Herfst-setting

Het is september, en ik raak al weer danig in herfst-mood. Ik leef op, ik voel me fijn, ik ben zo’n raar mens dat liever herfst en winter dan zomer heeft.
Iemand wees me erop dat ik te vroeg was: de herfst begint toch 22 september? Ja en nee. De meteorologische herfst, die gewoon lekker simpel met onze kalender samenloopt, is op 1 september begonnen. De astronomische herfst, die van sterrenstanden afhangt, begint op 22 september. Dus ik zeg gewoon dat het herfst is, want dat klopt, en ik zeg graag dat het herfst is, me happy.

Gezellig, die pompoenen bij de voordeur. Er moeten eigenlijk voor mijn herfstgevoel nog bolchrysanten bij, maar omdat we maar een smal pad langs deze kant van het huis hebben en de fietsen er ook langs moeten doe ik dat toch maar niet. Maar wel een beetje jammer.

Ik merk het ook aan mijn eigen reacties. Dan valt me op dat ik ineens weer speculaasjes en pepernoten wil eten. Dat ik weer zwaardere stamppotten ga koken en minder frisse salades maak. Dat ik bij groente en fruit ga denken of ik ze ga inmaken, of toch net als in de zomer meteen eten. Dat ik weer stevigere specerijen in het eten gebruik. Dat ik weer kaarsjes aansteek ’s avonds. Pompoenen bij de voordeur zet. ’s Avonds weer een dekentje naast de bank klaar leg. De groene en lichte theetjes opberg en weer meer earl grey, Lapsang Souchong en smaakvolle oolong rotstheeën uit de Chinese Wuyi-regio zet. Dat ik bij het reizen de bermen afspeur of ik al verkleurde blaadjes aan de bomen zie. Ja, mijn brein is al vooruitgeschoten en heeft zich even verankerd in oktoberstand.

De tuin maakt zich ook op voor de eindsprint van de jaarcyclus. We wonen hier nu ruim 8 maanden, maar in de winter gebeurt er niet zo heel veel in een tuin, dus ik heb wel het gevoel dat we het merendeel van de cyclus al gezien hebben. Intussen heb ik een beter idee wat wel en niet werkt in onze tuin, en wat ik wel en niet wil aanpassen of zelfs helemaal veranderen.
Tot mijn spijt blijkt het moestuingedeelte van onze achtertuin niet zo goed aangeslagen te zijn. Een combinatie van zware klei, te veel bomen rondom en daardoor te weinig zon en te veel wortels, en een colonne slakken en rupsen, dat zijn denk ik de boosdoeners. Dat roer gaan we dus omgooien. Ik heb gezien wat wel goed aanslaat: knolgroenten zoals worteltjes, rettich, radijs. Sla, tot mijn verbazing, ondanks dat ik die niet afdek, en de groenlof wil ook heel aardig. Kruiden doen het ook goed. En onze fruitbomen en -struiken zijn wonderwel trouwe leveraars gebleken: we kunnen geen pruim meer zien zo langzamerhand, het kersenboompje dat ik dit jaar pas zette als mini-struikje voelt zich kennelijk zo goed dat die in augustus ineens ging bloeien en nu begin september een takje vol mini-kersjes heeft hangen. Het zal wel niet rijpen, zo laat, maar het is leuk. Net als de toch nog kleurende druiven die we ineens tegen een muur ontdekten (serieus, die hadden we niet gezien totdat me opviel dat de frambozenstruik zulke rare bladeren er tussen had en trosjes vormde, blond!).
De koolsoorten daarentegen zijn stuk voor stuk gemillimeterd, de mais komt keurig op en blijft dan kniehoog in de groei steken, en drie (!) opeenvolgende pogingen om courgette en pompoen neer te zetten zijn alle drie mislukt, dat wil hier niet groeien. Bonen kwamen goed op, maar zijn vervolgens de joepie-feestmaaltijd van een stel duiven geweest.

Goed, dat wordt dus herindelen. Het gehele moestuingedeelte wordt anders. De fruitstruiken krijgen meer ruimte. Ik ga veel meer kruiden in de grond zetten, en vooral ook proberen om er nog wat meer meerjarigen in te laten groeien, zoals rozemarijn, tijm, bonenkruid, bosuitjes, kerrieplant, munt, bieslook, daslook, dropplant en een beetje salie, misschien een laurierboompje. Kruiden kan ik ook wel bij de zelfoogsttuin halen, maar ik kook altijd zo’n beetje op gevoel en weet echt niet vooraf wat ik wanneer kook. Ik ga maar 1x per week oogsten en op goed geluk een stapel kruiden oogsten is ook niet echt handig: ze zijn niet altijd allemaal zo lang houdbaar, en hoe verser hoe lekkerder. Ideaal dus als dat uit eigen achtertuin kan komen.
Minder groente volgend jaar, die haal ik wél bij de zelfoogsttuin. Misschien probeer ik nog één keer bonen, maar dan met net erover.

Mini-vijvertje in de maak.

Een klein stukje van de ruimte waar het zaaien van spinazie mislukte, is intussen al in beslag genomen. De vorige bewoners van het huis lieten in de tuin een speciekuip achter. De hele winter, lente en zomer stond die kuip rechtop tegen de muur van het huis te wachten op… ik weet niet eens wat. Maar nu ben ik blij dat ik hem niet heb weggegooid. De kuip is ingegraven op een hoek tussen terras, gazon en moestuin. Via een gratis ophalen groep op Facebook kon ik in Oldehove, een paar dorpen verder, een zware stapel grote flagstones ophalen, die ik hier op een stenen borderrandje liet vallen zodat ik met de brokstukken onze nieuwbakken vijver-to-be kon omzomen. In de winter kan je toch niet zo veel doen aan een vijver, dus dit blijft zo staan tot het voorjaar. Intussen zal de kuip zich langzaam vullen met regenwater, denk ik zo. In het voorjaar doe ik er wat waterplantjes in, en dan wachten we af wat er eventueel spontaan aan diersoorten in komt, zo nodig doe ik er een schep uit de sloot bij. Vissen zal niet gaan, het is te ondiep. Dan kunnen ze bevriezen. Maar het natuurlijk verloop volgen kan ook al erg leuk zijn.

Hondje Pico was alvast erg tevreden met het natuurlijk verloop van de eerste nacht. Meteen de eerste morgen dook hij al de ton in om de daarin gevallen en zo door de steile wanden opgesloten muis te vangen. Ons hardhorende slechtziende oudje was behoorlijk trots op zijn vangst. Alleen jammer dat hij hem niet lustte: het bleek een dwergspitsmuis te zijn en die scheiden nogal een muskuslucht af!

Toegift: ik had deze blog al bijna online gezet, toen ik me realiseerde dat ik onze zeldzame ontmoeting met nog een andere dwergmuis-soort, namelijk de Europese dwergmuis, wilde delen. Ooit had ik deze in gevangenschap, lang geleden, dus ik herkende het minimuisje meteen toen deze volkomen verstard ineens in mijn blikveld hing in een veld met hoge grassen. Heel bijzonder. Dus, de uitsmijter van dit blog, geniet ze!

Grut

Al van kinds af aan heb ik het opgroeien van jong dierenspul prachtig gevonden. In mijn jeugd bijvoorbeeld de konijntjes in de achtertuin, de cavia’s in de slaapkamer, de guppies in het aquarium, de zebravinkjes in de woonkamer, de lammetjes in de voortuin, de kippen naast het huis en de agapornissen in de TV-kamer. Mijn ouders hielden het behapbaar houden van het dierenbestand in de gaten, en naar mijn gevoel was het nooit té veel, maar we hadden wel altijd beduidend meer dieren dan gemiddeld. Geen wonder dat ik in mijn studententijd al snel een kamer vol dieren had, en ook daar kwam jong grut bij. De garnalencocktails die muizen, ratten, gerbils, hamsters, exotische knaagdieren en konijnen produceren zien er in eerste instantie niet appetijtelijk uit, maar al snel komen de donsjes erop, neemt de gelijkenis met garnalen af, en wordt het aandoenlijk.

Pasgeboren caviaatje

Als huisdier gehouden knagers werpen bij hun bevalling dus meestal blinde, kale, roze wormpjes eruit. Zo niet de cavia. Daar komen kant en klare miniversies uit, die meteen rondkijken, mee eten en waggelend rond lopen. Ze zijn dan ook bizar lang zwanger voor zulke kleine diertjes, maar goed, dan heb je ook wat.

Jarenlang was ik caviafokker. Tot een paar maanden voor de verhuizing. Inmiddels heb ik de caviaopvang en fok ik niet meer. We genieten dan ook extra hard van een nestje caviagrut van vrienden die nog wel caviafokkers zijn. Een nestje dat hier geboren is en mag opgroeien: wij zijn ‘kraamhotel’. Het kleine spul mag een maand lang in onze woonkamer tienerproof, hondenproof en drukteproof worden getraind. Een taak waar de kinderen en ik ons op storten. Het zijn net kleine piepbeestjes, alleen hebben deze een beduidend uitgebreider vocaal repertoire. De interactie tussen mama caaf, tante caafs, ome castraatcaaf en de kleintjes is ontzettend leuk om te observeren. Wij lagen bijvoorbeeld in een deuk om de verbijsterde reactie van tante caaf Marigold, toen de baby’s probeerden of Marigold óók melk geeft.

Mama Melkbar.
Knuffeltijd

Beste vrienden uit ‘de kop van de Nederlandse Leeuw’, lezen jullie dit? Dan speciaal voor jullie een oproepje.
Aanbieders: mama cavia en drie baby’s.
Aanbod: knuffeltijd.
Gevraagd: knuffelaars.
Doel: nóg tammer maken.
Neem even contact op wanneer jullie komen knuffelen. En ja, dit aanbod geldt óók voor 18+.

Wij zijn alvast aan de slag. Wij gaan wel met schaamteloze voorkeur het zeugje (meisje) uit het nest extra vaak pakken. Haar broertjes (de beertjes) zullen als ze een maand oud zijn verhuizen. We zullen ze missen.

Minerva McGonagall

Het zeugje blijft hier bij haar mama wonen, en heeft de klinkende naam “Minerva McGonagall van de Pieperacademie” gekregen. Een échte Harry Potternaam, omdat haar moeder “Lavender Brown van de Pieperacademie” heet. Ook een Potter-naam. En luitjes, dat stelt nog niets voor vergeleken met de namen die de cavia’s uit mijn “Caviastal Lothlórien” vroeger kregen…. wat dacht je van “Lothlóriens Bridge over Khazad-Dhûm” of “Lothlóriens Emyn-nu-Fuin” of “Lothlóriens Forest of Fangorn”? Dan zijn deze namen toch aardig ingehouden, nietwaar?

Zwartje houdt toezicht.

Een van de tante caafs voelt zich trouwens aardig achtergesteld nu. Zij heeft de naam gehouden die ze al had toen ze in de opvang kwam: Zwartje. Je wil niet weten hoeveel zwarte cavia’s Zwartje heten. Normaal zou ons gezin vol creatieve breinen daar wat anders van maken. Wij hadden echter de enorme pech dat ze zowaar lúisterde naar haar naam en dus niet meer omgedoopt kon worden. Wat ze wel voor elkaar heeft: het omgekeerde. Want wij luisteren nu ook naar haar. Als zij goed hard piept, komen wij eraan met groenvoer, aaitjes, nieuwe brokjes, hooi of kruiden, al naar gelang wat we denken dat ze ons toe gilt. Laten we hopen dat zij dat de jongen niet aanleert. Maar ja, Zwartje kennende gaat ze dát deel van de opvoeding Lavender uit de pootjes nemen. Heeft Jack Frost, de castraat, straks nog meer werk om zijn damesharem in goede banen te leiden (lijden?).

Het grut volgt mama en leert zo wat ze wel en niet mogen en kunnen.

Ik doe intussen al twee dagen over dit blog… ik zit steeds kleintjes te kijken. Weet je wat, kom maar zo snel mogelijk live bewonderen.

PS Kunnen jullie je herinneren dat ik al 2x in dit blog verzuchtte dat ik hier in het noorden geen ooievaars meer zag en dat ik die wel miste hier? Wel, die beesten kunnen lezen, denk ik. Volgens mij hebben ze massaal staan wachten en zijn ze met een hele club tegelijk die babycavia’s hier komen afleveren. Afgelopen anderhalve week zag ik er al tien. Ze hebben vast onderling gevochten wie die drie baby’s mocht dragen.

Ze verzuipen nog bijna in de voerbak, maar ze proberen al brokjes mee te eten.

Nostalgie op de fiets

Ik spring de laatste tijd weer regelmatiger op de fiets, en dat is nu echt genieten. Nu het zo lang licht is, is het ook ’s avonds mooi om buiten rond te kijken. Nog steeds blijf ik mijn nieuwe leefomgeving opzuigen en verkennen. Nog steeds blijf ik me verbazen over de soms echt heel opvallende overeenkomsten met Zeeuws Vlaanderen, waar ik enkele jaren ooit woonde. En nog steeds blijf ik me verwonderen over de soms echt heel opvallende verschillen met de regio Nijmegen c.q. Wijchen, waar ik tot een paar maanden terug woonde.

De luchten hier zijn schitterend. Zonsopgang en zonsondergang zijn pareltjes. Kan dat atmosferisch iets te maken hebben met dichter bij de zee wonen dan in Wijchen? Ook in Zeeuws Vlaanderen vielen de luchten me altijd al op. Of misschien zoek ik het veel te ver: toen ik in Ulestraten in Zuid Limburg woonde, en toen ik regio Utrecht woonde, keek ik meer naar de bossen, de bomen, de bermen. Ik deed rond Nijmegen misschien wel gewoon hetzelfde, me er minder van bewust dat ik daardoor minder vaak omhoog keek. Het moet gezegd worden: in Zeeuws Vlaanderen en Groningen zijn de uitzichten zo wijds, plat en oneindig dat je al sneller naar de lucht kijkt.

Fietsend langs deze berkenlaan voelde ik me toch een beetje…. bekeken.

Ook zo herkenbaar: de geuren. De geur van schapenwol als je langs een schapenweide komt, en de plukken hangen in de draden van de omheining. In gedachten ga ik terug naar mijn hele vroege jeugd, als mijn moeder een schapenvacht zat te kaarden en spinnen. Haar draden waren strak en dun en recht, mijn draden werden dik en bobbelig en braken snel af. Als kind vond ik het spinnen van mijn moeder iets magisch hebben, ik kon gebiologeerd naar het zoeven van het spinnenwiel kijken en me keer op keer afvragen waarom die wol, na simpelweg alleen maar in elkaar gedraaid te worden, toch echt als een draadje vast bleef zitten. En mijn iets latere jeugd, toen we zelf schapen hadden. Die éne morgen dat ik nét wat laat vertrok naar school en dus heel snel moest fietsen, al dagen keek ik elke morgen bij vertrek in de schapenweide in onze voortuin of onze oudste ooi al gelammerd had, maar net die morgen niet… Ik twijfelde nog, wat vreemd, ze staan nog niet buiten, waarom blijven ze in het schuilhok? Maar ik riep mezelf tot de orde: te laat komen op school was ik veel te braaf voor. Uiteraard waren de lammetjes net die morgen geboren. Toen mijn moeder een uurtje later keek waren ze nog nat. Wat heb ik daar achteraf een spijt van gehad, ik had het nablijven er graag voor over gehad.
En dan de groenige, licht-zure geur als ik langs een koeienstal rij, de geur van hun voeding. Een van mijn ooms woonde ooit in Duitsland naast een boer op hetzelfde erf. Wat kwam ik daar graag! Hij had mijn toen-nog-droomberoep van dierenarts, waardoor ik af en toe in de praktijk mee keek, en ik sloop er zo graag de koeienstal in. De boer vond dat prima en liet me wel eens een handje voer geven. Kauwende koeien hebben iets enorm kalmerends, die zijn ‘zen’.
Weet je wat ook zo herkenbaar is? Slootlucht. Wanneer je, zoals ik, altijd wel in de buurt van een stroompje, beek, vijver, sloot, meer, kreek, kanaal, rivier of zee hebt gewoond, weet je dat verschillende soorten water ook echt verschillend ruiken. Je ruikt meteen als je ergens langs komt of het water stil staat of stroomt, of het helder is of niet, of het zout of zoet is.

Wachten in het zonnetje.

Hier is weer best veel water. Ik sta nu in het watersportseizoen ook nogal eens stil voor een openstaande brug, als er een boot of schip voorbij moet. Vroeger kon ik daar wel eens ongedurig over worden, nu niet meer. Daarvan gaat het bootje in kwestie echt niet sneller varen. Een momentje rust om te genieten van het uitzicht, de geuren, je gedachten laten dwarrelen. En de diversiteit van wat langsvaart bekijken. Commercieel, pleziervaart, zeilend, motorisch, groot en klein. Daar zitten wel eens hele mooie bij. Ook dat is nostalgie. Soms verwacht je haast Hielke en Sietse Klinkhamer met de Kameleon voorbij te zien komen!

Hier sta je toch graag even bij stil?

 

Het broed-en-opvoed-seizoen is volop bezig, ik heb al regelmatig jonge mussen uit de kippenvolière gevist die in hun paniek het kleine kiertje waardoor ze naar binnen konden aan de andere kant niet meer terug vonden. Ik hoop dat de paniek groot genoeg was dat ze niet nog meer graantjes komen meepikken.
De zwaluwen zijn vreselijk druk met insecten vangen, dus die hebben vast ook jongen zitten.
En de zwanen, partners voor het leven, broeden hier en daar bijna met hun achterwerk op de weg, zo’n volkomen gebrek aan angst voor de mens hebben ze. Als ik tussen werk en huis door het kleine Den Horn rij, moet ik altijd bij een bepaalde boerderij rustig remmen en wat uitwijken, waar ze een eigen stukje berm geclaimd hebben. Soms staat meneer of mevrouw even pontificaal op de weg uit te kijken. Ze wijken niet. Agressief heb ik ze nog niet gezien, maar ik heb behoorlijk ontzag voor zwanen, die gevaarlijker kunnen zijn dan menigeen beseft. De boer die die berm bijhoudt heeft er ook in een ruime baan omheen gemaaid.

Nou zit ik hier op een mooie dag binnen te schrijven dat het buiten mooi is. Dat doe ik verkeerd. Ik ga Pico, ons oudste hondje die vandaag zijn 12e verjaardag viert, eens even mee naar buiten nemen. Ajuus!

Ga je mee, verdwalen?

Af en toe verdwaal ik. Meestal expres. Soms ongepland. Ach, écht    verdwalen is het eigenlijk niet, natuurlijk. In Nederland is het hooguit een ommetje meer, maar ‘completely lost’ zul je hier niet snel raken. Mijn manieren van verdwalen zijn dan ook eigenlijk methodes voor mietjes: mis een afslag (bewust dan wel per ongeluk), rijd nog een eindje door, zet daarna de navigatie aan en laat jezelf binnendoor wijzen. Of kijk op je navigatie of maps-app waar je ongeveer bent ten opzichte van de eindbestemming, kijk of je een oriëntatiepunt ziet (meestal gebruik ik dan de zon of maan voor grote afstanden en een (kerk)toren voor kleine afstanden) en probeer zo veel mogelijk zigzaggend door kleine straatjes de juiste richting te blijven volgen. Goede test trouwens voor je richtingsgevoel. Voor de hele nabije omgeving werkt het ook om onze oudste hond Pico de weg te laten kiezen, want die wil met zijn 12 jaar meestal niet zo heel lang meer wandelen als hij aan de riem moet, en wil dan zielig, traag en stram terug naar huis, wat hij meestal feilloos zelf vindt. Hij ondergaat overigens een ware metamorfose als de riem af mag, want los lopend neemt zijn energie en conditie miraculeus toe en blijkt hij veel verder te kunnen lopen. ‘Sta op en loop’ werkt kennelijk niet aan de riem. Ik heb de riem al eens gecheckt op energielekken maar heb het uit-knopje niet kunnen vinden.
(Kon ik nou het uit-knopje in mijn eigen hoofd maar vinden! ‘Sta op en loop’, klik maar op de link hierboven, werd ooit jaren geleden gezongen door oudste met haar toenmalige musicalgroep. Nu verdomt het dus verdorie al jaren om uit mijn hoofd te gaan bij elke verwijzing naar opstaan en gaan lopen, en weet je wel hoe vaak je een verwijzing naar opstaan of lopen tegenkomt? Te vaak dus.)

Terug naar verdwalen. Als ik geen haast heb, doe ik het graag. Na bijna 13 jaar Wijchen (de 8 jaar dat ik er als klein kind ook al woonde niet meegeteld) viel daar in de regio niet veel meer te verdwalen. Been there, done that. Wat is het dan kwijlen om in een nieuwe omgeving te gaan wonen en werken. Er is hier al menig dwaalommetje gelopen, gefietst en gereden. Ik geniet er intens van. De uitdaging is, om tegelijk de omgeving in je op te nemen en op de weg én richting én eventueel navigatie of maps-app te letten, maar ervaring leert.
De verschillen in landschap vallen me op. Ik mis de bossen en heuvels waar ik zo van hield. Dat zal ook zo blijven, want ik ben altijd meer een mens van bos en berg geweest, dan van water en plat. Ik hunker qua landschap en natuur het meest naar het tweede deel van mijn jeugd dat ik in Zuid-Limburg doorbracht, hoewel ik op sociaal vlak juist de Noord-Nederlandse directheid vele malen beter kan pruimen. Wat landschap betreft zit ik hier dus eigenlijk minder, maar ik merk wel dat ik het leer waarderen. Het doet me hier in het Groningse Westerkwartier behoorlijk denken aan het derde deel van mijn jeugd dat ik in het eveneens wijdse, waaierige, koudere, landbouwgeörienteerde en waterrijke Zeeuws-Vlaanderen woonde. Met als voordeel ten opzichte van die middelbare schooltijd dat mijn fiets nu elektrisch is en mijn Prius dwalen in slecht weer beter mogelijk maakt. De vele meeuwensoorten die ik destijds zag, zie ik hier ook weer. En scholeksters en aalscholvers, lang niet gezien in het land van Maas en Waal, maar hier in overvloed. Het stérft hier van de zwanen. Bizar veel. Kieviten, brandganzen, zilverreigers, hele andere soorten insecten dan regio Nijmegen, zelfs een ander ras koeien in de wei. Ik mis dan weer wel de ooievaars, de vinken, vlaamse gaaien en fazanten, en het geroffel van de spechten. Ik ben blij dat er minder eksters zijn, dat wel. Ik ben benieuwd wat me bij het verlopen van de seizoenen nog gaat opvallen aan de flora en fauna.

Behalve de landschappen begin ik ook het cultuurlandschap écht te zien. Dwalend door Oost-Groningen zie je dat dat vroeger een rijke regio geweest moet zijn, met trotse huizen en grote boerderijen, rijk versierd met architectonische hoogstandjes, wat het verval door de gasboringen en aardbevingen nog veel triester maakt. Vergane glorie, gescheurde kreunende muren, gestut door palen en hier en daar zelfs volledig verlaten. Wat gaat hier veel oude cultuur verloren, en nog hoort de regering de Groningse schreeuw niet hard genoeg!
Dwalend door Oost-Friesland – als ik mezelf na werk een dwaling toesta – zie je dat ook Friesland een welvarende historie heeft, gezien de schitterende enorme woningen en rietgedekte boerderijen waar ik op de meest onverwachte plaatsen langs kom rijden. Vrijwel zonder uitzondering keurig onderhouden, tuinen netjes en strak, bloemetjes voor de gevel en smalle maar stevige bruggetjes over de vele sloten.
Ook het Westerkwartier van Groningen heeft een heel eigen geschiedenis, zo leerde ik intussen in diverse musea zoals Kloostermuseum Aduard en Wierdenland Ezinge. Ik heb tot nu toe nooit noordelijker dan Utrecht gewoond en altijd in voormalig Romeins Rijk-gebied. Archeologische musea die ik bezocht werden vaak gedomineerd door deze periode. Hier in Groningen zijn de Romeinen enkel af en toe als handelspartners geweest en hebben de boel nooit bezet. Asterix en Obelix zouden er jaloers op zijn geweest! De bodemvondsten, sporen in het landschap: door Romeinen onbetreden. De cultuur en streekgebruiken zijn daardoor in my humble opinion ook echt wel anders verlopen. Ik zuig al deze info op en voed er mijn geschiedenishonger mee. Er staan nog heel wat meer regionale kleine en grote musea op mijn to-do-list.

Niet vergeten: eega vragen of ik dit jaar weer een museumkaart voor mijn verjaardag mag.

Feestdag

Pasen is best een beetje feest. Niet zo uitbundig als Kerst, maar toch kwam het feestgevoel heel aardig op. Vooral nadat middelste de paasversiering in huis verdeeld had, en ik voor de plus minus zevenentachtigste keer een fragment van de Mattheus Passion op Radio 4 hoorde. Nou vind ik die ook wel écht mooi, dus een straf is dat zeker niet. Er is verder ook maar weinig specifieke paasmuziek (– dringt nu alle zondagsschoolliedjes van vroeger terug in hun goed afsluitbare vakje in de grijze cellen –) dus gelukkig maar: ik kan niet zoals in de Adventstijd even switchen naar een bij de tijd van het jaar behorende CD. Het Weihnachtsoratorium laat mij persoonlijk namelijk beduidend minder hard warm lopen, dus in december heb ik die alternatieven wél nodig.

Bij Pasen hoort een ontbijt of brunch. Een traditie waar ik niet aan ga tornen, omdat die veel te leuk is om over te slaan. In tegenstelling tot mijn vorig ziekenhuis heeft het huidige echter ondanks katholieke roots de Goede Vrijdag niet als vrij-dag aangemerkt. Met ook werk op Witte Donderdag en een rit naar Arnhem voor familieverjaarsbezoek op Stille Zaterdag bleef er weinig tijd over om zelf te gaan bakken voor het ontbijt op Paaszondag. Het kwam dan ook mooi uit dat een spruit van een van de collega’s opdracht had gekregen van diens sportvereniging om suikerbroden en paasbroden te verkopen. Zakcentje voor de vereniging, lekker bakkersbrood voor ons. Ik zag een win-win-situatie en bestelde van beiden één. Die roken na levering zo verrekte lekker dat ik al mijn wilskracht aansprak om ze tot Pasen te bewaren, en ze diep in de kelder verstopte tot dan.
Ik bakte bij thuiskomst op zaterdagavond laat alleen nog even de ciabatta die overdag had staan rijzen, dekte de brunchtafel uitgebreid, en vouwde paasmandjes die ik vulde met chocolade en wat kleine cadeautjes om die tenenlopend en behendig sluipend naast de bedden van de slapende dochters neer te zetten. Een familietraditie: op feestdagen vinden ze ’s morgens wat lekkers en/of leuks naast hun bed. Ik heb geen idee of ze zich, nu ze zo oud geworden zijn, alleen nog maar slapend houden om mij een plezier te doen, of dat ze écht nog steeds niet wakker worden van mijn insluipersactiviteit. Ik wil het ook niet weten.

Op eerste Paasdag was de tafel zó vol gedekt, dat we ondanks een uur tafelen en uitgedijde buiken ontzettend veel over hielden. Alles werd weer opgeborgen in zakken en bijenwasdoeken, en weggezet voor de dag erna. Boffen: twéé dagen uitgebreide paasbrunch. Daarna kweten we ons van de rest van de paasactiviteiten: was ophangen, met de honden wandelen, basgitaar en ukelele spelen, Netflix kijken, taart eten, grote delen van de moestuin omspitten en kruiden inzaaien, lezen, caviakooi verschonen, tajine koken, en meer van die weekeindgevoeloproepende daden. Voor het slapen gaan zette ik de tafel weer klaar voor de volgende morgen, deze keer zonder ciabatta, want de volgende ochtend zou ik wat croissantjes afbakken. Na mijn sluiproute door de kinderkamers met marsepeinen eieren kon ik ons warme nestje in.

Tweede Paasdag. Een ritje naar de Zeldzaam Mooie Paasmarkt voor de boeg, en gezien de weersvoorspellingen die met toenemend middaguur ook toenemend regen voorspelden moesten we niet te lang na de brunch vertrekken. Achteraf gezien kwam het overigens prachtig uit: gedurende ons anderhalf urig bezoek was het droog, zodra de auto de parkeergarage weer uitreed op weg naar huis viel tot onze verbazing plots de hagel met behoorlijk roffelende stenen op de voorruit. Mazzel!
Maar goed, dat wisten we ’s morgens nog niet, dus ik probeerde het brunchen niet té laat uit te mikken. Eega zat al in de studeerkamer te werken, de dochters waren nog op hun kamers, en ik kwam na een luie start (want na de wekker nog een half uurtje op bed, hmmmm) alvast beneden de oven voorverwarmen en croissantdeeg rollen. Bij het neerzetten van de kaas op tafel viel me ineens een lege plek op. Neeeeeee-ohneeohnee-K*T! Een sprintje naar de hondenmand en de vondst van een lege zak bevestigden mijn vermoeden: onze jongste hond Bink had vannacht uitgekozen als moment waarop het hem voor het eerst lukte om zónder een stoel als opstapje tóch op de tafel te komen. Bijna 10 jaar oud en nog zo ondeugend als wat. Dááág nog bijna volledig paasbrood.
Nou zijn behalve chocolade en noten ook rozijnen giftig voor honden, dus ik riep hem meteen ter inspectie bij me. Hij liep in een wat bezadigd tempo (niets voor onze cairn-energieke knul) op me af maar keek wel helder uit de ogen. De flanken duidelijk gespannen. Verzadigd en verkwikt en aanmerkelijk aangedikt. Neusje nog nat, staartje nog kwispelend (“Heeft vrouwtje nog meer lekkers voor me? Je riep me toch?”) en alert. Dit leek niet op een vergiftigde hond.
Een check bij eega leerde me dat hij de boel die ochtend bij de morgenwandeling al danig geloosd had, en de Aduardse bermen van spetterbemesting voorzien had. Goed zo, geen dierenartsrekening vandaag. Hij kwam er zelf al vanaf.

Toch zonde van dat paasbrood. Zou collega volgend jaar weer van die lekkere broden verkopen?

Quality time

Nadat de ABN-Amro ons met een slinkse vorm van schemergebied-van-nét-niet-koppelverkoop een bankrekening bij de hypotheek aansmeerde ging er vervolgens veel mis bij het aanmaken van de passen. Na ettelijke blunders zaten we uiteindelijk zonder enige geldige ABN bankpas en hadden we al meerdere passen moeten vernietigen van ABN, waardoor we uiteindelijk het bijltje erbij neer gooiden en besloten dan maar geen pas te hebben. De rekening zou toch alleen gebruikt worden voor afschrijven van de hypotheek. Nadeel hiervan was echter wel dat we niet konden internetbankieren, waardoor we de adreswijziging enkel tezamen, in levende lijve, met onze ID’s bij de hand, in een kantoor konden gaan doorgeven.

Vandaag, onder druk van het binnenkort aflopen van de PostNL Doorzendservice die nu nog de ABN-papieren onderschept en naar Aduard stuurt, was het dan zo ver. Eega en ik vonden zowaar een moment waarop we beiden thuis waren binnen de openingstijd van ABN-kantoren, eega had het niet zo druk dat hij geen uurtje kon missen, en het weer werkte mee zodat we al fietsend droog in Groningen aan konden komen. De mevrouw achter de balie was ontzettend aardig en servicegericht en regelde vlot de adreswijziging en het aanvragen van een nieuwe bankpas. Nu maar afwachten hoe lang het duurt tot alles gelukt is. Recente overstap van mijzelf en dochters van ING (toen nog mede-financierder van de Dakota Access Pipeline en dus niet duurzaam genoeg meer voor deze Groene Grunneger) naar ASN-bank (met Triodos de meest ‘groene’ bank van Nederland) bleek ruim 3 weken papierhandel in beslag te nemen. Blij dat dat achter de rug is, zodat ik nu met een pas met een vrolijk uit de zee opspringende orka mag betalen in plaats van met een oranje leeuw.

Eega had het niet zo druk dat hij geen uurtje kon missen, maar wel zo druk dat hij niet meer dan een uurtje kon missen. Het buitenkansje dat ik zag (“Hey, die ABN ligt midden in een flink overdekt winkelcentrum waar we nog niet geshopt hebben, en mijn eerste salaris van mijn nieuwe werk is binnen!”) ging dus aan hem voorbij. Zelf zal hij het eerder formuleren als dat hij de dans mooi ontsprongen was, maar hoe dan ook: eega toog huiswaarts ruim voor ik weer op de pedalen sprong. Omdat ik dit voorzien had, had ik de dochters gevraagd wie zin had om mee te gaan. Drie dochters hadden wel zin. Twee dochters hadden genoeg zin om ook daadwerkelijk tijd ervoor uit te trekken. Tijd voor Mother Daughter Quality Time. We zoeken een mooie balans tussen ‘moet je nou echt voor elk rek in deze winkel een kwartier stil staan’ en ‘natuurlijk lieverd, kijk jij maar even rustig’. Ik verbaas mijn dochters door een terrasje te pakken en als enorme bioveggie doodleuk junkfood voor ze te kopen als lunch. De bizarre combi sinaasappelsap, ietwat slappe patat met mayo, en uitstekend gelukte vietnamese loempia’s met zoete saus tintelt over onze smaakpapillen, terwijl het eerste beetje serieus te nemen voorjaarszon in combi met de nog wat frisse bries de wangen doet tintelen. We zijn samen verontwaardigd over agressieve verkooptactieken van een standje dat linnen tasjes verkoopt, ik vind de nieuwe sokken die ik zo hard nodig had (en nog veel meer waarvan ik pas ter plekke realiseer dat ik het eeeecht weeeeellll nodig heb, of nou ja, niet nodig heb, maar ik mag mezelf toch verwennen met mijn eerste salaris in drie maanden, en ik kan het wel gebruiken, het zal niet op een plank liggen stoffen, enzovoorts), jongste kan haar boekenverslaving weer voeden in een tweedehands boekenwinkel waarvan de winst naar een goed doel gaat, en oudste is blij met een paar krijtstiften waardoor een verbod op tekenen op haar ramen geen stand houdt.

Bijna het winkelcentrum door, en dan vinden we op het laatste stukje een dierenwinkel. Dierenwinkels hebben op mij een haast magnetische aantrekkingskracht. Ik heb als student, jaren ’90, jarenlang gewerkt in een dierenwinkel in Utrecht, zaterdagen, vakanties. Heerlijke tijd. Ik ben er een paar maanden terug nog eens binnen gelopen toen ik bij mijn broer, schoonzus en nichtje was. De eigenaar herkende me meteen, er vielen ruim 20 jaar tussen ons weg. Als het ook maar nét ietsje anders verlopen was, en ik niet net een leerlingplaats als röntgenlaborant veroverd had toen mij werd aangeboden of ik een nieuw te openen filiaal van een Zeister dierenwinkel wilde gaan leiden, had ik nu misschien wel een eigen dierenwinkel gehad. Kortom: ik heb er een zwakke plek voor en ga als het even kan binnen kijken, vooral naar de dieren. Er zit ook een bittere vorm van zelfkwelling bij, want ik wéét intussen dat ik bijna altijd teleurgesteld ga worden. Ze zitten zelden groot genoeg naar mijn maatstaven, konijnen en cavia’s worden samen gehouden (over het waarom absoluut niet kan ik een preek houden die de lengte van dit blog zou doen verdubbelen), vissen zitten soms zelfs nog in ronde kommen, papegaaien krijgen enkel zonnebloempitten te eten, strikt solitair levende hamsters delen té lang na hun nesttijd nog een hok, vogels zitten met veel te lange nagels op te dunne stokjes: de rij met te verwachten dierenleed is lang.

Het valt mee, op de eerste blik. Hokken zijn weliswaar klein, maar wel schoon, en er zitten geen konijnen bij cavia’s. Ik app nog een schattige foto van een stel slapende ratjes naar middelste die thuis is, als mijn oog valt op een bakje Russische dwerghamsters daaronder. Een van de hamstertjes loopt wat ongemakkelijk. Ik kijk beter, wrijf mijn ogen uit, kijk nog eens, en de tweede blik bevestigt mijn eerste indruk: dit diertje mist een voorpoot. Niet gewond, niet geamputeerd, nee, gewoon helemaal niet aangelegd. Onder de huid beweegt een schouder, de huid zelf is volkomen glad, nog geen beginseltje van een poot steekt naar buiten. Ik wijs oudste erop, die ooit dwerghamstershowfokster was (onthoud dat woord als je een onmogelijke galgje-opdracht wil geven) en terwijl zij acuut in gedachten haar kamer herinricht om nog een hok bij te plaatsen naast haar al aanwezige opvanghamster ga ik eerst maar eens de eigenaar zoeken. Vragen of ze dit überhaupt wel door hadden en wat ze ermee gaan doen. Een ongelovige blik, navragen aan 2 andere medewerkers, mij het diertje laten aanwijzen, oppakken en omkeren, nog steeds ongelovige blikken: nee, dit hadden ze niet door. Niemand gelooft zijn ogen. Eigenaar haalt de schouders even op en meldt dat het hamstertje terug gaat naar de fokker. Dan krijg hij een nieuwe, een ‘hele’. Ik spring tezamen met oudste op de barricades en geef aan dat het diertje dan vermoedelijk afgemaakt wordt door de fokker: leer mij die broodfokkers die voor dierenwinkels fokken kennen. Die hebben niets aan een driepootje. De schouders van eigenaar gaan weer even een miniem schokje de lucht in. Dat is goed mogelijk, erkent hij. Ja maar, sputtert hij daarop, hij kan ons echt niet zomaar die hamster meegeven. Want als hij niets terug geeft aan de fokker, krijgt hij ook niet zomaar een andere ‘goede’ ervoor in de plaats. Dan moet hij er weer een inkoopsprijs voor betalen als hij een andere haalt. Eigenaar ziet mijn blik, nog ongeloviger dan hij zelf net voor smoelwerk trok, dat hij voor die paar cent moeilijk gaat doen en een hamster naar een doodsvonnis wil sturen. Kennelijk leest hij de waarschuwingstekens voor reputatieschade die fel uit mijn ogen afgevuurd worden, want hij krabbelt ineens terug: ja, hamstertje mag toch mee, halve prijs dan, okay? Okay. Hamstertje mag mee. En 50% korting voor een hamster die maar 25% pootjes mist is toch netjes? Oudste dringt voor bij het betalen en claimt het diertje zo als háár hamster.

Zelden zijn we zo eensgezind als wanneer het om diertjes redden gaat. Binnen 10 seconden nadat we buiten gestapt zijn is de naam Humpy aangenomen. Een winkel verder, bij De Tuinen, stopt het vertederd kirrend vrouwelijk personeel (dat oudste in het doosje zag gluren en aaien en vroeg wat erin zat) het lege kale doosje vol zachte tissues, en daarna aanvaarden we de terugweg, oudste met één hand aan het fietsstuur en met één hand de binnenjaszak met doosje ondersteunend, waarbij elke hobbel in de weg vermeden wordt. Of waarbij na elke niet vermijdbare hobbel in de weg een welgemeend “Sorry!” richting het doosje geroepen wordt.

Humpy is inmiddels geïnstalleerd. Ze onderzoekt haar kooi dapper en mag zo veel lawaai maken als ze wil als ze vannacht nog een paar keer uit balans raakt en van obstakels af valt. Oudste had namelijk het voorjaar in de bol en slaapt met jongste in de pas gekochte tent die we op proef even opgezet hadden in de voortuin na thuiskomst. Zij liever dan ik, bij een buitentemperatuur van vier graden. Zo ver ga ik nou ook weer niet als ik Mother Daughter Quality Time deel.

Mooi spul

Half maart, had ik mezelf gezegd. Dan zou de caviaren die ik in de tuin bouw voor mijn cavia-opvang wel af moeten kunnen zijn. Ik werd daarin echter verslagen door een combinatie van mijn eigen perfectionisme, mijn eigen gebrek aan perfectie, en mijn eigen koppigheid.

Mijn eigen perfectionisme zei me dat áls ik het zou doen, het goed moest gebeuren. De plannen werden daardoor on the go steeds megalomaner en steeds meer details moesten ingevuld worden. Het hele idee van ‘paar paaltjes in de grond en wat gaas ertussen spannen’ groeide uit tot Het Perfecte Cavia Buitenverblijf, wat eigenlijk eerlijk gezegd meer in mijn hoofd dan in mijn tuin gebeurt, maar ik heb tenminste iets voor ogen.

Mijn eigen gebrek aan perfectie maakten het uitvoeren van de megalomane details (contradictio in termines?) nog niet zo heel makkelijk. Als je een beeld voor ogen hebt van Het Perfecte Cavia Buitenverblijf maar je hebt tegelijk niet het geduld om een perfect plan netjes vooraf uit te werken en loopt al aanpakkend en onderwijl wijzigend ter plekke tegen dingen aan…. klinkt als Jiska. Voorbeeldje. Zo kwam ik er al doende achter dat het handmatig boren van een gat in de grond om een paal in te laten zinken, (met zo’n grondboor met een breed handvat erop) veel beter lukt als je het volièrepaneel dat aan die paal vastgemaakt moet worden niet al precies strák naast de plek van de paal hebt ingegraven. Ik kon prompt het handvat van de grondboor geen hele slag meer laten maken zonder tegen het paneel te botsen. Béétje geduld en overzicht zou hier beter geweest zijn. Net zoals het inzicht dat het weliswaar handig is om een paal precies voor het punt te plaatsen waar twee panelen samenkomen, zodat je ze tegelijk aan de paal kan bevestigen en ze er beiden contact mee maken, maar dat als er een deur in zo’n paneel zit die naar buiten opengaat je niet nét een stuk paal aan de buitenkant van voornoemd paneel moet zetten. “Hoe dacht baasje Jiska die deur nog open te maken als er een paar centimeter paal voor zit?” (“Hou je mond, brein.”) Er zit overigens wel énige leercurve in: die laatste had ik warempel al in de gaten vóór de paal muurvast zat. Hoera. Ik hoefde enkel maar de paal er weer uit te werken, het gat ietsje verder naar één kant te vergroten, paal er een paar centimeter verder opnieuw in te meppen, het oude stuk gat wat nu ongebruikt was te vullen met klei en vooral heel, heel, heel hard te hopen dat de stabiliteit van de paal nu nog wel gewaarborgd kon worden in zo’n groot gat. Het kon erger.

Mijn eigen koppigheid tenslotte zorgt ervoor dat ik de complete klus in mijn eentje klaar. Eega heeft het veel te druk met het afronden van baan A en alvast opstarten van baan B. Oudste wil best helpen en slaat onder toezicht één paal de grond in, maar zoals ik al eens aangaf in een eerder blog moet zij het meer van brainpower dan musclepower hebben en is bovendien niet de handigste. Gevalletje wal-in-sloot dreigde en ze hielp me uiteindelijk nog het best door de honden bezig te houden die in de weg liepen. Middelste heeft volgens mij nog niet eens echt in de gaten dat ik überhaupt wat aan het bouwen ben in de tuin, die heeft niet zo veel met cavia’s en loopt liever met haar ratjes rond. Jongste beziet het met enige milde interesse maar het komt niet in haar op om met dit type klussen te helpen, net zo min als het in mij opkomt om de dochters te vragen te helpen met iets wat duidelijk mijn hobby en dus mijn werkzaamheid is.

Ik ben inmiddels het hoekje al om.
… Of eigenlijk twee hoekjes.

De afgelopen week heeft het bouwen compleet stil gelegen. Ik werk inmiddels 4 dagen per week, dat heeft er uiteraard mee te maken, maar er speelde nog wat mee: ik had net genoeg panelen om de zijkanten van te maken, de voorkant zou ik alsnog van gaas moeten doen, dacht ik. Tót ik op Marktplaats meerdere panelen tegelijk aangeboden zag worden, twee dorpen verder. Na wat onderhandelen kon ik ze een week later gaan ophalen. Ik legde meteen de bouw stil.

Vanmiddag was het dan zo ver. Op de afgesproken tijd reed ik de oprit van de indrukwekkende boerderij op. Geen voordeur te vinden. Linksom niet, rechtsom niet. Geen reactie op kloppen op deuren en ramen. Aarzelend of ik het hek moest gaan openmaken naar de weides en schuren erachter keek ik nog even door een stalraampje, waar een boel damesogen me begroeten. De dames stonden meteen stil en blaatten me massaal toe, waarna ik vanuit de schuur “Ik kom eraan!” hoorde roepen.
Even later kroop ik door de schapen heen en pakte de uitgezochte panelen aan, die vanaf de hooizolder door de schapenfokker naar beneden gelaten werden en in mijn uitgestoken handen belandden. Hij begon ooit met 3 schaapjes, nu heeft hij ongeveer 60 ooien en 2 rammen. De gevlekte varkens achterin hebben biggetjes, de ooien zijn ofwel net bevallen ofwel megadik. Ergens liggen wat lammetjes op te drogen onder een warmtelamp, kennelijk net geboren. Het is een drukke tijd. Hij heeft Texelaars, een ras dat niet heel makkelijk zelf bevalt en dus toezicht nodig heeft. Door een terloopse opmerking kom ik er in ons gesprek achter dat hij dit naast een fulltime baan doet. Wow. Wij hadden vroeger thuis ook schapen, maar absoluut geen Texels, en mijn vader is nooit verder gegaan dan 3 ooien en één ram van een ras dat gewoon zelf kon bevallen. Ik vertel de hobbyboer dat wij gewoon ’s morgens keken of er al lammetjes waren, omdat we Duitse Zwartkoppen hadden, en vraag voorzichtig of hij nooit gedacht heeft aan een ras dat zelf kan bevallen? Hij haalt de schouders eens op, hij begon ooit met Texels en hij blijft bij Texels en zo is het nu eenmaal.
Als we terug lopen naar de auto, stormt er een zwart wit gevlekt hondje op me af, kwispelend, me uitnodigend om mee te lopen, een paar keer heen en weer springend tussen mij en de deur waar ze net uit kwam. Ik beledig de Groninger boer ongewild diep door te vragen of het een Friese Stabij is. Nee, geen Fries ras voor hem! Zijn Engelse Cocker-teef bleek mij uit te nodigen haar pups te komen bekijken, die de oogjes nog niet eens open hebben. Wat een vertrouwen in mensen! Ik heb het met deze rassen-mix-up nog niet ganz und gar verbruid en mag de pups kijken. En zijn andere cockers. En zijn labradors. Waar ook weer een pup bij zit, maar dan een die al halfwas is. Het bruist van het jonge leven op dit erf. “Mooi spul”, vat de hobbyboer het krachtig samen.

En zo rijd ik met een opgetogen gemoed, een open achterklep (toch weer de grootte van de auto misrekend), twee doosjes eieren (ja, hij had ook nog heel wat kippen) en een hoofd vol van nieuw leven ingeblazen oude dromen over ooit-wil-ik-een-paar-Herdwick-schapen pas drie kwartier later weer terug naar huis. Naar mijn eigen ‘mooi spul’.

 

De tuinplannen

Drie-en-een-half keer. Toen ik het narekende werden mijn ogen groot. Ons huidige perceel is drie-en-een-half keer zo groot als ons vorige perceel. Wauw! Het huis ligt ongeveer midden op het kavel, wat ons een royale oprit geeft (stel dat we ze zouden hebben, dan zouden er met gemak 2 auto’s op gepast hebben, nu staat onze geitenwollensok-Prius verdwaasd in haar eentje de ruimte in te kijken), een flinke voortuin, en een ongeveer net zo flinke achtertuin. De tuinen waren keurig bijgehouden toen we erin trokken. Niet veel aan te doen dus. Bovendien zegt men altijd dat je na een verhuizing eigenlijk de tuin een jaar met rust moet laten, om vier seizoenen lang te kijken wat er eigenlijk al in de tuin staat, wat wanneer bloeit, wat waar opkomt, wat in de praktijk de beste zonplekjes in de zomer zijn, waar je uiteindelijk het meeste zit, enzovoorts.

Hier en daar een krokus

Ik ontdek nu bijvoorbeeld blij dat er krokussen in de grasmat (of eerder mosmat) van de achtertuin blijken te groeien, en dat langs de houtwal tussen ons en buren een boel sneeuwklokjes opkomen. Genieten! Zie je wel, er hoeft niet per se meteen wat te gebeuren. Ik probéér dan ook om niet te veel aan de indeling te doen. Maar ik rammel wel aan die begrenzingen. Zo heb ik al heel wat bollen ingegraven. Ik kon het niet laten. Dat levert nog aardige verrassingen op.

Heel wat uit het gras omhoog stekende sprieten verraden een rijke sneeuwklokbloei komende weken.

Op de plek waar ik nu ineens -later dan in de rest van het land- tot mijn vreugde een verrassende hoeveelheid sneeuwklokjes zie opkomen, heb ik bijvoorbeeld net twee weken eerder een heel stel wortelstokken van Lelietjes van Dalen ingegraven. Niet erg. Zit elkaar niet in de weg, bloeit na elkaar, stom toeval en geluk gehad dat ik de goede plek koos. En trouwens, die sneeuwklokjes: hun verspreidingsgebied in de voortuin houdt keurig nét op waar ik de spade in de grond stak om de kerstboom (hij heeft de reis vanuit Wijchen overleefd!) in te graven. Volgens mij heb ik geen enkele sneeuwklok vermoord. Ik denk dat de tuinvoorzienigheid met mij is.

Instant pré-Paas-gevoel

Natuurlijk blijven de keurig in vorm gesnoeide buxushagen, beukenhaag en taxusboompjes staan. De overkappingen, tuindeur, schuur, schuttingen, terrassen, tuinpaden: ik dénk er niet eens aan daaraan te komen. De grote lindeboom in de voortuin (een heel klein stukje van de kroon zie je in de header van dit blog): ze mogen daarvan geen twijgje schaden, ik ben er straalverliefd op. De pruimenboom en perenboom in de achtertuin: idem. Waag het niet die uit de tuin te willen halen. Ook diverse andere uit de kluiten gewassen struiken en boompjes, die in onze oude tuin in hun eentje al een complete border gevuld had, mogen hier blijven staan: een manshoge hortensia, een meer dan manshoge rododendron, een mooie wilg (nu nog uitvinden hoe ik die moet snoeien). Nee, de tuinplannen worden er omheen gevouwen.

De échte winter-is-voorbij-bode

Natuurlijk zijn die plannen er wel. Ondanks het voornemen zo veel mogelijk het eerste jaar af te wachten, zijn er nu eenmaal dingen die wel moeten gebeuren, en dan ook maar meteen. Het kippenhok kon niet wachten. Het eerste stukje border werd weggesnoept en de kippenvolière verrees. Als daar op dat borderplekje ooit nog iets had zullen moeten opkomen: kansloos. Kippen zijn slopers. Ik heb dus geen idee welk moois ik aan onze neus voorbij heb laten gaan, maar wat niet weet, wat niet deert. Bij de aanleg van de nieuwe caviaren pakte ik dat anders aan. Voor mijn caviaopvang gaat een flink stuk van ongeveer 9 vierkante meter tuin ingeruimd worden. Omdat dat een stuk rustiger aan kan, heb ik daar de tijd genomen alle struiken, pollen, heesters en planten die ik kon vinden uit te graven en in een andere border weer te poten. Fingers crossed dat ze het overleven. Komende weken zullen het leren, en als jullie nou allemaal even hard meeduimen komt het vast wel goed 🙂

Om de nieuwe ren superveilig te maken, en te voorkomen dat roofdieren zich er onder het hek door in weten te graven, ga ik een deel bestraten met tegels, maar een ander deel komt op de grasmat. Lijkt me toch heerlijk voor de beestjes, in het gras lopen en tussendoor de sprieten opsnoepen. Enige optie om dat gras te behouden betekent een klus: grasmat afsteken in plaggen, stevig gaas neerleggen, grasmat er weer overheen leggen. Na daar enige weken tegenaan gehikt te hebben (met de smoes dat het weer er nog niet goed genoeg voor was) werd een zonnig maartweekeinde gebruikt om mezelf een schop onder de kont te geven. De klus is geklaard en ik kreeg hulp!

Pico helpt met het uitgraven van de grasmat voor het onderleggen van het gaas.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pico en Bink die samen de wacht houden. Er zou toch eens een roofdier langskomen als je even niet oplet. Kan vrouwtje zich intussen in het zweet spitten.
De tokkies bieden graag hun diensten aan bij het loswoelen van de aarde.

 

 

 

 

 

 

Eigenlijk moet ik nu weer moed verzamelen voor de volgende schop onder mijn kont. Nog meer vierkante meters staren jaloers naar de overkant van de tuin waar de schop er al onder en in ging. (Als je deze zin 2x moet lezen voor hij doordringt: niet erg, ik moest er ook 2x over nadenken.) De andere kant wil er óók een schop in. Het is echt de hoogste tijd om te spitten en de moestuin te starten. Dat ik een kersenboompje een plek in het gazon heb gegeven en een compostvat gestart ben naast de beoogde moesplek wil nog niet zeggen dat ik ‘nu toch echt begonnen ben’.  Nou, komend weekeinde dan maar. Dan krijg ik na een poosje buitenwerk vast ook genoeg voorjaar in de bol om de nieuwe droogmolen te gaan uitzoeken voor het buiten drogen, en er een in de tuin in te graven grondanker bij te zoeken. Weer een klein stukje tuin waar ik toch niet een heel jaar vanaf blijf….. Tuinplannen, hardnekkige oorwurmen.

Cairn-energie

In ons gezin lopen vele viervoeters rond, maar slechts twee ervan lopen los in huis: onze honden Pico en Bink. Pico heet ook echt Pico, Bink heet officieel iets tongbrekends wat je echt niet over straat wil roepen. “Keep Talking Joy of the Moor, kom hier!” Voor je het laatste woord je mond uit hebt is hij al twee straten verder. Bink, dus. Niet dat hij daar wél naar luistert als hij van zins is om twee straten verder de boel te gaan verkennen, maar goed, het bekt wel lekkerder.

Pico kwam als eerste bij ons, al weer bijna 12 jaar geleden. Wij gingen kijken bij de plaatselijke manege waar hij als laatst overgeblevene en kleinste van zijn nest tussen een ander nest met bizar drukke beaglepups gezet was. Als enige pluizebol viel zijn aanwezigheid daartussen behoorlijk op, en onze oudste, toen nét vijf geworden, smolt ter plekke voor dat zwarte neusje in een wit melkmuiltje op een verder zo donker vachtje. Middelste, toen twee-en-een-half, hing kraaiend van plezier uit de buggy en moest tegengehouden worden, aangezien ze op dat moment een gebroken been in het gips had zitten. Anders had ze zich zó met gipsgewicht en al tussen de pupjes geworpen, wat haar tweelingzus dus wel al gedaan had. Ter compensatie kreeg zij de kleine beduusde pluizenpup nog even helemaal voor haar zelf op schoot. Zijn moeder was een Cairnterrier, die op ons verzoek nog even vriendelijk kwispelend mocht komen begroeten, alhoewel ze wel al van de pups gehaald was om wat bij te komen. Vader zou een West Highland White zijn, zo een “Cesar-reclame-hondje”. Die mededeling hebben we toen voor zoete koek geslikt, maar later nog vele malen betwijfeld. De aanbetaling werd gedaan en met moeite wachtten we tot de laatste enting gedaan was en we hem mochten halen. Een enorm sociaal pupje -mede dankzij de vele aanloop bij de manege, denken we- slokte een week later snel de volle aandacht ons gezin op.

Een hond alleen is maar alleen, dus toen anderhalf jaar later aan de horizon verscheen dat de kinderen alle drie overdag naar school zouden gaan en ik weer meer zou gaan werken, moest er maar een tweede bij komen als gezelschap. We lazen ons uitentreuren in, waren nieuwsgierig naar een ‘zuivere’ Cairnterrier, hadden er bewust wat tijd tussen gelaten zodat Pico zijn voor cairns kenmerkende lange pubertijd voorbij zou zijn, en met Pico als castraat leek een teefje erbij de beste kans op een geslaagde koppeling. Ik reed vanuit Wijchen he-le-maal naar Friesland voor de enige Cairnterrier teef pup die op dat moment in bemiddeling was, en viel ter plaatse als een blok voor een reutje. Heb ik weer. Hallo Bink. Volgende maand wordt hij 10, zijn lijf tenminste. Zijn geest is nooit voorbij die puppentijd gekomen, vermoeden wij. Aan Bink hadden wij de handen voller dan we aan vijf Pico’s gehad zouden hebben, maar we hebben ook enorm met en om hem gelachen. Een volkomen ongecompliceerde hond die alles en iedereen in principe leuk vindt. Ook die hele buitenwereld. Die hij nog steeds bij elke gelegenheid door elk klein gaatje wringend zal proberen te gaan begroeten.

Onze honden eten al jaren vers vlees. Al voor het hip werd. Ik heb enkele jaren barf aan ze gegeven. Niet letterlijk vertalen alsjeblieft… barf staat voor ‘bones and raw food’ of ‘biologically appropriate raw food’. Na lang inlezen verving ik de KVV (Kompleet Vers Voer, gemalen vleesvoer) en brokken door barf en stelde zelf hun maaltijden samen volgens verhoudingen die vooraf ingewikkeld lijken maar best meevallen als je ermee begonnen bent. De kleine stuiterballen hier (5,5 en 9,5 kilo) deden het er uitstekend op. Maar het was wel gedoe om aan alle onderdelen te komen, als je zelf iets samenstelt uit botten-met-aanhangend-vlees, spiervlees, organen, groenten, kruiden en eieren, en je wil daarbij genoeg afwisselen…. Drie vriezers. Dat was het resultaat. Twee voor de honden, één voor ons.

De makelaar kwam en zag dat het huis te vol stond om goed te verkopen. Er moest plek gemaakt worden. We lieten de honden de grootste vriezer leeg eten. Reeënribben, koeienharten, kangoeroespiervlees (ja echt, het wordt verkocht), eendagskuikens, lamsnieren, kipkarkassen, hazenkoppen, eendennekken, zalmlijven enzovoorts: het werd allemaal vlotjes weggeknaagd. Ze moesten maar even terug naar het makkelijk verkrijgbare KVV, de rollen met gemalen vlees liggen tegenwoordig in bijna elke dierenwinkel en zijn veel makkelijker in kleinere hoeveelheden bij de dagelijkse boodschappen mee te nemen. Toch handig dat het hip is.

Het huis werd verkocht, nieuw huis werd aangekocht, en de woefies gingen mee. Bink paste zich acuut aan. Totaal niet van slag, ongecompliceerd en alles-is-leuk-typje als hij is vond hij het kennelijk totaal niet raar dat we ineens ergens anders wonen. Pico daarentegen is nu, twee maanden later, nog altijd zijn houvast een beetje kwijt. De arme ziel plakt aan iedereen die hij ziet vast met onzichtbaar plakband (we zijn allemaal al meerdere keren over hem gestruikeld) en wil niet meer alleen zijn. Samen met Bink zijn ziet hij overigens alsnog als alleen zijn: voor hem had dat tweede-hond-idee achteraf gezien niet gehoeven. Jammer voor hem, nu ik ook weer aan het werk ben zal hij toch weer overdag op de bank mogen slapen, zoals hij ook al bij voorkeur doet als ik wél thuis ben.

Intussen heb ik pogingen ondernomen om van KVV weer terug naar échte barf te gaan. Bink vindt alles prima, zoals des Binks is, Pico speelt ineens de oude heer en gaat zitten jammeren als het stuk dat hem voorgeschoteld wordt hem te hard of groot is. Let wel: deze behandeling van zijn vlees valt alleen de minder in de gratie zijnde stukken ten deel. Geef hem een reeënpoot en hij knaagt in no time de complete hoef op. Geef hem een veel kleiner en zachter eendagskuiken en hij gaat er eerst mee zitten mieren voor hij het opeet. Terwijl die in het vorige huis in twee keer knagen op waren. Ik besloot dat het tijd werd om een hele goede kwaliteit barf te zoeken, zodat hij niet te veel bezwaar zou hebben. Zo kwam ik o.a. bij wild uit. Goed leven gehad, geen van antibiotica doordrongen vlees, en ze vonden het altijd al lekker. Ik deed een oproep op Facebook waar hier in Grunn aan wild te komen is, legde uit dat het afval mocht zijn wat men anders weg zou gooien omdat het voor de honden was (een rare oproep ja, van een vegetariër, dat moest ik wel een paar keer uitleggen) en legde dankzij deze oproep vlotjes contact met een wildslager in Groningen. Ik ben inmiddels meerdere keren voorzien van slachtafval wat nog prima bruikbaar is voor de honden. Een groot deel dehydreerde ik waarna ik een tasje vol ervan terugbracht naar de wildslager, voor diens Jack Russel Terriër. Hij ook weer blij.

De oproep zakte op Facebook naar de vergetelheid. Dacht ik.
Twee weken terug belde er een aardige Aduardse mevrouw aan. Of ik diegene was die die oproep had gedaan voor jachtafval. Mijn adres had er niet bij gestaan, maar een dorp is een dorp en natuurlijk wist iedereen in het dorp tóch waar ik woonde, dus ja, ze had het goede huis in één keer te pakken. Wel, als ik nog wilde: haar man had die morgen 10 brandganzen geschoten en als ik wilde mocht ik het afval komen ophalen. Het enige dat ze er zelf af hadden gehaald waren de borstfilets en de dijbeenfilets dus er was heel wat over. Kijk, dát is nou noaberschap (notitie aan mezelf: de Groningse vertaling van deze Achterhoekse term opzoeken).
Een dag later haalde iemand met een puberende Ridgeback teef bij mij de tien karkassen weer op, behalve de magen, levers, harten, looppootjes en nekken, want die zaten bij mij in de voedseldehydrator al luxe hondensnacks te worden, en de koppen, die als maaltijd in de vriezer lagen. Terwijl ik een dag later foto’s ontving van een zielsgelukkige Ridgeback, bracht ik de lege bak waarin de ganzen gezeten hadden terug naar de jager, rol koekjes erin als bedankje (“Maar we willen er niets voor hebben!”) en met een onbetaalbaar gevoel van dankbaarheid.
Maar de grootste dankbaarheid komt van de honden: hoewel Pico nog steeds liever voorgemalen KVV eet, vinden zowel Pico als Bink de snacks van gedehydreerd Gronings wild zo’n beetje het lekkerste dat ze in tijden gegeten hebben. Eat local: ook voor de honden dus 🙂

Het voorjaar-keerpunt

Ik ben een enorm herfst/wintermens. Waar veel mensen beginnen te zuchten zodra de zon minder intens wordt en hardop klagen over het extréém slechte weer zodra de temperatuur onder de 15 graden komt (zoals eega) heb ik precies het omgekeerde: zodra de zon te fel schijnt ontvlucht ik de ploert, en zodra de temperatuur boven de 22 à 23 graden komt begin ik juist te zuchten (terwijl eega dan juist energiek ‘tig ballen tegelijk in de lucht houdt). Geef me de geur van vochtig mos en herfstige bosgrond en ik veer op, geef me een sneeuwbui en ik ben intens gelukkig. Die herfstliefde is wel te verklaren: als je graag moestuiniert en deels zelfvoorzienend wil zijn, is herfst hét jaargetijde om de vruchten van de arbeid te oogsten, tuin- dan wel wildplukkend, en niets geeft zo’n voldoening als je oogsten en vondsten winterklaar te hebben. Herfst is een druk jaargetijde, maar erg rewarding. (Sorry, net weer te veel Engels gesproken, deze post bevat daar een oprisping van.)
Die winterliefde, dacht ik, zou vast wel samenhangen met mijn bizarre fangirl-gedrag betreffende alles rondom Kerst. Toen ik echter een aantal jaar geleden midden in de zomer (!) het Kerstforum ontdekte, die het jaar rond actief is, leerde ik daar medefans kennen die wél ‘gewoon’ van zomer hielden. Dus dat was het kennelijk ook niet helemaal. Hoe dan ook: winter, mijn seizoen, ik lééf.

Eerste voorjaarsteken: naast de lantaarn die nog elke avond het vroegdonkere tijdperk trotseert bloeien de voorjaarsbolletjes als voorbode van de lente.

En toch… altijd, ergens in de eerste maanden van het jaar, bereik ik een voorjaar-keerpunt. Tot mijn eigen verbazing ben ik dan eventjes klaar met de winter, en begin uit te kijken naar autorijden met het raam open, stukjes grond omspitten en zaden planten, de kipjes af en toe los laten lopen en erbij gaan zitten (zonder toezicht kan je namelijk je complete tuin wel gedag zeggen met loslopende kippen), vogels horen en blad zien uitlopen. Zodra dit gevoel diep van binnen begint op te borrelen, zit ik vaak eerst nog even kort in complete denial, om het dan toch maar -onomkeerbaar als de cyclus van Moeder Natuur nu eenmaal is- als onontkoombaar te omarmen en vervolgens verwelkomen. Eenmaal voorbij deze mindswitch begint het: ik kan ook van dit seizoen genieten. Ik verheug me op het tuinieren. Ik snuif de lucht diep op als ik buiten ben. Waar ik twee weken geleden nog mijn bevroren handen tintelend voelde ontdooien na het planten van bloembollen in de tuin, stap ik nu met de jas open over de drempel.

Het voorjaar-keerpunt en de mindswitch zijn vandaag bereikt. Het diepe opborrelen begon gisteren. Ik reed door het Groningse platteland terug naar huis na een arbeidsvoorwaardengesprek en verdere kennismaking bij mijn nieuwe werkgever.
Zijpaadje: toen ik hierheen verhuisde met een spaarpotje om een paar maanden niet te hoeven werken, had ik de mengeling van carpe diem, arrogantie en naïviteit te denken dat ik wel weer aan het werk zou komen voor het spaarpotje op zou zijn. Wat voor werk dan ook en hoeveel uur dan ook. Maar dat ik zo snel al weer volledig binnen mijn eigen vakgebied, mijn eigen specialisatie binnen mijn vakgebied, en ook nog eens bij twee ziekenhuizen tegelijk aan het werk zou kunnen -die beiden niet eens een officiële vacature hadden- overviel me toch wel. Komt vast omdat mijn vorige baas zo’n ontzettend lieve, mooie aanbeveling had geschreven. Ik koos voor ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten: het Groentje uit Grunn gaat warempel werken in Fryslân.
Zijpaadje sluit weer aan op de hoofdroute, ik voeg weer in. Ik reed dus terug naar huis na nogmaals een warm verwelkomend gevoel in Drachten te hebben opgedaan. Een kwartiertje Friese en Groningse snelweg, een kwartiertje binnendoorweggetjes, dan ben ik thuis. Deze keer niet. Ik maakte een om-binnendoor-weggetje. Deed het raam open, reed langzamer dan toegestaan, keek om me heen, liet af en toe een glimlach toe, telde kieviten, verwonderde me over het prachtige blauw van de lucht, en de rust en weidsheid van het Groningse landschap waar je ook gewoon langzamer binnendoor kán rijden zonder een rijdende disco met een hoge dosis jong testosteron achter het stuur als bumperklever.

Blik uit het keukenraam, met als je héél goed kijkt een roodborstje tussen de voederhuisjes. Gewoonlijk zit dit vol vogels, tot je je camera pakt, uiteraard.

Bij thuiskomst had ik zin de natuur te blijven lokken, dus ik strooide extra veel buitenvogelvoer voor woonkamer- en keukenraam. Daar staan dicht opeen verstrengelde struiken naast het klinkerpad naar voordeur en achterom, waar heel wat vogeltjes zitten. Ik zette het keuken-bovenraampje open en ging aan de kook, onderwijl regelmatige tevreden blikken werpend op het piepende spul bij het keukenraam. Ik deed niet eens de shutters dicht toen de zon intenser werd. Vanbinnen voelde ik het voorjaar-keerpunt wakker worden. Ik maakte een koude knapperige salade in plaats van een winterse stamppot, maar roosterde nog wel pompoen erbij. Ik kruidde de gebakken aardappels stevig met sjalot en aardse, winterse kruiden, maar gooide er op het laatst toch wat frisse peterselie en daslook door. Mijn koken, altijd best-wel-nogal-seizoensgericht, begon zelfs al aan een voorjaarsfusion.

Wat ruist er door het struikgewas?

 

Vanmorgen bij het wakker worden ontdekte ik dat de kolonie lieveheersbeestjes, die ik al twee weken terug ontdekte in onze slaapkamer, ook begon te ontwaken. Ze heersbeesten steeds liever door de hele vensterpartij. En ja hoor. Daar voelde ik het. Ik begon breeduit te lachen, maakte een foto, plaatste die een uurtje later zelfs nog op Facebook omdat ik bleef lachen en het wilde delen. En daar was het dan: het gevoel dat de voorjaarszon door de kieren van mijn wezen mocht dringen en mijn lentelust weer wakker schudden. En ik omarm het.