Herfst-setting

Het is september, en ik raak al weer danig in herfst-mood. Ik leef op, ik voel me fijn, ik ben zo’n raar mens dat liever herfst en winter dan zomer heeft.
Iemand wees me erop dat ik te vroeg was: de herfst begint toch 22 september? Ja en nee. De meteorologische herfst, die gewoon lekker simpel met onze kalender samenloopt, is op 1 september begonnen. De astronomische herfst, die van sterrenstanden afhangt, begint op 22 september. Dus ik zeg gewoon dat het herfst is, want dat klopt, en ik zeg graag dat het herfst is, me happy.

Gezellig, die pompoenen bij de voordeur. Er moeten eigenlijk voor mijn herfstgevoel nog bolchrysanten bij, maar omdat we maar een smal pad langs deze kant van het huis hebben en de fietsen er ook langs moeten doe ik dat toch maar niet. Maar wel een beetje jammer.

Ik merk het ook aan mijn eigen reacties. Dan valt me op dat ik ineens weer speculaasjes en pepernoten wil eten. Dat ik weer zwaardere stamppotten ga koken en minder frisse salades maak. Dat ik bij groente en fruit ga denken of ik ze ga inmaken, of toch net als in de zomer meteen eten. Dat ik weer stevigere specerijen in het eten gebruik. Dat ik weer kaarsjes aansteek ’s avonds. Pompoenen bij de voordeur zet. ’s Avonds weer een dekentje naast de bank klaar leg. De groene en lichte theetjes opberg en weer meer earl grey, Lapsang Souchong en smaakvolle oolong rotstheeën uit de Chinese Wuyi-regio zet. Dat ik bij het reizen de bermen afspeur of ik al verkleurde blaadjes aan de bomen zie. Ja, mijn brein is al vooruitgeschoten en heeft zich even verankerd in oktoberstand.

De tuin maakt zich ook op voor de eindsprint van de jaarcyclus. We wonen hier nu ruim 8 maanden, maar in de winter gebeurt er niet zo heel veel in een tuin, dus ik heb wel het gevoel dat we het merendeel van de cyclus al gezien hebben. Intussen heb ik een beter idee wat wel en niet werkt in onze tuin, en wat ik wel en niet wil aanpassen of zelfs helemaal veranderen.
Tot mijn spijt blijkt het moestuingedeelte van onze achtertuin niet zo goed aangeslagen te zijn. Een combinatie van zware klei, te veel bomen rondom en daardoor te weinig zon en te veel wortels, en een colonne slakken en rupsen, dat zijn denk ik de boosdoeners. Dat roer gaan we dus omgooien. Ik heb gezien wat wel goed aanslaat: knolgroenten zoals worteltjes, rettich, radijs. Sla, tot mijn verbazing, ondanks dat ik die niet afdek, en de groenlof wil ook heel aardig. Kruiden doen het ook goed. En onze fruitbomen en -struiken zijn wonderwel trouwe leveraars gebleken: we kunnen geen pruim meer zien zo langzamerhand, het kersenboompje dat ik dit jaar pas zette als mini-struikje voelt zich kennelijk zo goed dat die in augustus ineens ging bloeien en nu begin september een takje vol mini-kersjes heeft hangen. Het zal wel niet rijpen, zo laat, maar het is leuk. Net als de toch nog kleurende druiven die we ineens tegen een muur ontdekten (serieus, die hadden we niet gezien totdat me opviel dat de frambozenstruik zulke rare bladeren er tussen had en trosjes vormde, blond!).
De koolsoorten daarentegen zijn stuk voor stuk gemillimeterd, de mais komt keurig op en blijft dan kniehoog in de groei steken, en drie (!) opeenvolgende pogingen om courgette en pompoen neer te zetten zijn alle drie mislukt, dat wil hier niet groeien. Bonen kwamen goed op, maar zijn vervolgens de joepie-feestmaaltijd van een stel duiven geweest.

Goed, dat wordt dus herindelen. Het gehele moestuingedeelte wordt anders. De fruitstruiken krijgen meer ruimte. Ik ga veel meer kruiden in de grond zetten, en vooral ook proberen om er nog wat meer meerjarigen in te laten groeien, zoals rozemarijn, tijm, bonenkruid, bosuitjes, kerrieplant, munt, bieslook, daslook, dropplant en een beetje salie, misschien een laurierboompje. Kruiden kan ik ook wel bij de zelfoogsttuin halen, maar ik kook altijd zo’n beetje op gevoel en weet echt niet vooraf wat ik wanneer kook. Ik ga maar 1x per week oogsten en op goed geluk een stapel kruiden oogsten is ook niet echt handig: ze zijn niet altijd allemaal zo lang houdbaar, en hoe verser hoe lekkerder. Ideaal dus als dat uit eigen achtertuin kan komen.
Minder groente volgend jaar, die haal ik wél bij de zelfoogsttuin. Misschien probeer ik nog één keer bonen, maar dan met net erover.

Mini-vijvertje in de maak.

Een klein stukje van de ruimte waar het zaaien van spinazie mislukte, is intussen al in beslag genomen. De vorige bewoners van het huis lieten in de tuin een speciekuip achter. De hele winter, lente en zomer stond die kuip rechtop tegen de muur van het huis te wachten op… ik weet niet eens wat. Maar nu ben ik blij dat ik hem niet heb weggegooid. De kuip is ingegraven op een hoek tussen terras, gazon en moestuin. Via een gratis ophalen groep op Facebook kon ik in Oldehove, een paar dorpen verder, een zware stapel grote flagstones ophalen, die ik hier op een stenen borderrandje liet vallen zodat ik met de brokstukken onze nieuwbakken vijver-to-be kon omzomen. In de winter kan je toch niet zo veel doen aan een vijver, dus dit blijft zo staan tot het voorjaar. Intussen zal de kuip zich langzaam vullen met regenwater, denk ik zo. In het voorjaar doe ik er wat waterplantjes in, en dan wachten we af wat er eventueel spontaan aan diersoorten in komt, zo nodig doe ik er een schep uit de sloot bij. Vissen zal niet gaan, het is te ondiep. Dan kunnen ze bevriezen. Maar het natuurlijk verloop volgen kan ook al erg leuk zijn.

Hondje Pico was alvast erg tevreden met het natuurlijk verloop van de eerste nacht. Meteen de eerste morgen dook hij al de ton in om de daarin gevallen en zo door de steile wanden opgesloten muis te vangen. Ons hardhorende slechtziende oudje was behoorlijk trots op zijn vangst. Alleen jammer dat hij hem niet lustte: het bleek een dwergspitsmuis te zijn en die scheiden nogal een muskuslucht af!

Toegift: ik had deze blog al bijna online gezet, toen ik me realiseerde dat ik onze zeldzame ontmoeting met nog een andere dwergmuis-soort, namelijk de Europese dwergmuis, wilde delen. Ooit had ik deze in gevangenschap, lang geleden, dus ik herkende het minimuisje meteen toen deze volkomen verstard ineens in mijn blikveld hing in een veld met hoge grassen. Heel bijzonder. Dus, de uitsmijter van dit blog, geniet ze!

Het is begonnen

Knoflook na oogsten even laten verleppen, maar nog niet laten drogen. De slappe stelen kun je makkelijk vlechten. Dan verder laten drogen, de stelen worden nu bros en hard en de vlecht valt dan zeker niet meer uit elkaar.

Eindelijk, het is weer zo ver: het hamsteren begint. De oogst wordt verwerkt, de voorraden aangevuld. Een van mijn lievelingsperiodes in het jaar (winter en vooral Kerstmis daargelaten, uiteraard).
Op de een of andere manier associeer ik dat hamsteren van oogst altijd met de herfst, terwijl ik toch echt ook wel in de zomer alvast wat wegberg voor later. Een gekregen kistje sperziebonen werd dankzij mijn dehydrator wéken terug al een doos knipselbonen (Gronings recept, lees hier maar). Een vers geplukte zak snijbonen die ineens overtollig bleek omdat ik een savooiekool van mijn ouders’ tuin kreeg ligt geblancheerd in de vriezer. Evenals twee bakken spinazie, die sneller dreigde te verleppen dan ik ingeschat had, en de verse sla moest toch ook nog op dus eerder eten was niet handig. Weggooien is zonde, dus hup de blender en daarna vriezer in. De knoflookoogst is allang in nette vlechtjes verwerkt en de jaarvoorraad van de aromatische bolletjes hangt in de bijkeuken naast de CV-ketel (lekker warme droge lucht!) aan een kleerhanger te drogen. Er staat lekkere, qua smaak wat aan boekweit en amandel herinnerende moerasspireagelei in de kelder.

Waarom ik toch nu ineens die het-is-zo-ver-associatie krijg komt omdat ik de eerste herfstpaddenstoelen verwerkt heb. Tijdens een dagje uit met oudste zagen hij en ik ineens dat er bij de uitgang van Herinneringscentrum Kamp Westerbork heel wat paddenstoelen groeiden in de vochtig ruikende, bosrijke omgeving van de parkeerplaats.

Links eekhoorntjesbrood, rechts heksenboleet.

Een veld vol echte cantharellen, pal naast het entreegebouw, die echter op de rode lijst staan en niet geplukt mogen worden. Veel wildplukkers trekken zich daar weinig van aan (en terecht, want paddenstoelen plukken is NIET schadelijk voor het voortbestaan: het levende deel, het mycelium, zit onder de grond) maar aangezien het personeel hier elk moment kon langskomen waagde ik me daar maar niet aan. Oudste en ik vonden echter ook nog een aantal mooie boleten: eekhoorntjesbrood en heksenboleten verdwenen in onze tas. Wat erg grappig is aan de mooie roodgesteelde heksenboleet is dat die bij doorsnijden acuut aan de binnenkant van mosterdgeel naar indigoblauw verkleurt. Mocht je er ooit een vinden, probeer het maar eens.

De avond ervoor had ik geblunderd met het maken van de mayonaise (te lang geklopt, de emulsie scheidt zich dan weer en al ingedikte mayo wordt weer dun) en om dat te verhelpen moest ik opnieuw beginnen. Op zich leuk klusje, nieuwe mayonaise maken. Altijd mooi, dat magische moment dat allemaal vloeibare ingrediënten ineens een dikke, lobbige substantie vormen. Toen dat weer gelukt was kon ik de te dun geworden mayo daar in een straaltje in laten lopen tijdens het kloppen. Gelukt, maar toen zat ik wel met 3 potten mayo tegelijk. Dat kwam nu ineens mooi uit: één van de potten kreeg een royale schep boletenpoeder en smaakt nu precies als truffelmayonaise. Paddenstoelen drogen namelijk heel makkelijk, en al na één nachtje dehydrator had ik de Westerborkse oogst tot boletenpoeder kunnen vermalen.

Nog zo’n najaarsassociatie: het verwerken van de pruimen. We hebben 2 pruimenbomen. Eerst dacht ik nog dat de een vast wel een zaailing van de ander zou zijn, maar nee: achter in de tuin staat een groene Reine Claude, voorin op het terras een pruim waarvan ik bijna zeker ben dat het een Viktoria is.

Helaas, de Reine Claude is erg hoog uitgegroeid, de vruchten zitten ook voornamelijk bovenin (metertje of drie, vier van de grond…) en ik krijg de pruimpjes niet goed geoogst voor ze vallen. En als ze eenmaal vallen zijn ze al zacht en… bewoond. Jakkes. Ik denk dat ik de boom in het najaar maar eens héél flink ga terugsnoeien, dan heb ik over een jaar of twee misschien weer pruimen die dan wat lager groeien. Want zo hebben we er ook niets aan, zo jammer. Op het terras is een geslaagdere oogst qua pruimen te vinden. Dankzij een ervaringsdeskundigentip pluk ik ze er al af vóór ze volledig gekleurd zijn en laat ze binnenshuis onder een doek verder rijpen, zo blijven de wespen eraf. Voor de wijsneuzen: ja, die ene al helemaal gekleurde op de foto overviel mij ook, slechts 2 dagen na de vorige plukronde al rijp! De eerste oogst werd verwerkt tot heerlijke pruimen-custard-flapjes, waar ik en passant ook nog in zelfgemaakte vlierbloesemsiroop geweekte rozijnen doorheen deed. Deze flapjes deden het behoorlijk goed op de zeventiende verjaardag van oudste 🙂

De tweede oogst ging met mijn ouders mee en daar krijg ik een potje jam van retour. De derde oogst werd thuis verwerkt tot jam en de vierde oogst ligt nu op tafel te rijpen.

Oogsten maar!

Ik hou ervan om bij het maken van jam altijd een smaaktwist toe te voegen. Zo maakte ik vroeger al eens na een tip van mijn moeder pruimenjam van Opal pruimen met lavendel erdoor. Bramenjam met speculaaskruiden is ook al jaren een hit bij ons thuis. Perenjam met gember. Bananenjam met rum. Appeljam met kaneel en rozijnen (okay, die ligt nog best voor de hand). Bessenjam met port. Marmelade met kokos. Vijgenjam met chocolade. Het is allemaal gepasseerd. Ik had zin om wat nieuws te verzinnen, en besloot dit keer een flinke schep peperkoekkruiden door de pruimenjam te doen. Of het gelukt is? Geen idee. Ik vul gewoonlijk de potjes, en dan is er altijd wel een beetje wat overblijft. Dat gaat in een bakje de koelkast in en wordt al vrij snel geconsumeerd. Helaas, deze keer was het bizar goed uitgemikt: exáct vijf potjes vol. Tja. Nou eerst maar even die andere zes jamsoorten die al open staan in de koelkast opmaken voor we deze mogen proeven….

 

Nostalgie op de fiets

Ik spring de laatste tijd weer regelmatiger op de fiets, en dat is nu echt genieten. Nu het zo lang licht is, is het ook ’s avonds mooi om buiten rond te kijken. Nog steeds blijf ik mijn nieuwe leefomgeving opzuigen en verkennen. Nog steeds blijf ik me verbazen over de soms echt heel opvallende overeenkomsten met Zeeuws Vlaanderen, waar ik enkele jaren ooit woonde. En nog steeds blijf ik me verwonderen over de soms echt heel opvallende verschillen met de regio Nijmegen c.q. Wijchen, waar ik tot een paar maanden terug woonde.

De luchten hier zijn schitterend. Zonsopgang en zonsondergang zijn pareltjes. Kan dat atmosferisch iets te maken hebben met dichter bij de zee wonen dan in Wijchen? Ook in Zeeuws Vlaanderen vielen de luchten me altijd al op. Of misschien zoek ik het veel te ver: toen ik in Ulestraten in Zuid Limburg woonde, en toen ik regio Utrecht woonde, keek ik meer naar de bossen, de bomen, de bermen. Ik deed rond Nijmegen misschien wel gewoon hetzelfde, me er minder van bewust dat ik daardoor minder vaak omhoog keek. Het moet gezegd worden: in Zeeuws Vlaanderen en Groningen zijn de uitzichten zo wijds, plat en oneindig dat je al sneller naar de lucht kijkt.

Fietsend langs deze berkenlaan voelde ik me toch een beetje…. bekeken.

Ook zo herkenbaar: de geuren. De geur van schapenwol als je langs een schapenweide komt, en de plukken hangen in de draden van de omheining. In gedachten ga ik terug naar mijn hele vroege jeugd, als mijn moeder een schapenvacht zat te kaarden en spinnen. Haar draden waren strak en dun en recht, mijn draden werden dik en bobbelig en braken snel af. Als kind vond ik het spinnen van mijn moeder iets magisch hebben, ik kon gebiologeerd naar het zoeven van het spinnenwiel kijken en me keer op keer afvragen waarom die wol, na simpelweg alleen maar in elkaar gedraaid te worden, toch echt als een draadje vast bleef zitten. En mijn iets latere jeugd, toen we zelf schapen hadden. Die éne morgen dat ik nét wat laat vertrok naar school en dus heel snel moest fietsen, al dagen keek ik elke morgen bij vertrek in de schapenweide in onze voortuin of onze oudste ooi al gelammerd had, maar net die morgen niet… Ik twijfelde nog, wat vreemd, ze staan nog niet buiten, waarom blijven ze in het schuilhok? Maar ik riep mezelf tot de orde: te laat komen op school was ik veel te braaf voor. Uiteraard waren de lammetjes net die morgen geboren. Toen mijn moeder een uurtje later keek waren ze nog nat. Wat heb ik daar achteraf een spijt van gehad, ik had het nablijven er graag voor over gehad.
En dan de groenige, licht-zure geur als ik langs een koeienstal rij, de geur van hun voeding. Een van mijn ooms woonde ooit in Duitsland naast een boer op hetzelfde erf. Wat kwam ik daar graag! Hij had mijn toen-nog-droomberoep van dierenarts, waardoor ik af en toe in de praktijk mee keek, en ik sloop er zo graag de koeienstal in. De boer vond dat prima en liet me wel eens een handje voer geven. Kauwende koeien hebben iets enorm kalmerends, die zijn ‘zen’.
Weet je wat ook zo herkenbaar is? Slootlucht. Wanneer je, zoals ik, altijd wel in de buurt van een stroompje, beek, vijver, sloot, meer, kreek, kanaal, rivier of zee hebt gewoond, weet je dat verschillende soorten water ook echt verschillend ruiken. Je ruikt meteen als je ergens langs komt of het water stil staat of stroomt, of het helder is of niet, of het zout of zoet is.

Wachten in het zonnetje.

Hier is weer best veel water. Ik sta nu in het watersportseizoen ook nogal eens stil voor een openstaande brug, als er een boot of schip voorbij moet. Vroeger kon ik daar wel eens ongedurig over worden, nu niet meer. Daarvan gaat het bootje in kwestie echt niet sneller varen. Een momentje rust om te genieten van het uitzicht, de geuren, je gedachten laten dwarrelen. En de diversiteit van wat langsvaart bekijken. Commercieel, pleziervaart, zeilend, motorisch, groot en klein. Daar zitten wel eens hele mooie bij. Ook dat is nostalgie. Soms verwacht je haast Hielke en Sietse Klinkhamer met de Kameleon voorbij te zien komen!

Hier sta je toch graag even bij stil?

 

Het broed-en-opvoed-seizoen is volop bezig, ik heb al regelmatig jonge mussen uit de kippenvolière gevist die in hun paniek het kleine kiertje waardoor ze naar binnen konden aan de andere kant niet meer terug vonden. Ik hoop dat de paniek groot genoeg was dat ze niet nog meer graantjes komen meepikken.
De zwaluwen zijn vreselijk druk met insecten vangen, dus die hebben vast ook jongen zitten.
En de zwanen, partners voor het leven, broeden hier en daar bijna met hun achterwerk op de weg, zo’n volkomen gebrek aan angst voor de mens hebben ze. Als ik tussen werk en huis door het kleine Den Horn rij, moet ik altijd bij een bepaalde boerderij rustig remmen en wat uitwijken, waar ze een eigen stukje berm geclaimd hebben. Soms staat meneer of mevrouw even pontificaal op de weg uit te kijken. Ze wijken niet. Agressief heb ik ze nog niet gezien, maar ik heb behoorlijk ontzag voor zwanen, die gevaarlijker kunnen zijn dan menigeen beseft. De boer die die berm bijhoudt heeft er ook in een ruime baan omheen gemaaid.

Nou zit ik hier op een mooie dag binnen te schrijven dat het buiten mooi is. Dat doe ik verkeerd. Ik ga Pico, ons oudste hondje die vandaag zijn 12e verjaardag viert, eens even mee naar buiten nemen. Ajuus!

Het zoete voorjaar bewaren

Het is 29 mei, ik heb een vrije maandag. Het is gelukkig niet zo bloedheet als voorspeld werd, en ik breng wat tijd in de tuin door. Vanaf de tuin van de buren hangt een vlierstruik over de schutting en het valt me op dat in slechts 2 hete dagen de struik enorm in bloei geschoten is. Ha! Spontane gedachte! Tijd om vlierbloesemsiroop te maken! Ik snoei alle bloeischermen waar ik bij kan, maar het resultaat valt een beetje tegen: de meeste bloesems zitten buiten bereik.

Een uurtje later heb ik een heerlijk rondje gefietst over het Aduard 800-pad. Dit pad is aangelegd toen Aduard 800 jaar bestond (dit jaar vieren we 825 jaar!) en loopt voor een heel deel langs het kanaal. Ik hoopte er veel vlier tegen te komen. De hoeveelheid vlierstruiken, die in mijn ervaring altijd overweldigend veel was, is hier echter toch nogal povertjes. En áls ik ze vind, zijn de bloeischermen nog niet in bloei, of te hoog, of gewoon niet op plukhoogte aanwezig. Ik vermoed dat er heel wat wildplukkers in de buurt zitten, of dat er tot ongeveer 2 meter hoogte te vaak gesnoeid is, of dat er veel wild van eet (herten schijnen het heerlijk te vinden) of wat dan ook, in ieder geval vond ik amper bloesems op plukhoogte.

Flashback naar februari: ik kwam thuis met een krat vol citroenen. Tja, Stichting Cavia krijgt soms hele rare donaties voor de cavia’s. Ik maak lemon curd, deel uit, en pers heel veel citroenen zodat er citroensap in ijsklontjeszakken klaar ligt in de vriezer voor warmere dagen en voor het maken van jam en siroop.

Eenmaal thuis kan ik net één flinke pot vullen. Gefilterd water erbij (al ons water gaat door een Brita-filter) en wat citroen, zowel schijfjes vers als sap-uit-de-vriezer. Dit zal nu eerst een dagje (of twee?) in de vensterbank blijven staan, zodat de smaak goed in het water kan trekken. Net na het maken van de foto bedacht ik me trouwens nog dat het wel lekker zou zijn er ook nog schijfjes sinaasappel bij te doen. Dus ook die zijn nog toegevoegd. Dat is het eerste jaar dat ik dat doe, ik ben wel benieuwd of het echt te proeven zal zijn. De zoete smaak van vlierbloesemsiroop is best heel doordringend en behoorlijk specifiek, maar de citroen proef ik er wel doorheen gewoonlijk, dus het zou moeten kunnen. Nu maar even geduld voor ik verder kan. En vast suiker in huis halen om de siroop komende dagen mee te maken…

Dinsdag 30 mei. Ik filter al het water uit de fles. Na een dagje trekken in de vensterbank is er lekker veel aroma in getrokken. De restanten citroen, sinaasappel en bloesem zien er slapjes uit, maar ruiken lekker. Dat wordt weer eens een hele andere geur bij de compostbak…. want ik ga enkel met het aftreksel verder. Per liter voeg ik een heel pak van 750 gram ongeraffineerde rietsuiker toe. Ik schrik er elke keer weer van als ik jam of siroop maak hoe veel suiker erin gaat, en dan is dit nog relatief weinig. Intussen spoel ik een enorme hoeveelheid flesjes gloeiend heet om en zet ze op een schone doek klaar om te vullen. Het duurt zeker tien minuten voordat alle suiker opgelost is, en nog zeker vijf minuten voor het spul ook begint te borrelen. Gelukkig is koken nou net een van die dingen waarvoor ik wel geduld kan opbrengen.

Afkoelen maar.

Nu begint echter de haastklus: het moet zo snel mogelijk de flesjes in, doppen erop en op zijn kop neergezet, hoe heter dat lukt, hoe beter de sterilisatie en hoe langer houdbaar. Nadat de eerste golf finaal over het flesje heen gaat (en de doek op het aanrecht flink doordrenkt met de plakzooi) heb ik in de gaten dat dit zónder trechtertje makkelijker gaat dan mét. Vooral ook omdat ik ze bij voorkeur helemaal tot de rand moet vullen. Tien minuutjes haastwerk later (en tussendoor de siroop in de pan heet houden) en nog wat minuten plakzooipoetswerk en doekwisselen later staan er twaalf flesjes gevuld klaar om af te koelen. Mijn handen zijn roodgloeiend. Ik weet ook niet waarom, maar ik pak dus elke keer weer als ik siroop en jam maak de gloeiend heten potten en flessen even vlugvlugsnelsnel met mijn handen aan en wapper daarna mijn handen koel. Waarom ik geen handschoenen pak… ik mis de ‘touch’ dan, denk ik. Een klein bodempje past niet meer in de flesjes, dus we kunnen het eerste beetje proeven. Ondanks dat het nog heet is, maakt dat niet uit, want siroop is om aan te lengen, dus we doen er koud water bij. En middelste doet het in de hete thee. De kinderen vinden het zowaar lekkerder dan vorige jaren, toen ik er alleen citroen bij deed. Mooi, dat onthouden we. Vanaf nu elk jaar ook sinaasappel erbij.

Woensdag 31 mei: bij het opstaan zijn alle flesjes afgekoeld. De doppen zijn allemaal goed vacuüm getrokken bij het afkoelen, mooi zo. Etiketten erop, en de kelder in. We hebben de geur van het voorjaar weer gevangen dit jaar!

Klaar om de kelder in te gaan.
Hier word ik nou vrolijk van.

Ga je mee, verdwalen?

Af en toe verdwaal ik. Meestal expres. Soms ongepland. Ach, écht    verdwalen is het eigenlijk niet, natuurlijk. In Nederland is het hooguit een ommetje meer, maar ‘completely lost’ zul je hier niet snel raken. Mijn manieren van verdwalen zijn dan ook eigenlijk methodes voor mietjes: mis een afslag (bewust dan wel per ongeluk), rijd nog een eindje door, zet daarna de navigatie aan en laat jezelf binnendoor wijzen. Of kijk op je navigatie of maps-app waar je ongeveer bent ten opzichte van de eindbestemming, kijk of je een oriëntatiepunt ziet (meestal gebruik ik dan de zon of maan voor grote afstanden en een (kerk)toren voor kleine afstanden) en probeer zo veel mogelijk zigzaggend door kleine straatjes de juiste richting te blijven volgen. Goede test trouwens voor je richtingsgevoel. Voor de hele nabije omgeving werkt het ook om onze oudste hond Pico de weg te laten kiezen, want die wil met zijn 12 jaar meestal niet zo heel lang meer wandelen als hij aan de riem moet, en wil dan zielig, traag en stram terug naar huis, wat hij meestal feilloos zelf vindt. Hij ondergaat overigens een ware metamorfose als de riem af mag, want los lopend neemt zijn energie en conditie miraculeus toe en blijkt hij veel verder te kunnen lopen. ‘Sta op en loop’ werkt kennelijk niet aan de riem. Ik heb de riem al eens gecheckt op energielekken maar heb het uit-knopje niet kunnen vinden.
(Kon ik nou het uit-knopje in mijn eigen hoofd maar vinden! ‘Sta op en loop’, klik maar op de link hierboven, werd ooit jaren geleden gezongen door oudste met haar toenmalige musicalgroep. Nu verdomt het dus verdorie al jaren om uit mijn hoofd te gaan bij elke verwijzing naar opstaan en gaan lopen, en weet je wel hoe vaak je een verwijzing naar opstaan of lopen tegenkomt? Te vaak dus.)

Terug naar verdwalen. Als ik geen haast heb, doe ik het graag. Na bijna 13 jaar Wijchen (de 8 jaar dat ik er als klein kind ook al woonde niet meegeteld) viel daar in de regio niet veel meer te verdwalen. Been there, done that. Wat is het dan kwijlen om in een nieuwe omgeving te gaan wonen en werken. Er is hier al menig dwaalommetje gelopen, gefietst en gereden. Ik geniet er intens van. De uitdaging is, om tegelijk de omgeving in je op te nemen en op de weg én richting én eventueel navigatie of maps-app te letten, maar ervaring leert.
De verschillen in landschap vallen me op. Ik mis de bossen en heuvels waar ik zo van hield. Dat zal ook zo blijven, want ik ben altijd meer een mens van bos en berg geweest, dan van water en plat. Ik hunker qua landschap en natuur het meest naar het tweede deel van mijn jeugd dat ik in Zuid-Limburg doorbracht, hoewel ik op sociaal vlak juist de Noord-Nederlandse directheid vele malen beter kan pruimen. Wat landschap betreft zit ik hier dus eigenlijk minder, maar ik merk wel dat ik het leer waarderen. Het doet me hier in het Groningse Westerkwartier behoorlijk denken aan het derde deel van mijn jeugd dat ik in het eveneens wijdse, waaierige, koudere, landbouwgeörienteerde en waterrijke Zeeuws-Vlaanderen woonde. Met als voordeel ten opzichte van die middelbare schooltijd dat mijn fiets nu elektrisch is en mijn Prius dwalen in slecht weer beter mogelijk maakt. De vele meeuwensoorten die ik destijds zag, zie ik hier ook weer. En scholeksters en aalscholvers, lang niet gezien in het land van Maas en Waal, maar hier in overvloed. Het stérft hier van de zwanen. Bizar veel. Kieviten, brandganzen, zilverreigers, hele andere soorten insecten dan regio Nijmegen, zelfs een ander ras koeien in de wei. Ik mis dan weer wel de ooievaars, de vinken, vlaamse gaaien en fazanten, en het geroffel van de spechten. Ik ben blij dat er minder eksters zijn, dat wel. Ik ben benieuwd wat me bij het verlopen van de seizoenen nog gaat opvallen aan de flora en fauna.

Behalve de landschappen begin ik ook het cultuurlandschap écht te zien. Dwalend door Oost-Groningen zie je dat dat vroeger een rijke regio geweest moet zijn, met trotse huizen en grote boerderijen, rijk versierd met architectonische hoogstandjes, wat het verval door de gasboringen en aardbevingen nog veel triester maakt. Vergane glorie, gescheurde kreunende muren, gestut door palen en hier en daar zelfs volledig verlaten. Wat gaat hier veel oude cultuur verloren, en nog hoort de regering de Groningse schreeuw niet hard genoeg!
Dwalend door Oost-Friesland – als ik mezelf na werk een dwaling toesta – zie je dat ook Friesland een welvarende historie heeft, gezien de schitterende enorme woningen en rietgedekte boerderijen waar ik op de meest onverwachte plaatsen langs kom rijden. Vrijwel zonder uitzondering keurig onderhouden, tuinen netjes en strak, bloemetjes voor de gevel en smalle maar stevige bruggetjes over de vele sloten.
Ook het Westerkwartier van Groningen heeft een heel eigen geschiedenis, zo leerde ik intussen in diverse musea zoals Kloostermuseum Aduard en Wierdenland Ezinge. Ik heb tot nu toe nooit noordelijker dan Utrecht gewoond en altijd in voormalig Romeins Rijk-gebied. Archeologische musea die ik bezocht werden vaak gedomineerd door deze periode. Hier in Groningen zijn de Romeinen enkel af en toe als handelspartners geweest en hebben de boel nooit bezet. Asterix en Obelix zouden er jaloers op zijn geweest! De bodemvondsten, sporen in het landschap: door Romeinen onbetreden. De cultuur en streekgebruiken zijn daardoor in my humble opinion ook echt wel anders verlopen. Ik zuig al deze info op en voed er mijn geschiedenishonger mee. Er staan nog heel wat meer regionale kleine en grote musea op mijn to-do-list.

Niet vergeten: eega vragen of ik dit jaar weer een museumkaart voor mijn verjaardag mag.

Eérst oogstfeest, dán oogsten.

Mijn moestuintje staat er nog maar kleumerig bij. Een paar groene sprietjes en blaadjes kijken voorzichtig om de hoek of het weer al naar voorjaar neigt. Voorbodes, dappere voorgangers… of zelfmoordcommando’s, want hun keutel weer intrekken bij te koud weer zit er voor planten niet in. Kopje boven de grond is en blijft kopje boven de grond. Ik zaai dus nog maar heel erg met mate, want het weer is ook inderdaad nog niet heel moesplantvriendelijk. Wat mijn moestuin het aanzien van ongeveer een gemiddelde februari geeft. Sowieso is het een beetje een experimenteerjaar, want ik heb nog nooit op zulke zware klei gemoest. Of er genoeg zon op valt, genoeg afwatering is, voldoende slakafweer is, de fruitboomwortels niet te veel voeding wegpakken: het moet allemaal nog uitgevonden worden, dit eerste jaar in ons droomhuis. Bovendien heb ik ook serieus niet het idee dat dit stukje grond wat ik nu bewerk ons gezin volledig van de meer dan gemiddelde behoefte aan groente -want, vegetariërs- kan voorzien.

Dus. We hebben een plus. Eigen tuin, plús pluktuin. Ik noemde hem al eerder: Het Proefveld in Haren. Hier mogen wij voortaan onze biologische groentes zelf gaan plukken, voor een meer dan schappelijke prijs voor ons gezin van vijf. Boer Gijs doet het werk, wij oogstaandeelhouders plukken, rooien, oogsten, graven uit, rapen en snijden af. Lekker met de handjes in de aarde. Op 1 mei opende het oogstseizoen. Tot ver in de winter hopen we met enkele tientallen mensen van dit stukje grond te kunnen eten.  Maar dat oogstseizoen opende niet zomaar. Nee, daar ging een Oogstfeest aan vooraf. Nou had ik al regelmatig oogstfeesten meegemaakt in het najaar, als er oogst is, maar nog nooit een oogstfeest vóór er oogst was. Dat wilden we meemaken. We schreven ons in voor deze happening op 30 april, de dag ervoor zette ik de kikkererwten in de week en op de dag zelf maakte ik een flinke bak humus en bakte er nogal last minute een ciabatta bij die ik zo snel uit de oven sneed (het oogstfeest was al begonnen en wij moesten nog vertrekken) dat ik bijna mijn vingers brandde.

Gewapend met deze offerandes togen we naar boer Gijs zijn trots: de pluktuin. Eenmaal aangekomen in dit kleine paradijsje (voor eega en dochters de eerste keer) bleken er al veel equalminders te zitten. Er stonden hapjes en drankjes op tafel, er liepen honden rond (acuut spijt dat we onze oudste hond Pico thuis hadden gelaten, die had dat geweldig gevonden), de trampoline gooide juichende kinderen de lucht in, de pompoensoep was gloeiend heet, en de steenoven stond met een houtvuurtje erin voor te verwarmen. Er zouden nog vele verse pizza’s uit gaan komen die middag.

Ik wierp mij op als gids en toonde eega en dochters kassen, tuin en kippen. Die laatsten hadden het voor elkaar gekregen te ontsnappen en liepen onbedoeld hun eigen groenvoorziening bij elkaar te scharrelen. Ach, ze zouden vanzelf wel weer op stok gaan bij schemering. Wij genoten van dit bijzondere plekje, dat mochten de kippen ook wel even. De zon scheen, de jassen waren uit, life’s good.

Uurtje later. Een heerlijk potje Groning in de tas, een kruidenthee in de maag, een kom pompoensoep met garam masala tinteling in de hand. Ik zit als moeder een beetje boelveel apetrots te wezen op oudste, die zich lekker genoeg in haar eigen vel vindt zitten om hier in een bijeenkomst vol onbekende mensen haar ukelele uit te pakken en zichzelf te begeleiden terwijl ze uit volle borst zingt. Oudste kan heel goed zingen, en heeft dat ook al wel on stage gedaan, maar zichzelf begeleiden doet ze nog niet zo lang: ze kocht de ukelele pas twee maanden geleden.
Uren oefent ze ermee, en nou komt ze er gewoon mee naar buiten. Letterlijk en figuurlijk. Wat een kanjer. (Ja, echt boelveel apetrots.) Zelfs jongste en ik zongen nog wat deuntjes mee. Voor mij was dat het lastigst: de generatiekloof in muziek sloeg toe en ik, Radio4-luisteraar, kende amper haar emo-rock-indie-music. Eén-nul voor oudste, die meer van ‘mijn’ muziek kent dan ik van de hare.

Ontspannen, be-zon-d en gelaafd namen we afscheid van boer Gijs, die we op de valreep nog even wezen op een bijzondere zegening van boven: een omgekeerde regenboog. Een glimlach in de hemel boven dit aardse paradijsje. Nou nog de slakken ervan overtuigen dat dit géén paradijsje is, dan kunnen we deze week de eerste sla gaan halen!

PS Na het schrijven van dit blog zat het februari-aanzien van de moestuin me toch niet zo lekker. Dat veldje raapstelen die net 1 cm hoog zijn maakten het eerder zieliger dan groener. Vanmorgen dus een paar uur lekker in de tuin gewerkt, intens aangestaard door de kippen (die regelmatig een handje onkruid hun ren in kregen) en na schoffelen, palen en stokjes de grond in zetten, draadjes spannen, geulen maken, zaaien, naambordjes schrijven en een volgende stuk grond alvast omspitten voor de eind-mei-zaai ben ik weer tevreden. Met uiteraard veel ‘vergeten groente’, oude rassen en leuke experimenten. Hallo gele stokslaboon, kastanjewortel, Deventer Zwartblad winterbiet, Texsel Greens, Tom Thumb, rode en geelgroene melde, hertshoornweegbree en meer van dat moois.

Snoepje in de tuin

Zomaar een kort berichtje op een heerlijk druilerige aprildag. Héérlijk druilerig, ja, dat was geen typefout, want ik ben behoorlijk pluviofiel. Dat bestaat dus echt…. en ik reken mij daar zeer zeker toe. Zélfs nu ik dit schrijf, druipend van de regen, omdat ik zojuist over 4 verschillende tuinen (oeps, aangenaam kennis te maken, achterburen) 2 ontsnapte kippen najoeg en daarna in de regen het kippenhok meteen verstevigde met een éxtra laag gaas over een bij nader inzien dus tóch verkeerd ingeschatte kier.

 

Afgelopen weekeinde kwam mijn jongste broer op housewarmingbezoek. Jongste broer (niet kleinste broer…. hij is de langste van ons viertal brussen namelijk) weet heul heul heul veul van bomen. Ik liet hem daarom de lindeboom in de voortuin zien, en terwijl we daar zo naar stonden te kijken viel hem ineens op dat er wat aan de voet van de boom groeit. Great minds think alike, dus we riepen bijna tegelijk uit ‘champignons!’ en al even bijna tegelijk ‘Oh nee, toch niet’ er achteraan.
Als een hobbit schoot mijn humeur de lucht in bij de mogelijkheid eetbare paddestoelen in mijn tuin te vinden, dus ik plukte er eentje en onderwierp die aan een grondig onderzoek. Bijna volledig overtuigd dat dit een eetbare moest zijn gooide ik een stel foto’s op een Facebookgroep voor eetbare-paddestoel-wildplukkers. (Ik voorzie jullie vandaag wel van een aardig aantal ‘huh bestaat dat écht’-momenten, ben ik bang!)

Binnen no time had ik antwoord. Men was het eens: dit moest de voorjaarspronkridder zijn. En die schijnt nog lekker te zijn ook. Wat een bof, zomaar in de eigen voortuin. De regen werd even getrotseerd en de eerste voorjaarspronkridders (oftewel Saint Georges Mushroom) geplukt. Avondetenplannen werden omgegooid: de kaasburgers terug de vrieskou in, de vegetarische gehaktballen eruit. Dat werd dus bal met jus met sjalot en paddestoelen. De eerste hap proefde ik rauw, en dat was al genieten. Bijna was ik terug de tuin in gelopen om er nog meer te plukken, maar de rest was nog heel klein en ik wil er met Pasen ook nog van kunnen genieten. Nog even afblijven en dan zijn ze straks nog een heel stuk groter. Vanavond moesten we dus maar ‘voorproeven’ noemen. Kan ik de rest van de week misschien nog uitkijken naar weidechampignons voor erbij met Pasen, want die beginnen ook de kopjes her en der omhoog te steken.

Het avondeten viel in de smaak. Omdat jongste nog wel eens met een automatische IEUWWWWW kan reageren voor ze iets geproefd heeft, vertelde ik niet dat dit eigen pluk was. Het werd met smaak gegeten. Daarna vertelde ik oudste, die hier het meest voor open staat, dat het van onder de lindeboom vandaan kwam. “Nice!” was haar reactie (hier in huis gebruiken we best wel veel Engels) en we kijken dus nu al uit naar toast-met-gebakken-voorjaarsridders bij de paasbrunch.

 

 

Cairn-energie

In ons gezin lopen vele viervoeters rond, maar slechts twee ervan lopen los in huis: onze honden Pico en Bink. Pico heet ook echt Pico, Bink heet officieel iets tongbrekends wat je echt niet over straat wil roepen. “Keep Talking Joy of the Moor, kom hier!” Voor je het laatste woord je mond uit hebt is hij al twee straten verder. Bink, dus. Niet dat hij daar wél naar luistert als hij van zins is om twee straten verder de boel te gaan verkennen, maar goed, het bekt wel lekkerder.

Pico kwam als eerste bij ons, al weer bijna 12 jaar geleden. Wij gingen kijken bij de plaatselijke manege waar hij als laatst overgeblevene en kleinste van zijn nest tussen een ander nest met bizar drukke beaglepups gezet was. Als enige pluizebol viel zijn aanwezigheid daartussen behoorlijk op, en onze oudste, toen nét vijf geworden, smolt ter plekke voor dat zwarte neusje in een wit melkmuiltje op een verder zo donker vachtje. Middelste, toen twee-en-een-half, hing kraaiend van plezier uit de buggy en moest tegengehouden worden, aangezien ze op dat moment een gebroken been in het gips had zitten. Anders had ze zich zó met gipsgewicht en al tussen de pupjes geworpen, wat haar tweelingzus dus wel al gedaan had. Ter compensatie kreeg zij de kleine beduusde pluizenpup nog even helemaal voor haar zelf op schoot. Zijn moeder was een Cairnterrier, die op ons verzoek nog even vriendelijk kwispelend mocht komen begroeten, alhoewel ze wel al van de pups gehaald was om wat bij te komen. Vader zou een West Highland White zijn, zo een “Cesar-reclame-hondje”. Die mededeling hebben we toen voor zoete koek geslikt, maar later nog vele malen betwijfeld. De aanbetaling werd gedaan en met moeite wachtten we tot de laatste enting gedaan was en we hem mochten halen. Een enorm sociaal pupje -mede dankzij de vele aanloop bij de manege, denken we- slokte een week later snel de volle aandacht ons gezin op.

Een hond alleen is maar alleen, dus toen anderhalf jaar later aan de horizon verscheen dat de kinderen alle drie overdag naar school zouden gaan en ik weer meer zou gaan werken, moest er maar een tweede bij komen als gezelschap. We lazen ons uitentreuren in, waren nieuwsgierig naar een ‘zuivere’ Cairnterrier, hadden er bewust wat tijd tussen gelaten zodat Pico zijn voor cairns kenmerkende lange pubertijd voorbij zou zijn, en met Pico als castraat leek een teefje erbij de beste kans op een geslaagde koppeling. Ik reed vanuit Wijchen he-le-maal naar Friesland voor de enige Cairnterrier teef pup die op dat moment in bemiddeling was, en viel ter plaatse als een blok voor een reutje. Heb ik weer. Hallo Bink. Volgende maand wordt hij 10, zijn lijf tenminste. Zijn geest is nooit voorbij die puppentijd gekomen, vermoeden wij. Aan Bink hadden wij de handen voller dan we aan vijf Pico’s gehad zouden hebben, maar we hebben ook enorm met en om hem gelachen. Een volkomen ongecompliceerde hond die alles en iedereen in principe leuk vindt. Ook die hele buitenwereld. Die hij nog steeds bij elke gelegenheid door elk klein gaatje wringend zal proberen te gaan begroeten.

Onze honden eten al jaren vers vlees. Al voor het hip werd. Ik heb enkele jaren barf aan ze gegeven. Niet letterlijk vertalen alsjeblieft… barf staat voor ‘bones and raw food’ of ‘biologically appropriate raw food’. Na lang inlezen verving ik de KVV (Kompleet Vers Voer, gemalen vleesvoer) en brokken door barf en stelde zelf hun maaltijden samen volgens verhoudingen die vooraf ingewikkeld lijken maar best meevallen als je ermee begonnen bent. De kleine stuiterballen hier (5,5 en 9,5 kilo) deden het er uitstekend op. Maar het was wel gedoe om aan alle onderdelen te komen, als je zelf iets samenstelt uit botten-met-aanhangend-vlees, spiervlees, organen, groenten, kruiden en eieren, en je wil daarbij genoeg afwisselen…. Drie vriezers. Dat was het resultaat. Twee voor de honden, één voor ons.

De makelaar kwam en zag dat het huis te vol stond om goed te verkopen. Er moest plek gemaakt worden. We lieten de honden de grootste vriezer leeg eten. Reeënribben, koeienharten, kangoeroespiervlees (ja echt, het wordt verkocht), eendagskuikens, lamsnieren, kipkarkassen, hazenkoppen, eendennekken, zalmlijven enzovoorts: het werd allemaal vlotjes weggeknaagd. Ze moesten maar even terug naar het makkelijk verkrijgbare KVV, de rollen met gemalen vlees liggen tegenwoordig in bijna elke dierenwinkel en zijn veel makkelijker in kleinere hoeveelheden bij de dagelijkse boodschappen mee te nemen. Toch handig dat het hip is.

Het huis werd verkocht, nieuw huis werd aangekocht, en de woefies gingen mee. Bink paste zich acuut aan. Totaal niet van slag, ongecompliceerd en alles-is-leuk-typje als hij is vond hij het kennelijk totaal niet raar dat we ineens ergens anders wonen. Pico daarentegen is nu, twee maanden later, nog altijd zijn houvast een beetje kwijt. De arme ziel plakt aan iedereen die hij ziet vast met onzichtbaar plakband (we zijn allemaal al meerdere keren over hem gestruikeld) en wil niet meer alleen zijn. Samen met Bink zijn ziet hij overigens alsnog als alleen zijn: voor hem had dat tweede-hond-idee achteraf gezien niet gehoeven. Jammer voor hem, nu ik ook weer aan het werk ben zal hij toch weer overdag op de bank mogen slapen, zoals hij ook al bij voorkeur doet als ik wél thuis ben.

Intussen heb ik pogingen ondernomen om van KVV weer terug naar échte barf te gaan. Bink vindt alles prima, zoals des Binks is, Pico speelt ineens de oude heer en gaat zitten jammeren als het stuk dat hem voorgeschoteld wordt hem te hard of groot is. Let wel: deze behandeling van zijn vlees valt alleen de minder in de gratie zijnde stukken ten deel. Geef hem een reeënpoot en hij knaagt in no time de complete hoef op. Geef hem een veel kleiner en zachter eendagskuiken en hij gaat er eerst mee zitten mieren voor hij het opeet. Terwijl die in het vorige huis in twee keer knagen op waren. Ik besloot dat het tijd werd om een hele goede kwaliteit barf te zoeken, zodat hij niet te veel bezwaar zou hebben. Zo kwam ik o.a. bij wild uit. Goed leven gehad, geen van antibiotica doordrongen vlees, en ze vonden het altijd al lekker. Ik deed een oproep op Facebook waar hier in Grunn aan wild te komen is, legde uit dat het afval mocht zijn wat men anders weg zou gooien omdat het voor de honden was (een rare oproep ja, van een vegetariër, dat moest ik wel een paar keer uitleggen) en legde dankzij deze oproep vlotjes contact met een wildslager in Groningen. Ik ben inmiddels meerdere keren voorzien van slachtafval wat nog prima bruikbaar is voor de honden. Een groot deel dehydreerde ik waarna ik een tasje vol ervan terugbracht naar de wildslager, voor diens Jack Russel Terriër. Hij ook weer blij.

De oproep zakte op Facebook naar de vergetelheid. Dacht ik.
Twee weken terug belde er een aardige Aduardse mevrouw aan. Of ik diegene was die die oproep had gedaan voor jachtafval. Mijn adres had er niet bij gestaan, maar een dorp is een dorp en natuurlijk wist iedereen in het dorp tóch waar ik woonde, dus ja, ze had het goede huis in één keer te pakken. Wel, als ik nog wilde: haar man had die morgen 10 brandganzen geschoten en als ik wilde mocht ik het afval komen ophalen. Het enige dat ze er zelf af hadden gehaald waren de borstfilets en de dijbeenfilets dus er was heel wat over. Kijk, dát is nou noaberschap (notitie aan mezelf: de Groningse vertaling van deze Achterhoekse term opzoeken).
Een dag later haalde iemand met een puberende Ridgeback teef bij mij de tien karkassen weer op, behalve de magen, levers, harten, looppootjes en nekken, want die zaten bij mij in de voedseldehydrator al luxe hondensnacks te worden, en de koppen, die als maaltijd in de vriezer lagen. Terwijl ik een dag later foto’s ontving van een zielsgelukkige Ridgeback, bracht ik de lege bak waarin de ganzen gezeten hadden terug naar de jager, rol koekjes erin als bedankje (“Maar we willen er niets voor hebben!”) en met een onbetaalbaar gevoel van dankbaarheid.
Maar de grootste dankbaarheid komt van de honden: hoewel Pico nog steeds liever voorgemalen KVV eet, vinden zowel Pico als Bink de snacks van gedehydreerd Gronings wild zo’n beetje het lekkerste dat ze in tijden gegeten hebben. Eat local: ook voor de honden dus 🙂

Het voorjaar-keerpunt

Ik ben een enorm herfst/wintermens. Waar veel mensen beginnen te zuchten zodra de zon minder intens wordt en hardop klagen over het extréém slechte weer zodra de temperatuur onder de 15 graden komt (zoals eega) heb ik precies het omgekeerde: zodra de zon te fel schijnt ontvlucht ik de ploert, en zodra de temperatuur boven de 22 à 23 graden komt begin ik juist te zuchten (terwijl eega dan juist energiek ‘tig ballen tegelijk in de lucht houdt). Geef me de geur van vochtig mos en herfstige bosgrond en ik veer op, geef me een sneeuwbui en ik ben intens gelukkig. Die herfstliefde is wel te verklaren: als je graag moestuiniert en deels zelfvoorzienend wil zijn, is herfst hét jaargetijde om de vruchten van de arbeid te oogsten, tuin- dan wel wildplukkend, en niets geeft zo’n voldoening als je oogsten en vondsten winterklaar te hebben. Herfst is een druk jaargetijde, maar erg rewarding. (Sorry, net weer te veel Engels gesproken, deze post bevat daar een oprisping van.)
Die winterliefde, dacht ik, zou vast wel samenhangen met mijn bizarre fangirl-gedrag betreffende alles rondom Kerst. Toen ik echter een aantal jaar geleden midden in de zomer (!) het Kerstforum ontdekte, die het jaar rond actief is, leerde ik daar medefans kennen die wél ‘gewoon’ van zomer hielden. Dus dat was het kennelijk ook niet helemaal. Hoe dan ook: winter, mijn seizoen, ik lééf.

Eerste voorjaarsteken: naast de lantaarn die nog elke avond het vroegdonkere tijdperk trotseert bloeien de voorjaarsbolletjes als voorbode van de lente.

En toch… altijd, ergens in de eerste maanden van het jaar, bereik ik een voorjaar-keerpunt. Tot mijn eigen verbazing ben ik dan eventjes klaar met de winter, en begin uit te kijken naar autorijden met het raam open, stukjes grond omspitten en zaden planten, de kipjes af en toe los laten lopen en erbij gaan zitten (zonder toezicht kan je namelijk je complete tuin wel gedag zeggen met loslopende kippen), vogels horen en blad zien uitlopen. Zodra dit gevoel diep van binnen begint op te borrelen, zit ik vaak eerst nog even kort in complete denial, om het dan toch maar -onomkeerbaar als de cyclus van Moeder Natuur nu eenmaal is- als onontkoombaar te omarmen en vervolgens verwelkomen. Eenmaal voorbij deze mindswitch begint het: ik kan ook van dit seizoen genieten. Ik verheug me op het tuinieren. Ik snuif de lucht diep op als ik buiten ben. Waar ik twee weken geleden nog mijn bevroren handen tintelend voelde ontdooien na het planten van bloembollen in de tuin, stap ik nu met de jas open over de drempel.

Het voorjaar-keerpunt en de mindswitch zijn vandaag bereikt. Het diepe opborrelen begon gisteren. Ik reed door het Groningse platteland terug naar huis na een arbeidsvoorwaardengesprek en verdere kennismaking bij mijn nieuwe werkgever.
Zijpaadje: toen ik hierheen verhuisde met een spaarpotje om een paar maanden niet te hoeven werken, had ik de mengeling van carpe diem, arrogantie en naïviteit te denken dat ik wel weer aan het werk zou komen voor het spaarpotje op zou zijn. Wat voor werk dan ook en hoeveel uur dan ook. Maar dat ik zo snel al weer volledig binnen mijn eigen vakgebied, mijn eigen specialisatie binnen mijn vakgebied, en ook nog eens bij twee ziekenhuizen tegelijk aan het werk zou kunnen -die beiden niet eens een officiële vacature hadden- overviel me toch wel. Komt vast omdat mijn vorige baas zo’n ontzettend lieve, mooie aanbeveling had geschreven. Ik koos voor ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten: het Groentje uit Grunn gaat warempel werken in Fryslân.
Zijpaadje sluit weer aan op de hoofdroute, ik voeg weer in. Ik reed dus terug naar huis na nogmaals een warm verwelkomend gevoel in Drachten te hebben opgedaan. Een kwartiertje Friese en Groningse snelweg, een kwartiertje binnendoorweggetjes, dan ben ik thuis. Deze keer niet. Ik maakte een om-binnendoor-weggetje. Deed het raam open, reed langzamer dan toegestaan, keek om me heen, liet af en toe een glimlach toe, telde kieviten, verwonderde me over het prachtige blauw van de lucht, en de rust en weidsheid van het Groningse landschap waar je ook gewoon langzamer binnendoor kán rijden zonder een rijdende disco met een hoge dosis jong testosteron achter het stuur als bumperklever.

Blik uit het keukenraam, met als je héél goed kijkt een roodborstje tussen de voederhuisjes. Gewoonlijk zit dit vol vogels, tot je je camera pakt, uiteraard.

Bij thuiskomst had ik zin de natuur te blijven lokken, dus ik strooide extra veel buitenvogelvoer voor woonkamer- en keukenraam. Daar staan dicht opeen verstrengelde struiken naast het klinkerpad naar voordeur en achterom, waar heel wat vogeltjes zitten. Ik zette het keuken-bovenraampje open en ging aan de kook, onderwijl regelmatige tevreden blikken werpend op het piepende spul bij het keukenraam. Ik deed niet eens de shutters dicht toen de zon intenser werd. Vanbinnen voelde ik het voorjaar-keerpunt wakker worden. Ik maakte een koude knapperige salade in plaats van een winterse stamppot, maar roosterde nog wel pompoen erbij. Ik kruidde de gebakken aardappels stevig met sjalot en aardse, winterse kruiden, maar gooide er op het laatst toch wat frisse peterselie en daslook door. Mijn koken, altijd best-wel-nogal-seizoensgericht, begon zelfs al aan een voorjaarsfusion.

Wat ruist er door het struikgewas?

 

Vanmorgen bij het wakker worden ontdekte ik dat de kolonie lieveheersbeestjes, die ik al twee weken terug ontdekte in onze slaapkamer, ook begon te ontwaken. Ze heersbeesten steeds liever door de hele vensterpartij. En ja hoor. Daar voelde ik het. Ik begon breeduit te lachen, maakte een foto, plaatste die een uurtje later zelfs nog op Facebook omdat ik bleef lachen en het wilde delen. En daar was het dan: het gevoel dat de voorjaarszon door de kieren van mijn wezen mocht dringen en mijn lentelust weer wakker schudden. En ik omarm het.

Het caviavrouwtje (spoiler: dat is dus niet Paulien Cornelissen)

Ik hou op Facebook mijn privé-tijdslijn zorgvuldig gescheiden van mijn cavia-groep. Bewust, maar daardoor kreeg ik wel wat vragende blikken én woorden wat ik nou toch precies ‘met cavia’s heb’, want een aantal van mijn lezers kreeg pas via dit blog in de gaten dat ik er kennelijk méér heb dan kooitje-koppeltje-knuffel-kaafs in de woonkamer. Goed, ik zal er dan toch wat over vertellen. Eén blog volledig over de cavia’s. En daarna gaan ze weer terug naar hun minder centrale positie in mijn blogs, maar nu krijgen ze even de hoofdrol.

Op dit moment heb ik er niet eens zo veel. Vind ik dan. Ik heb er nu 14. Vier daarvan als uiterst verwende huisdiertjes in de woonkamer en de rest zit buiten. De laatste weken heb ik via allerlei herplaatsingen het aantal teruggebracht tot een heel select mag-echt-niet-weg-groepje, dat eventjes zal moeten overwinteren in de schuur in Aduard tot de eventuele vorst ver genoeg uit de grond zal zijn om weer een ren te bouwen. Want zo heb ik de cavia’s tegenwoordig: in een grote vrije uitloopren in de tuin. Erg leuk om naar te kijken.

Als kind had ik al cavia’s. Eigenlijk moet ik daar enkelvoud gebruiken. Of enkelfout, want cavia’s mag je helemaal niet alleen houden, dat zijn groepsdieren. Ik wist niet beter en wij als kinderen hadden ouders die niet moeilijk deden over huisdieren, dus we hadden alle vier wel een kooitje op de slaapkamer staan, elk met een eenzaam huisdier. Er zijn er nogal wat gepasseerd in mijn kinderjaren, met vachten en veren, terwijl mijn ouders met liefde een even bonte verzameling vachten en veren rondom ons verzamelden. Het huis waarin mijn ouders en ‘brussen’ nog woonden toen ik als oudste pionier op kamers ging, was een grote oude boerderij met 3600 m2 grond, op de Zeeuwsch-Vlaamsche klei. De jaren dat ik daar woonde, zijn heel bepalend geweest voor het beeld dat ik nu heb van de mogelijkheden om dieren in de tuin houden. Ik was daar erg gelukkig: groente en fruit uit eigen tuin, pony’s en schapen in de voortuin (scheelt toch een boel grasmaaien), kippen, eenden en parelhoenders vrij door de tuin -en soms keuken en woonkamer- lopend (die sliepen ’s nachts trouwens 4 meter hoog in de bomen!). Uiteraard waren er ook muizen, mollen (de teckel van mijn moeder was er dol op die rechtstreeks uit hun molshopen te vangen), duiven, uilen, egels, konijnen, torenvalken (wist je overigens dat die gigantisch veel herrie maken als ze ’s morgens ijselijk vroeg voor je slaapkamerraam in een boom zitten te paren?), een flinke verzameling aan vochtminnende dieren vanwege de kreek die aan ons huis grensde, en in de winter kropen de vleermuizen de bijgebouwen in om daar in allerlei kiertjes en gaten te overwinteren.

Ik kan mij geen moment in mijn leven herinneren dat ik géén dieren had. Op een kleine studentenkamer had ik zelfs nog meerdere kooien met ratten, hamster, gerbils, en vogels. De cavia’s waren echter verdwenen na mijn kindertijd. Ik stortte mij vol hartstocht op het fokken en showen van diverse kleine knaagdieren, vooral tamme ratten, en ‘vergat’ de cavia’s jarenlang. De komst van Oudste deed mij stoppen met ratten fokken. De komst van Middelste en Jongste (die kwamen als twee-halen-één-betalen met slechts 25 minuten ertussen in ons leven) deed ook de laatste ratten uit ons leven verdwijnen. Voor mij met weemoed, eega daarentegen stak nog net niet de vlag uit. Ik denk dat hij daarom ook erg mild gestemd was toen ik aangaf, krap enkele jaren later, dat ik ‘voor de kinderen’ wel een kooi cavia’s in de woonkamer wilde. Ja ja… voor de kinderen… ik ben ze nog steeds dankbaar dat ik ze als excuus kon gebruiken.

Enfin, de kinderen vonden de cavia’s leuk, ik vond de cavia’s héél leuk, eega vond de cavia’s op zijn minst niet erg. Toen ik 1 huis later en enkele cavia’s later aangaf dat ik wel weer wilde gaan fokken en showen, stemde eega soepeltjes toe mits ik voorál niet meer terug naar de ratten zou gaan. En ik moet zeggen: daar had hij groot gelijk in. De hardcore rattenscene is niet altijd uit makkelijke mensen opgebouwd. De hardcore caviascene is, ondanks de gebruikelijke soapseries bij elke hobby waarbij bokalen en rozetten te winnen zijn, toch wat relaxter. Bovendien, detail, een rat krijgt makkelijk 12 jongen per nest en dat ook weer makkelijk 3 of 4 keer per jaar, wat betekent dat je in korte tijd voor heel veel jongen aanloop van kopers krijgt die allemaal banjerend door je huis bijna je katten of honden laten ontsnappen terwijl ze een bizar level van gastvrijheid en garanties van jou als fokker verwachten, terwijl een cavia met ongeveer 3 jongen gemiddeld en 1 à 2 nesten per jaar gemiddeld de aanloop toch een beetje beter te behappen houdt. Het fokken ging goed, de prijzenkast vulde zich, en het bracht me leuke contacten en zelfs innige vriendschappen. Mijn cavia’s zijn door heel Europa én daarbuiten verhuisd, ze zitten van Zuid-Spanje tot Rusland tot Schotland tot Tsjechië en zo’n beetje alles daartussen, en ja, dat was en is toch wel een beetje egostrelend, eerlijk is eerlijk.

Door de jaren heen veranderde er iets in mij. Het fokken bleef leuk, maar het showen ging me tegenstaan. Nadat ons privéleven wat op zijn kop kwam te staan nadat bijna drie en een half jaar geleden mijn broer een vreselijk doodvonnis te horen kreeg in de vorm van ALS ging ik, mede aangestuurd door de noodkreet van mijn broer (zijnde “Lééf, ***verdomme!”) heroverwegen wat ik nou écht belangrijk vond en waar ik nou écht nog energie in wilde steken. Ik maakte een grote ommezwaai. Ik wilde dat showen niet meer. Ik wilde niet meer de ene cavia boven de andere verheffen puur op uiterlijk. Ik deed ongeveer de helft van mijn cavia’s weg naar blije caviafokkers die ze graag ophaalden en meenamen naar o.a. Praag, St. Petersburg en Zürich, haalde de achterblijvers allemaal uit hun net-groot-genoeg-hokken die als ware caviaflats langs de wanden van onze schuur gebouwd waren, bouwde een ren in de tuin van 3.20 bij 1.65 meter en deze eyecatcher werd vrolijk ingericht met hutjes en huisjes en cavia’s. Ik besloot ook een plekje te creëeren voor 1 of 2 opvangcavia’s in nood. De lol kwam volop terug, de kinderen zaten in het begin zelfs tussen de cavia’s in huiswerk te maken, en nog steeds staan we graag een poosje stil te kijken bij het tevreden gescharrel van de caafjes. Inmiddels is al de helft van mijn cavia’s opvangcavia en heb ik plannen om straks in Aduard een nog grotere ren te bouwen (eega is akkoord, als de kippen ook maar mee mogen!!!) en vrijwel uitsluitend nog opvangcavia’s op te nemen.

Grappig feitje: zodra ik mij voorstelde op een Aduarder Facebookpagina als toekomstig medebewoner van dit mooie dorp, kreeg ik een privéberichtje van iemand die daar ook woont. Of ik haar nog kende, want ze had jarenlang met mij samen op een caviaforum gezeten en zelfs ooit cavia’s bij mij gehaald toen ze nog rond Amersfoort woonde. En of ik nog hulp nodig had bij het weg-leren-kennen in Aduard want dan hoefde ik het maar te vragen. Natuurlijk herkende ik haar nog. En natuurlijk wil ik straks met haar door Aduard lopend de weg leren kennen.
Ik zei het toch: leuke contacten, de cavia’s zorgen ervoor!