Jiska is er even niet

Soms is Jiska er even niet. In plaats daarvan is er ineens een Parisienne die in de ochtend haar croissants haalt. Of een toerist op het Zandvoortse strand. Een hippie aan de picknick. Een secretaresse wiens man vreemd gaat. Koningin Wilhelmina die vol gewetensbezwaren moet vluchten naar Londen in WOII. Mijn eigen overgrootmoeder. Ja, ik ben al in heel wat meer huiden gekropen dan alleen mijn dagelijkse Jiska-velletje. Het is zo ongelooflijk lékker om al je gêne, zorgen, gedachten en beslommeringen achter je te laten en even heel iemand anders te mogen zijn tijdens het acteren. Ik laat alles los en duik in het hier en nu, in andermans geest en lijf. Ik word iemand die ik als Jiska niet eens zou wíllen zijn. Moordenaar. Hoer. Gevangene. Vluchteling. Schizofreen. Zwerver. Ik was ze allemaal.

Mijn echtgenoot had zijn tengels van onze zoontjes moeten afhouden, dan had ik hem niet vermoord. Misschien. Nou zit ik met deze bitches in de vrouwenvleugel. Breng mij maar weer terug naar mijn cel, voor ik weer in een gevecht spring.

Van veel zang en een beetje acteren (Stella Maris showkoor en cabaret) ben ik in de loop der jaren via muziektheaterlessen (Theaterschool Hakoena) en acteerlessen (Acteren Nijmegen Nina Jilesen) uiteindelijk uitgekomen bij ‘gewoon lekker spelen’ bij Rederijkersvereniging Iovivat.

LGBTQ-activiste wordt gearresteerd en in de gevangenis gegooid in Rusland. Die kleren kon ik daarna weggooien en het stof kwam nog 2 dagen uit alle lichaamsgaten tevoorschijn, maar wat een schitterende locatie was deze verlaten fabriek waarin enkele scènes van de film Zaak 32A opgenomen werden. En wat een toeval dat ik wéér een gevangene speelde, nog geen half jaar na bovenstaande foto.

Oh, ik heb tussendoor nog wel wat anders geprobeerd. Een TV-film, Zaak 32A: dat was een hele andere ervaring dan in het theater of op straat staan. Een ervaring die mij -behalve een obscuur verstopte vermelding op de IMDB– vooral ook de zekerheid gaf dat ik liever on stage acteer dan in een speelfilm.
En twee audities voor producties waarvoor ik zelf aan de slag moest met materiaal zonder een docent om op terug te vallen. Ook een mooie ervaring, als je het helemaal uit jezelf moet halen, maar soms is een blik van buiten af behulpzaam. Vooral als je zo’n type bent zoals ik ben, namelijk helemaal uit je hoofd vol erin en voorál niet jezelf van een afstandje tijdens het acteren gaan analyseren. Voor een van beide audities zocht ik dan ook hulp van acteervriendin C, die mij een avond lang de voor de auditie verplichte monoloog liet spelen en aanwijzingen gaf. Diep doken we in de psychologie van mijn personage, een zwerver in een grote stad die overigens steeds gestoorder en gekker en psychotischer werd naarmate ik hem vaker speelde. Zo bedachten wij dat deze man grip op zijn leven probeerde te houden door te vluchten in de alcohol. Aan het begin van mijn auditie zou ik wakker worden op de stoep, me kreunend roeren onder mijn gescheurde dekentje, en dan zou een lege wijnfles van mij weg moeten rollen richting de regisseur en producent waarvoor ik auditeerde. Aangezien ik zelf geen alcohol drink, had ik een fles van acteervriendin C gekregen, die kennelijk precies de juiste vorm en dosis geluk had, want bij de auditie lukte het wegrollen fantastisch en de fles kwam schitterend op de voorgrond tot stilstand, met het etiket naar boven, bijna voor de voeten van de regisseuse. De hele auditie lag hij daar. Aan het eind van de auditie, nadat ik me had afgevraagd hoe ik aan wolven in astronautenpakken moest uitleggen dat mijn voeten messen waren geworden die als wortels erom smeekten om opgenomen te worden in de aarde onder de straattegels (ik zei het al: de man was wat psychotisch) eindigde de auditie in muziek en terug onder mijn dekentje kruipen. Daarna kon ik pas opstaan om de fles te pakken, waarover ik tijdens mijn auditie overigens nog een keer bijna gestruikeld was.
Het etiket dat al die tijd in zicht had gelegen maakte overduidelijk dat het hier om goedgekeurde, ecologisch verantwoorde, Max-Havelaar-linksdraaiende-geitenwollen biologische wijn ging. Die zwervers van tegenwoordig! C en ik hebben er nog smakelijk om kunnen lachen achteraf.

Sister Act. Ja, die wijwaterkwast met -vat: dat is inderdaad een met goudverf overgespoten emmertje met WC-borstel.

Ik was even bang dat ik na mijn verhuizing het acteren misschien zou moeten opgeven. Maar nee, ik ben in een warm bad terechtgekomen van enthousiaste, luidruchtige, bijzondere mede-acteurs na mijn toelating in Iovivat. Een van de leden is een heel bijzondere bewerking van de Oresteia aan het herschrijven en ik ben zo ongelooflijk blij dat ik met nog 7 Iovivat-leden mij mag onderwerpen aan zijn eindwerk van zijn regie-opleiding. Binnenkort kruip ik in een geest waarin ik sinds mijn examen Grieks niet meer gedoken ben: Elektra. Van 9 tot 18 februari maar liefst zeven keer op te voeren, en wat heb ik er ongelooflijk veel zin in. Ik ga er niet te veel over verklappen: jullie moeten het gewoon komen bekijken. Ik ga er te zijner tijd vast nog meer over vertellen!

Eerste optreden met Iovivat waarbij ik meedeed: het samenvoegen van de gewesten Middag en Humsterland en het symbolisch weer in gebruik nemen van de oude kanonnen. De dreigende wolken hielden hun nattigheid keurig binnen tot na ons optreden! 

Tijdreizen

Ik hou van geschiedenis. Toen ik het nog op de middelbare school onderwezen kreeg, vond ik het ‘wel okay’, maar was het niet een van mijn lievelingsvakken. Nee, voor de titel ‘lievelings’ stonden met name biologie en scheikunde zich te verdringen. En toch, al vanaf de basisschool had ik een fascinatie voor natuurhistorische musea, verzamelde fossielen, hield een in onze tuin opgegraven vuistbijl vast en beeldde me in met ogen dicht dat een of ander oermens diezelfde vuistbijl gehanteerd had, kon een reeks tijdperken in een monotone dreun achter elkaar doordenderen (precambriumcambriumordoviciumsiluurdevooncarboonpermtriasjurakrijttertiairkwartair, goh, het zit er nog) en las boeken over de ijstijden en dinosauriërs.

Mijn fascinaties bestreken al snel meer dan dat stukje tijdperk. Een béétje Fantasy-liefhebber weet dat er een enorme overlap is tussen fantasy en middeleeuwen. Heel veel fantasy-literatuur speelt zich in quasi-middeleeuwse omstandigheden af, waardoor ik dankzij mijn voorliefde voor Fantasy ook interesse kreeg in die pak-m-beet 1000 jaar geschiedenis. Vanwege mijn lessen Grieks en Latijn werd ook de antieke cultuur toegevoegd aan de interesses, en een uitstapje naar het oude Egypte en naar Mesopotamië was ik ook niet vies van.

Als je geschiedenisinteresse inmiddels al zo’n groot tijdperk bestrijkt, kan je natuurlijk nooit van alles veel weten. Zo effectief werken mijn grijze cellen nou ook weer niet. En daarom blijft het nog steeds leuk om naar geschiedkundige musea te gaan, want er valt steeds weer toch nog wat te leren. De museumkaart, die ik sinds 2 jaar voor mijn verjaardag krijg van eega, wordt dan ook dankbaar en veel gebruikt. En er is nog veel te ontdekken hier in Grunn. Met een jeugd in regio Nijmegen, regio Maastricht, regio Zeeuws-Vlaanderen, en later een studie- en werktijd in regio Utrecht en weer regio Nijmegen zit je onherroepelijk bij elk regionaal geschiedkundig museum dat je bezoekt vast aan de Romeinen. Elk museum dat ik hier bezoek, tikt die rare-jongens-die-Romeinen hooguit zijdelings aan, en dat ben ik niet gewend. Omdat ik ook nog eens de neiging had om bij musea juist bij de Romeinse geschiedenis lang te blijven hangen, merk ik dat ik een redelijke informatieachterstand heb wat er eigenlijk zo’n beetje in ons kikkerlandje bóven de rivieren gebeurde, in die Asterix- en Obelixtijd. Ik ging daarom op 5 mei naar het kleine dorpje Ezinge en bezocht daar het eveneens kleine museum Wierdenland om dat hiaat wat op te vullen, en leerde er en passant heel wat bij over de ontwikkeling van ons Groninger landschap. Ik pakte er bij het weggaan nog wat folders mee van andere musea, en op 3 augustus sprong ik dankzij zo’n folder in de auto naar Warffum, om Het Hoogeland te bezoeken. Ik hoefde hier maar ongeveer twee eeuwen terug in de tijd te reizen, een tijdsreis die ik in mijn eentje maakte. Eega en oudste moesten werken, middelste kokhalst al bijna bij het woord ‘museum’ en jongste zit met een vriendin en diens ouders in Oostenrijk. NIET erg. Ik weet dat het een beetje de norm is om alles gezellig samen te willen doen, maar ik vind het juist heerlijk om soms bij een uitstapje alles in mijn eigen tempo te mogen doen en zelf te mogen bepalen hoe laat hoe lang hoe veel hoe duur enzovoorts.

Ik leerde hoe er hier van de huiden van zeehonden zeven werden gemaakt door er gaten in te prikken. Hoe Rottumeroog vroeger bewoond werd en de meeuweneieren daar met een uitgekiend systeem geraapt werden: genoeg rapen om profijtelijk te zijn voor de mensen, genoeg laten liggen om te voorkomen dat de meeuwen hun nest verlaten en/of de meeuwenstand afneemt. Ik leerde hoe een bekende negentiende eeuwse Groningse dierenarts ontstoken gewrichten bij paarden met verschillende vormen ijzers kon voorzien van brandwonden, met het idee dat de daarop volgende verhoogde bloedtoevoer de ontsteking sneller zou genezen. Ik leerde dat in sommige streken elektriciteit sneller aangelegd was in de huizen dan dat men aangesloten was op stromend water en riolering (!). Ik zag knipselbonen te drogen hangen (hey, dat heb ik zelf ook gedaan dit jaar!) en zag zélfs nog wat Romeins aardewerk. Ze heersten niet hier, maar waren interessant genoeg om handel mee te drijven.

Wat je eraan hebt om je geschiedenis te kennen? Daarover kan ik hele lange discussies voeren. Zoals ik ooit een lange discussie voerde met middelste die het nutteloze kennis vond, tot ze tijdens het leren van de aanloop naar WO II ineens allemaal overeenkomsten ontdekte met wat er momenteel in de wereld gaande is, beter snapte wat Trumpty Dumpty voor gevaar kan inhouden, en wat er nou toch allemaal zo gevoelig is tussen Rusland en Oekraïne. Tadaaa!

Zo ga ik binnenkort met mijn Rederijkersvereniging optreden bij Aduarderzijl, waar een aantal kanonnen ingewijd worden. De teksten voor de act hebben we nog niet eens binnen, maar uit nieuwsgierigheid zocht ik ernaar wat kanonnen nou toch op het Aduarderzijl doen. En voor je het weet zit je ’s avonds laat ineens jezelf in te lezen op de reductie van Groningen (echt even klikken) wat toch een verrekte interessant stukje geschiedenis is, waarbij ik meteen over Bourtange las, een vesting waar ik al vaak over hoorde en die ik nog wil gaan bezoeken, en meer leerde over de sluimerende ligt-niet-helemaal-lekker-maar-we-doen-er-een-suikerlaagje-tolerantie-over wedijver tussen Friesland en Groningen.

Zo. Even laten bezinken. Eén nachtje slapen en dan morgen met oudste naar het volgend stukje geschiedenis, waarvoor we wat minder ver terug de tijd in hoeven te reizen: Kamp Westerbork.
Met deels Joodse voorouders aan de ene kant, en enkele verzetsstrijders en militairen aan de andere kant die 40-45 niet allemaal overleefd hebben een extra intens kippenvel-moment… dat we desondanks bewust gaan opzoeken. Zodat we nooit vergeten hoe belangrijk het is je geschiedenis te kennen.

Nimby’s

Wat zijn we in Nederland toch tolerant en vooruitstrevend en milieubewust. * kucht *

Ja, dat lijkt heel erg zo. En vergeleken met landen elders op de wereld is het zeker waar. Maar dat wil nog niet zeggen dat alle tolerantie en vooruitstrevendheid en milieubewustzijn ook is doorgedrongen in alle aspecten van het dagelijks leven. De gemeente waaronder ons dorp Aduard valt, is best milieubewust ingesteld. Er wordt enorm secuur aan afvalscheiding gedaan, gemeentegroen wordt netjes onderhouden, je kan als inwoner korting krijgen op regentonnen en compostvaten, en in vergelijking met onze vorige woonstee Wijchen zie ik hier amper zwerfafval. Mooi.
Nou nam de gemeente deze week een motie aan die windmolens toestaat op gemeentegrond, en zonnepaneelvelden. Wel heel Nederlands gepolder: kléíne windmolens en ten opzichte van de eerst plannen hálve zonnevelden. En wat hebben ze daarvoor op eieren moeten lopen, ontdekte ik toen ik globaal las hoe het besluit tot stand gekomen was. Onenigheid troef en veel Boze Burgers en Verontruste Medemensen. En de commentaren opvangend was het ook weer één en al “uitzicht” en “landschapsvervuiling” en “jammer van de horizon” enzovoorts. Hoe komt het toch dat mensen een skyline vol wolkenkrabbers als mooi ervaren, en een skyline vol windmolens als landschapsvervuiling? Wij zijn een zomervakantie in Denemarken geweest, en hoewel dat land ook echt wel zijn tegens heeft, is het voor milieubewuste mensen een geweldig land om te wonen. Daar stikt het van de windmolens, maar geklaag over de horizon ving ik niet op, wel een nationale trots over het feit dat ze zo veel windmolens hebben dat ze in hun eigen energie kunnen voorzien op een schone manier. Dan kijk je toch heel anders naar zo’n windmolen. Net zoals ik altijd heel blij langs de windmolens op de A15 bij Nijmegen Noord en Elst reed, omdat ik in het burgerinitiatief zit dat deze windmolens heeft laten bouwen. Dus ja, ook mijn windmolens. Nou ja, één schroefje misschien, met mijn schamele drie aandeeltjes. Maar toch: dan kijk je met trots en blijdschap in plaats van met chagrijn en verbeten narrigheid.

Saillant detail in de berichtgeving rondom het gemeentelijk besluit was dat ik als conclusie las: “Niettemin heeft de gemeente Zuidhorn een stap gemaakt. Want, en daar was iedereen het over eens, niets doen is geen optie.” Okay. Niets doen is geen optie. Men snápt dat we moeten verduurzamen. Zolang het kennelijk maar niet zichtbaar is in je eigen achtertuintje: not in my backyard, oftewel nimby. Iedereen kent ze, van die mensen die belijden vreselijk tolerant te zijn, tót het te dichtbij komt: dan veranderen ze in een nimby. Ik heb wat voorbeelden meegemaakt in mijn nabije omgeving. Duurzame energie? Natuurlijk! Windmolen aan de horizon? Nimby! Afval scheiden? Goed idee! Extra afvalbak in de keuken? Nimby! Vluchtelingenkinderen in de periode van eerste opvangen recht op onderwijs geven? Uiteraard! Vluchtelingenkinderen bij je eigen moppies op de basisschool? Nimby!  Homoseksuelen mogen trouwen? Moet kunnen! Homoseksuelen die elkaar openlijk op straat een kus geven? Nimby!

Brengt me, nou ik toch aan het razen ben, en toevallig eindig met dat laatste voorbeeld, op het volgende punt: wist u, lezer, dat het in juni Pride Month is? Deze maand is er extra aandacht voor gelijke rechten voor de LGBT-community (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender). Bijna voorbij, en in Nederland heb ik er niet zo heel veel van gemerkt. In de USA stikte het van de Pride Parades, maar daar is het ook nóg meer nodig. Daar is de acceptatie duidelijk nog veel lager. Met een aantal leden van de LGBT-community in mijn zeer nabije omgeving prijs ik me gelukkig in Nederland te wonen. Tegelijk merk ik hun strubbelingen, en zie hoe er nog steeds veel vooroordelen, foute grappen, foute aannames en -bedoeld dan wel onbedoeld- kwetsende benamingen hun kant op gaan. Ik sta erbij en kijk ernaar, en realiseer me dat de Nederlandse verdraagzaamheid over het algemeen best wel aanwezig is, maar soms helaas toch ook meer een mondeling belijden dan een ernaar handelen. Misschien zijn die Pride Parades toch hier ook nog nodig.

Fruitige beloftes

De tuin heeft voor zo’n eerste jaar al een paar mooie beloftes hangen. Niet alleen de al aanwezige fruitbomen en -struiken, zélfs een dit jaar pas geplante boom doet zijn best. Vandaag heb ik een korte fototoer gemaakt langs ons fruit. Jullie kunnen dus groen meegenieten van dit fotoblog!

Een mini-elstar in de maak. Wij kregen dit boompje van de nieuwe collega’s van eega, omdat een Elstar komt uit regio Elst, waar we vlakbij woonden.
Behoorlijk wat appeltjes, voor zo’n eerste jaar. Bijna elke tak draagt één of meer mini’s. Benieuwd hoeveel er groot gaan worden.

 

 

De grootste belofte komt van een hele oude pruimenboom, die kromgegroeid en al op een terras in de achtertuin staat.

 

Achterin de tuin vonden we, nogal onverwacht, ingeklemd tussen twee enorme struiken nóg een pruimenboom. Zou wel eens een zaailing kunnen zijn van het stokoude boompje op ons terras. Er hangen wel pruimen in, maar beduidend minder, en veel hoger. Dit boompje heeft te lijden gehad van de concurrentie. Maar: de wilg ernaast is gekort, en de buddleia aan de andere kant ernaast is tot ongeveer een kwart van zijn origineel teruggebracht. Ruimte voor de pruim!

 

Dit moet wel een fruitboom zijn, maar we hebben nog geen idee wat voor fruitboom. Ik heb nog geen bloei gezien en nog geen vrucht.

 

Toch is het blad duidelijk dat van een fruitboom… maar wat? Een appel of peer lijkt het meest waarschijnlijk, misschien is het wel een peer met een ‘beurtjaar’ (soms hebben ze een jaar weinig tot geen oogst).

 

Je zag hem twee foto’s terug al even op de achtergrond, en een blog geleden speelde hij de hoofdrol: vlier. Ik heb ook wat schermen laten hangen, want hoewel de vlierbloesem heerlijk in siroop is, zijn de bessen ook de moeite waard.

 

Hier verheug ik me enorm op! Ik ben dol op frambozen. Fijne verrassing om die in onze nieuwe tuin te vinden.

 

Naast de framboos staat een groep bessenstruiken. En door beiden slingert een prachtige clematis, die op de achtergrond nog even de aandacht trekt! Aan het blad en takken zag ik in de winter al dat het bessenstruiken waren, maar welke soort bessen weet ik nog niet 100% zeker. Hoewel, 90% durf ik al wel te geven. Hier en daar krijgt er een enkeling iets kleur rond het kroontje, of een vaag streepje over de bes heen, en ik vind ze niet ‘glazig’ genoeg voor witte of rode bessen, dus ik vermoed steeds harder dat het zwarte bessen zijn. Dat zijn wel de bessen die ik het minst lekker vind, tja, jammer. Maar verwerken in jam of siroop maakt veel goed.

 

Net toen we dachten dat de vijgenboom de verhuizing misschien niet overleefd had, begon er toch hier en daar een groene knop in te komen. Vijgen zullen we dit eerste jaar nog wel niet hebben, maar de geruststelling dat hij de verhuizing overleefde is ook wat waard. Deze vijg gaat al heel lang mee in de familie, veel verhuizingen doorgemaakt, stekjes van stekjes, allemaal terug te voeren op één originele struik die ooit in mijn ouders’ tuin stond.

 

De kippen zijn steeds minder zichtbaar vanuit de achterdeur: ook daar staat een ons onbekend fruitboompje.

 

Eigenlijk hetzelfde verhaal als ons andere ‘mysterie-boompje’: het vermoeden van een appel of peer, maar het is volslagen onduidelijk waarom het dit jaar niet gebloeid heeft (nog niet?). Afwachten maar of er nog wat komt.

 

Hier en daar hadden de vorige bewoners wat steentjes uit de bestrating gehaald en daar bloemen in gezet. Hier een flinke pol papavers… die echter hun plekje bleken te delen met een spontaan opkomende aardbei!

 

En door de hele tuin heen komen nu spontaan her en der aardbeien op. Ik laat ze een beetje groter worden voor ik ze toch maar tussen de kieren uit haal, in de hoop dat ze dan sterk genoeg zijn om een verplanting aan te kunnen. Dan mogen ze het moestuingedeelte in.

 

Een heeeeel klein kniehoog jong kersenboompje. Eindejaarscadeau van mijn vorige werk, en staat in het gelid met het Elstar-cadeau van eega’s huidige werk.

 

Dat zal nog wel even duren, voor deze vrucht gaat dragen. Nu ‘draagt’ hij wel al wat anders. Zie je die wat opgekrulde blaadjes?

 

Hier hebben de mieren een bladluismelkerij ingericht. Ik laat ze maar zitten, die paar luizenboerderijtjes kan dit boompje wel aan.

 

Dé stommiteit van de verhuizing: dol zijn op japanse wijnbes en vergeten een stekje mee te nemen. Gelukkig vond ik deze op een markt en de groeikracht van deze plant kennende hebben we binnen 2 jaar een flinke struik vol lekkers.

 

Goed, tot zover het fotoverslag van een rondje fruit spotten. Mocht iemand een van de ‘mysterieboompjes’ kunnen determineren: graag!

 

 

“It’s always tea time!” Mad Hatter, Lewis Carroll

Ik ben anglofiel.

Zo. Dat is eruit. Ik ben dol op Engeland, maar ook Schotland kon me zeer bekoren, en ik hoop ooit Wales en Ierland nog in persoon te gaan bezoeken. Sommige typisch Engelse dingen passen ook perfect bij mij, hou ik van, vind ik prima of zijn evengoed typisch Jiska. Zoals thee drinken. Okay, toegegeven: de Engelse mondsamentrekkend gigasterke thee die verdund wordt met melk: niet helemaal mijn ding. De hoeveelheid thee waarmee zij één pot zetten, doe ik er vier of zo.
Ik heb wel net als de Britten een haat-liefde verhouding met tea bags. Eigenlijk wil ik alleen loose leaf drinken. Maar ja, als ik op mijn werk ben, pak ik toch wel dat zakje. Ik zie mezelf daar nog niet met losse thee aan de slag. En zo gaan er toch heel wat zakjes door, ook al belijd ik al een hele tijd dat ik liefst alleen loose leaf drink. Oeps!

Thee is bijna het enige dat ik drink. Thee, water, en af en toe een melkvervanger bij de lunch. Saai? Nee. Nooit. Ik ben namelijk niet zomaar een gedachteloze theetjesslobberaar. Even snel achterover klokken en door… no way. Tea is a way of life. Ik hou van het ritueel van het zetten: het zijn rustpunten op de dag. De voorpret van het uitzoeken van de smaak. Meestal een zwarte thee, of een oolong. Soms een witte thee of groene thee. Zelden kruidenthee en nóóit rooibos. Die laatsten zijn ook helemaal geen echte thee, maar ‘infusies’. Wie daar meer over wil weten breekt me gerust eens de bek open, maar nu verder.

De theetafel. Eigen plekje centraal in de woonkamer.

Ik speel met de watertemperatuur bij het zetten: onze waterkoker is speciaal vanwege het feit dat ik zo’n theefanaat ben instelbaar qua temperatuur. Hoe heter het water, hoe meer zware en intense en aardse en kruidige smaken er vrij komen (wat ik meestal lekker vind), maar hoe meer je moet uitkijken voor ‘het bittertje’ bij te lang trekken. Hoe minder heet het water, hoe meer de zoetere, bloemige en milde smaken overheersen. Ook de trektijd varieer ik wel eens, uit nieuwsgierigheid. Eén en dezelfde thee kan me zo blijven verrassen!

Een blik in de theekast. Of eigenlijk theekist, want het is een van een extra plankje voorziene oude dekenkist. Theekoppen, filters, extra ingrediënten, theemaatscheppen, tea-nerd-stuff zoals theewaterthermometer, en uiteraard een hele mand vol blikjes met theesoorten.

 

Ik heb het serieus geprobeerd hoor: wijn, koffie… kennelijk ‘hoor’ je dat als volwassene te kunnen en willen drinken. Nee, dat doe ik dus niet. Even wennen, zeggen ze: bij mij wende het nooit. Ik glimlach vriendelijk en bedank netjes als ik een flesje wijn cadeau krijg, zoals toen ik afgelopen woensdag bij de Toyota-garage m’n nieuwe Prius ophaalde, maar eenmaal thuis geef ik hem snel af en is eega er blij mee.
En de leeftijd dat ik me ongemakkelijk voelde als ik moest zeggen: “Eigenlijk niet, nee” als iemand heel aardig vroeg: “Lust je een bakje koffie?” is ook al ruim voorbij.

Dit mandje met blikjes werkt geweldig om mezelf een beetje in toom te houden. Er kunnen zo veel losse theetjes gekocht worden als er in de blikjes passen, daarna moet ik gewoon op mijn handen gaan zitten en theewinkels en -sites links laten liggen!

Ik zou hier nog erg lang over kunnen praten, maar ik wil op tijd naar bed. Zodat ik morgen fris ben na de 2 uur durende rit naar het Dutch Tea Festival. Ja, het bestaat: een Festeaval. Afgelopen maanden heb ik mezelf bedwongen en leeg geraakte theeblikjes niet meteen opnieuw gevuld. Ik heb spartaans met de steeds kariger wordende variatie (nog maar 12 losse theesoorten!) geleefd, toelevend naar het Festeaval. Morgen mag ik hélemaal los en mogen alle lege blikjes weer inhoud krijgen. En nog leuker: moeder, oudste dochter en één of twee schoonzussen erbij. Bestaat er een perfectere familievrouwendag?

En daarom was er zo lang geen blog.

WHIIIIIEEEEE! BÁM!!! Kraaaaaaaak! Het gieren van metaal op metaal. Stilte… na én voor de storm. Want toen was mijn trouwe geliefde Prius total loss. Na de eerste schrik, het realiseren dat zowel ik als andere bestuurder wonderlijk genoeg en dankzij onze lage snelheid geen lichamelijke gevolgen hebben -de spierpijn en hoofdpijn zou later pas komen- komt het balen. Dit gaat langdurig papiergedoe worden, weet ik nog wel ongeveer van toen mijn vorige auto ’s nachts voor de deur gestolen werd.

Drie kwartier later heb ik het raarste zicht in mijn achteruitkijkspiegels dat ik ooit gehad heb, als ik het stuur recht probeer te houden terwijl de Prius op de sleepwagen omhoog getakeld wordt. Lastig, aangezien de vooras doorgebroken is en het rechtervoorwiel absoluut niet meer reageert. Ik grijp nog snel wat dingen bij elkaar die ik niet kan missen en stap eruit, pak dankbaar de uitgestoken hand van de bergingschauffeur en spring een behoorlijk eind naar beneden, om daarna weer net zo ver omhoog te stappen de cabine in.

De laatste rijdende meters….

De chauffeur knoopt monter een gesprekje aan over hoe enorm vaak hij al wel niet op dat specifieke punt mensen afgesleept heeft, en begint zodra hij hoort dat ik in het Nij Smellinghe ziekenhuis werk zijn complete medische geschiedenis rondom zijn pijnlijke knie te vertellen, waarvoor hij de dag erna een afspraak heeft voor beeldvorming op -jawel- ‘mijn’ eigen röntgenafdeling.

De dagen erna worden gedomineerd door bellen, regelen, hoofdpijn, formulieren versturen, mensen op de hoogte brengen, spierpijn, en de speurtocht naar een volgende Prius. Natúúrlijk weer een Prius. Dat ik, milieufreak, een auto nodig heb is iets waar ik me allang mee verzoend heb. Maar dan wel een hybride. Ja, volledig elektrisch zou nog mooier zijn, en werd door mij ook wel de afgelopen jaren aangekondigd als vervolgwens na de nu overleden Prius, maar iedereen die ooit een huis verkocht en een ander huis kocht via makelaars en financieel adviseurs en notarissen enzovoorts weet hoeveel duizenden euro’s je daarmee kwijt bent (dan heb je aan de vingers van beide handen niet genoeg) dus dat zit er echt even niet in. En nu ik erover nadenk, dat ‘even’ laten we bij nader inzien helemaal weg. Dat zit er nog laaaang niet in.

Om enige munitie te hebben als de schade-expert gaat bellen met de vast te stellen dagwaarde ga ik vast op zoek naar Priussen die ongeveer even oud zijn en ongeveer evenveel kilometer op de teller hebben. Eens kijken wat die kosten. Tot mijn opgetogen verbazing stel ik vast dat de Prius die het dichtst in de buurt komt in Groningen staat. Ik bel de garage en heb niet eens in de gaten dat ik de Toyota-dealer aan de lijn heb als ik het verhaal van het ongeluk doe en uitleg dat ik per se weer een Prius wil omdat ik zo dol ben op die auto. Voor ik het weet heb ik een afspraak staan voor een testrit, zelfs nog vóór de definitieve total loss verklaring.

De details van het hele gedoe met leenauto’s bespaar ik jullie. Dat ik tot mijn grote opluchting precies 11 km minder reed dan de 700 die de verzekering me uitkeerde, omdat ik per se middelste haar tripje naar Amsterdam niet wilde ontzeggen, waar ze Ariana Grande ging horen. Dat reizen van de ene naar de andere leenauto (westen van Groningen Stad tot oosten van Groningen Stad) per bus me 110 minuten kostte en me meteen weer liet weten waarom ik niet van OV houd. Om nog maar niet te spreken over het raadsel waarom ik wagenziek word in bussen en niet in treinen of auto’s. De onderhandelingen over het overbruggen van de periode tussen einde-vergoeding-leenauto en uitkering-van-verzekering. Maar het is het topje van de ijsberg, en laat zien waarom ik een poosje niet blogde. Preoccupied.

Nog een paar dagen, dan staat de volgende Prius voor de deur. Paar kilometers minder. Paar maanden ouder. Andere bekleding. Ander kleurtje. Maar verder hartstikke identiek aan de vorige. Hoewel de vorige deze niet achterop had! Van mij mag-ie blijven zitten 🙂

Cairn-energie

In ons gezin lopen vele viervoeters rond, maar slechts twee ervan lopen los in huis: onze honden Pico en Bink. Pico heet ook echt Pico, Bink heet officieel iets tongbrekends wat je echt niet over straat wil roepen. “Keep Talking Joy of the Moor, kom hier!” Voor je het laatste woord je mond uit hebt is hij al twee straten verder. Bink, dus. Niet dat hij daar wél naar luistert als hij van zins is om twee straten verder de boel te gaan verkennen, maar goed, het bekt wel lekkerder.

Pico kwam als eerste bij ons, al weer bijna 12 jaar geleden. Wij gingen kijken bij de plaatselijke manege waar hij als laatst overgeblevene en kleinste van zijn nest tussen een ander nest met bizar drukke beaglepups gezet was. Als enige pluizebol viel zijn aanwezigheid daartussen behoorlijk op, en onze oudste, toen nét vijf geworden, smolt ter plekke voor dat zwarte neusje in een wit melkmuiltje op een verder zo donker vachtje. Middelste, toen twee-en-een-half, hing kraaiend van plezier uit de buggy en moest tegengehouden worden, aangezien ze op dat moment een gebroken been in het gips had zitten. Anders had ze zich zó met gipsgewicht en al tussen de pupjes geworpen, wat haar tweelingzus dus wel al gedaan had. Ter compensatie kreeg zij de kleine beduusde pluizenpup nog even helemaal voor haar zelf op schoot. Zijn moeder was een Cairnterrier, die op ons verzoek nog even vriendelijk kwispelend mocht komen begroeten, alhoewel ze wel al van de pups gehaald was om wat bij te komen. Vader zou een West Highland White zijn, zo een “Cesar-reclame-hondje”. Die mededeling hebben we toen voor zoete koek geslikt, maar later nog vele malen betwijfeld. De aanbetaling werd gedaan en met moeite wachtten we tot de laatste enting gedaan was en we hem mochten halen. Een enorm sociaal pupje -mede dankzij de vele aanloop bij de manege, denken we- slokte een week later snel de volle aandacht ons gezin op.

Een hond alleen is maar alleen, dus toen anderhalf jaar later aan de horizon verscheen dat de kinderen alle drie overdag naar school zouden gaan en ik weer meer zou gaan werken, moest er maar een tweede bij komen als gezelschap. We lazen ons uitentreuren in, waren nieuwsgierig naar een ‘zuivere’ Cairnterrier, hadden er bewust wat tijd tussen gelaten zodat Pico zijn voor cairns kenmerkende lange pubertijd voorbij zou zijn, en met Pico als castraat leek een teefje erbij de beste kans op een geslaagde koppeling. Ik reed vanuit Wijchen he-le-maal naar Friesland voor de enige Cairnterrier teef pup die op dat moment in bemiddeling was, en viel ter plaatse als een blok voor een reutje. Heb ik weer. Hallo Bink. Volgende maand wordt hij 10, zijn lijf tenminste. Zijn geest is nooit voorbij die puppentijd gekomen, vermoeden wij. Aan Bink hadden wij de handen voller dan we aan vijf Pico’s gehad zouden hebben, maar we hebben ook enorm met en om hem gelachen. Een volkomen ongecompliceerde hond die alles en iedereen in principe leuk vindt. Ook die hele buitenwereld. Die hij nog steeds bij elke gelegenheid door elk klein gaatje wringend zal proberen te gaan begroeten.

Onze honden eten al jaren vers vlees. Al voor het hip werd. Ik heb enkele jaren barf aan ze gegeven. Niet letterlijk vertalen alsjeblieft… barf staat voor ‘bones and raw food’ of ‘biologically appropriate raw food’. Na lang inlezen verving ik de KVV (Kompleet Vers Voer, gemalen vleesvoer) en brokken door barf en stelde zelf hun maaltijden samen volgens verhoudingen die vooraf ingewikkeld lijken maar best meevallen als je ermee begonnen bent. De kleine stuiterballen hier (5,5 en 9,5 kilo) deden het er uitstekend op. Maar het was wel gedoe om aan alle onderdelen te komen, als je zelf iets samenstelt uit botten-met-aanhangend-vlees, spiervlees, organen, groenten, kruiden en eieren, en je wil daarbij genoeg afwisselen…. Drie vriezers. Dat was het resultaat. Twee voor de honden, één voor ons.

De makelaar kwam en zag dat het huis te vol stond om goed te verkopen. Er moest plek gemaakt worden. We lieten de honden de grootste vriezer leeg eten. Reeënribben, koeienharten, kangoeroespiervlees (ja echt, het wordt verkocht), eendagskuikens, lamsnieren, kipkarkassen, hazenkoppen, eendennekken, zalmlijven enzovoorts: het werd allemaal vlotjes weggeknaagd. Ze moesten maar even terug naar het makkelijk verkrijgbare KVV, de rollen met gemalen vlees liggen tegenwoordig in bijna elke dierenwinkel en zijn veel makkelijker in kleinere hoeveelheden bij de dagelijkse boodschappen mee te nemen. Toch handig dat het hip is.

Het huis werd verkocht, nieuw huis werd aangekocht, en de woefies gingen mee. Bink paste zich acuut aan. Totaal niet van slag, ongecompliceerd en alles-is-leuk-typje als hij is vond hij het kennelijk totaal niet raar dat we ineens ergens anders wonen. Pico daarentegen is nu, twee maanden later, nog altijd zijn houvast een beetje kwijt. De arme ziel plakt aan iedereen die hij ziet vast met onzichtbaar plakband (we zijn allemaal al meerdere keren over hem gestruikeld) en wil niet meer alleen zijn. Samen met Bink zijn ziet hij overigens alsnog als alleen zijn: voor hem had dat tweede-hond-idee achteraf gezien niet gehoeven. Jammer voor hem, nu ik ook weer aan het werk ben zal hij toch weer overdag op de bank mogen slapen, zoals hij ook al bij voorkeur doet als ik wél thuis ben.

Intussen heb ik pogingen ondernomen om van KVV weer terug naar échte barf te gaan. Bink vindt alles prima, zoals des Binks is, Pico speelt ineens de oude heer en gaat zitten jammeren als het stuk dat hem voorgeschoteld wordt hem te hard of groot is. Let wel: deze behandeling van zijn vlees valt alleen de minder in de gratie zijnde stukken ten deel. Geef hem een reeënpoot en hij knaagt in no time de complete hoef op. Geef hem een veel kleiner en zachter eendagskuiken en hij gaat er eerst mee zitten mieren voor hij het opeet. Terwijl die in het vorige huis in twee keer knagen op waren. Ik besloot dat het tijd werd om een hele goede kwaliteit barf te zoeken, zodat hij niet te veel bezwaar zou hebben. Zo kwam ik o.a. bij wild uit. Goed leven gehad, geen van antibiotica doordrongen vlees, en ze vonden het altijd al lekker. Ik deed een oproep op Facebook waar hier in Grunn aan wild te komen is, legde uit dat het afval mocht zijn wat men anders weg zou gooien omdat het voor de honden was (een rare oproep ja, van een vegetariër, dat moest ik wel een paar keer uitleggen) en legde dankzij deze oproep vlotjes contact met een wildslager in Groningen. Ik ben inmiddels meerdere keren voorzien van slachtafval wat nog prima bruikbaar is voor de honden. Een groot deel dehydreerde ik waarna ik een tasje vol ervan terugbracht naar de wildslager, voor diens Jack Russel Terriër. Hij ook weer blij.

De oproep zakte op Facebook naar de vergetelheid. Dacht ik.
Twee weken terug belde er een aardige Aduardse mevrouw aan. Of ik diegene was die die oproep had gedaan voor jachtafval. Mijn adres had er niet bij gestaan, maar een dorp is een dorp en natuurlijk wist iedereen in het dorp tóch waar ik woonde, dus ja, ze had het goede huis in één keer te pakken. Wel, als ik nog wilde: haar man had die morgen 10 brandganzen geschoten en als ik wilde mocht ik het afval komen ophalen. Het enige dat ze er zelf af hadden gehaald waren de borstfilets en de dijbeenfilets dus er was heel wat over. Kijk, dát is nou noaberschap (notitie aan mezelf: de Groningse vertaling van deze Achterhoekse term opzoeken).
Een dag later haalde iemand met een puberende Ridgeback teef bij mij de tien karkassen weer op, behalve de magen, levers, harten, looppootjes en nekken, want die zaten bij mij in de voedseldehydrator al luxe hondensnacks te worden, en de koppen, die als maaltijd in de vriezer lagen. Terwijl ik een dag later foto’s ontving van een zielsgelukkige Ridgeback, bracht ik de lege bak waarin de ganzen gezeten hadden terug naar de jager, rol koekjes erin als bedankje (“Maar we willen er niets voor hebben!”) en met een onbetaalbaar gevoel van dankbaarheid.
Maar de grootste dankbaarheid komt van de honden: hoewel Pico nog steeds liever voorgemalen KVV eet, vinden zowel Pico als Bink de snacks van gedehydreerd Gronings wild zo’n beetje het lekkerste dat ze in tijden gegeten hebben. Eat local: ook voor de honden dus 🙂

Carnavalblues

Wat een verademing! Hier in Grunn kan je dus he-le-maal-niets-nul-noppes-nada van carnaval hoeven merken, als je niet wil! Er schijnen in enkele verdwaalde dorpjes wat optochten te zijn (die ze hier, voor zover ik heb meegekregen, niet ‘reut’ noemen zoals ik uit het zuiden gewend ben) maar verder: rust. Gewoon weekeinde. Misschien moeten carnavalsvierders deze post maar even overslaan. Ik vind carnaval namelijk niet leuk en ga dat nu openlijk ventileren.

Ik heb alles mee waarom ik carnaval eigenlijk leuk had moeten vinden. Jeugd in Zuid Limburg. Altijd met veel plezier in de verkleedkist gedoken. Dol op acteren. Creatief. Muzikant. Vanaf 8 jaar oud altijd lid geweest van een harmonie of fanfare. Toch is er weinig dat zo’n weerstand bij me oproept als carnaval. Of het moeten ongefundeerde haatzaaiende opruiende kreten tegen bijvoorbeeld vluchtelingen, LGBT’s, moslims, kunstenaars, GroenLinks-stemmers enzovoorts zijn, maar dat is weer een heel ander punt voor een hele andere post. Dus, terug naar carnaval.

Toen ik voelde hoe groot de opluchting was, vroeg ik me tegelijk af waarom mijn weerstand zo groot is. Jeugd in Zuid Limburg: volgens mij werkte dat eerder tegen dan mee. In mijn basisschooltijd had ik de enorme pech om in de derde klas (wat nu groep 5 is) midden in het schooljaar naar een klein dorp onder de rook van het Maastrichtste vliegveld te verhuizen. Als je geen ‘zachte chéé’ hebt, in eerste instantie nog geen dialect verstaat, als enige in de klas geen katholiek bent, midden in een al jaren gevormde klas komt, en het dan ook nog eens waagt om boven het maaiveld uit te steken qua schoolresultaten, wordt het verrekte moeilijk om nog een plekje te veroveren tussen de Ulestroatese jeugd. Wat een verschil met het gemak waarmee onze meiden nu op hun Groningse scholen geaccepteerd worden! Daar kunnen ze in ruraal Zuid Limburg nog wat van leren. Tot mijn geweldige middelbare schooltijd -waar ik in één klap wél erbij hoorde en met plezier naar school ging- heb ik drie jaar lang op de basisschool in constante angst geleefd voor pesterijen en aanvallen, mentaal en fysiek. Vooral niet opvallen was het devies. Carnaval was vreselijk: hoe ik me ook verkleedde of schminkte of niet verkleedde of niet schminkte, het was altijd fout. Ik begreep de ongeschreven regels niet van de aldaar geborenen over ‘hoe je je precies genoeg uitdost voor carnaval’. Aan de kant staan en proberen muurbloempje te zijn vonden de leraren zielig, dus werd ik goedbedoelend hossend de kinderpolonaise in geduwd waar ik met een beetje pech net tussen fanatieke pesters in kwam en tijdens het hossen werd pootje gehaakt of, meer onopvallend voor de leraren, keihard in de schouders geknepen tot ik ’s avonds de blauwe plekken in nek en schouders zag staan. Nee, carnaval op de basisschool was geen pretje.

Maar muziek, dat zou toch moeten helpen? Dan moet ik even toegeven dat ik een nerd ben qua muziekkeuze. Klassieke muziek, vooral de periode Romantiek. Symfonische blaasmuziek. Arvo Pärt. Philip Glass. A Capella, Close Harmony. En okay, ook wel: Alan Parsons Project, John Williams’ filmmuziek, en zelfs Queen en Adèle. Daar loop ik warm voor. Muziek waar zorg aan is besteed, over nagedacht is, met goede teksten indien er gezongen wordt en variatie in bv. tempo, modulaties, maatsoorten, toonsoorten en thema’s, met mooie overgangen daartussen.
Maar ik loop totaal niet warm voor ‘het levenslied’, smartlappen, marsen, egeländer, de gemiddelde top-40-eendagsvlieg, alles met een veel te harde minutenlang repeterende ‘beat’, en muziek die naar mijn idee binnen 10 minuutjes met een slappe betekenisloze tekst op een eindeloos herhalende even slappe melodie kan zijn geplakt. En dat laatste vind ik vaak van carnavalsmuziek. Hersenloos. Dat kan dan wel de bedoeling zijn van de carnavalskraker, juist even hersenloos bezig zijn, maar ik vind het niets. En een paar jaar meelopen in de Reut, waarbij je urenlang het spelen van “Anton Aus Tirol” en “De Houthakkersmars” en “Under The Double Eagle” afwisselt terwijl je een mexicaanse poncho aan moet…. Nachtmerrie!

In mijn jeugd kreeg ik van carnaval een beeld voorgeschoteld van volwassenen die vooral veel alcohol dronken met carnaval, leuk wilden doen maar daarin te ver doorschoten, handtastelijk probeerden te worden, ook met diegenen met wie geen relatie bestond, en kennelijk het hele feest als één groot excuus zagen om niet alleen de klemmende banden van het dagelijks bestaan, maar ook de niet klemmende banden van het normaal fatsoen af te gooien. Dat beeld werd na mijn jeugd helaas vaker bevestigd. Ik denk nog met verbazing terug aan de jaarvergaderingen op de basisschool van onze kinderen, waar jaar na jaar dappere ouders inbrachten of er alsjeblieft geen alcohol meer geschonken kon worden op het carnavalsfeest op school, waarna er altijd een boel meer boze ouders inbrachten dat het onzin was om alcohol te verbieden want ‘dat hóórt bij carnaval en thuis zien ze je toch ook een pilsje pakken’. Zien ze je thuis ook dronken, zoals aan het eind van de carnavalsavond in de gymzaal op school? Sinds wanneer kan je geen carnaval vieren zonder alcohol?

Ik probeerde het serieus. Ik hou immers van acteren en kostuums, dus kom op Jiska. Probeerde de kinderen de leuke kanten van carnaval te laten zien: elk jaar ergens een mooie reut opzoeken, snoepjes laten rapen die uit de praalwagens gestrooid werden, wijzen op mooi gemaakte kostuums en wagens. Met enige verbittering zag ik dan ook al om bv. 11 uur ’s morgens de in aluminiumfolie halfslachtig verstopte blikjes bier op de wagens staan, waar ondanks een zogenaamd alcoholverbod in de reut nooit wat aan gedaan werd, maar ik probeerde serieus om de kinderen niet tegen te houden. Hoe groot was mijn opluchting toen ook de kinderen het maar niets bleken te vinden na hun basisschooltijd.

Ik vond Limburg mooier qua landschap. Dat dan weer wel. Maar in vrijwel alle andere aspecten: doe mij maar Grunn.

De moderne tijd bijbenen

Over het algemeen beschouw ik mezelf bepaald niet als een digibeet. Mijn MacBook kent weinig geheimen voor me, denk ik. Als er thuis iets geïnstalleerd moet worden qua apparatuur, ben ik de uitverkorene om met de kabels en knoppen te hobbyen. Ik ben administrator van een forum en dat loopt toch al een paar jaar niet vast. In mijn vorige baan was ik degene die als ‘superuser’ de ins and outs van het (galgje-woord-alert!) patiëntenregistratiesysteem Epic diende te kennen en over te dragen aan collega’s. Leuk werk.

Het zal menigeen dan ook verbazen dat ik pas sinds net een jaar een smartphone heb. Heel lang deed ik het met een oerdegelijke Nokia die je bij wijze van spreken nog van 11 hoog van het balkon kon laten vallen waarna hij na 1x stuiteren met een barstje in het venstertje een opgeheven wil-je-dat-alsjeblieft-nooit-meer-doen-vingertje insinueerde maar intussen wel gewoon doorwerkte. Batterij opladen deed ik 1x per week, of nou ja, aan het eind van zijn leven twéé keer per week. Als ik bereikbare dienst had moest ik er verrekte goed aan denken het ding überhaupt bij me te pakken want meestal zat hij ergens in een tas in de gang.

Eind 2015, het was rustig op de afdeling (eindejaar: de budgetten in de zorg zijn op), er was geen patiënt meer, alle verslagen die nog naar huisartsen moesten waren al door het faxapparaat gegaan, een oud protocol was weer bijgewerkt, de afwas gedaan en de bureaus opgeruimd. Eens even over het intranet van het ziekenhuis surfen of er nog nieuws was. En toen viel mijn oog op een mededeling: “Vanaf nu kan je ook je Persoonlijk Budget inzetten voor de aanschaf van MacBooks, iPads en iPhones!”
Mijn vorig ziekenhuis zette elke maand een klein percentage van je dan verdiende loon, dat zij als werkgever bovenop je normale verdiensten uitkeerden zonder dat meteen aan je salaris toe te voegen, voor je opzij. Dat Persoonlijk Budget kon je altijd al gebruiken voor de in mijn ogen saaiere dingen. Lidmaatschap van je vakbond. Abonnement op je vakblad. Korting op de sportschool. Cursusje, congresje. Ooit had ik het gebruikt om een jaar de rekening van mijn Muziektheater-lessen te laten betalen, in het kader van ‘persoonlijke ontwikkeling’ werd dat zowaar gepikt. Daarna was ik heel dat Persoonlijk Budget min of meer vergeten.

Toch eens even kijken. MacBook was nog niet aan vervanging toe (die dingen gaan jaaaaaren mee), iPads slingeren er al drie van in huis (eega gebruikt er een intensief, die van de kinderen en die van mij worden beiden door, tja, alleen de kinderen gebruikt, ik vind typen op een iPad vreselijk) maar een iPhone….. Lekker compatible met mijn Macje. Tot mijn verrassing was mijn Persoonlijk Budget in de afgelopen werkjaren vergeten in zijn eigen hoekje zó ver opgelopen dat ik er daadwerkelijk een iPhone 6S van kon kopen. Nou ja, bijna dan. Ik betaalde zeven tientjes van mijn januari-2016-loon bij en de iPhone werd naar ons huis opgestuurd. Kinderen stikjaloers, eega stomverbaasd (ik had altijd geroepen dat dat voor mij niet zo hoefde, zo’n smartphone) en ieder ander enthousiast. In no time werd ik toegevoegd in vele WhatsApp groepen en al snel ontdekte ik hoe heerlijk het was om onderweg online te kunnen, de kaartenfunctie te gebruiken, te kunnen chatten via App of Messenger, hoe veel makkelijker foto’s met mobieltje gaan dan via de SD-kaart van de digitale camera, je saldo bekijken via mobiel bankieren, onderweg Siri vragen waar de dichtstbijzijnde parkeergarage te vinden is, makkelijker contact met de kinderen: ik was helemaal om.

Hoe fijn ik mijn iPhone ook vond: in het begin werd ik wel even gek van alle bliepjes en piepjes. Via de instellingen vond ik al snel hoe ik de berichtgeving kon aanpassen. Ah, die geluiden kunnen uit! Oh, wat handig: er zit een “Niet Storen”-functie op die je telefoon helemaal stil maakt voor alles behalve oproepen, hoef je niet alle apps apart aan te passen! Jippie, dan kan ik de Niet-Storen-Functie even uitzetten als ik juist wél een appje van de kinderen verwacht! Oh, wat dubbelhandig: er zit een “Vliegtuigstand” op, die hem niet alleen stil maakt, maar ook dataverkeer plat legt, ook geen dwingende rode bolletjes op je apps die aangeven hoeveel updates je nog moet bekijken! Kan allemaal wachten tot IK weer wil! Fijn voor de nacht, dan kan ik hem als wekker gebruiken nu de oude klokradio de laatste adem uit blies! JUBEL!!!

En zo, na een korte wenperiode, leerde ik ook mijn iPhone door en door kennen en kon ermee lezen en schrijven.

Afgelopen week zat ik met oudste dochter in de auto. Hoe we erop kwamen om over onze mobieltjes te praten: geen idee. Volgens mij was haar batterij bijna op of zo, en zei ik dat je hem ook in vliegtuigstand kon zetten om de accu te sparen. Maar dat vond ze niet handig, want dan kon je niet gebeld worden. Huh? Hoezo? Vliegtuigstand zet toch alleen dataverkeer, 3G, Bluetooth en Wifi uit? Dan kunnen ze je toch wel gewoon bellen meid, hoeft niet altijd via een WhatsApp-gesprek of Messenger-gesprek, er zit ook nog -je zou het bijna vergeten- een gewone belfunctie op.
Blik van oudste mijn kant op toonde een generatiekloof om U tegen te zeggen. Hóófdletter U ja. Neeeeeee mam…. in vliegtuigstand zet hij álle frequenties uit. Ik kreeg in ongeveer anderhalve minuut van dochterlief (zestien jaar, 4 VWO) een diepgaande natuurkundige uitleg over golflengtes en frequenties die in mijn lessen echografie op HBO+ niveau niet misstaan zou hebben en die ik uiteraard kende, maar NOOIT in verband had gebracht met de vliegtuigstand van mijn iPhone.

Biecht: ik heb een jaar lang elke week een nacht bereikbare dienst gedraaid met een iPhone op vliegtuigstand op het nachtkastje.

Geruststelling: ik heb dat hele jaar ook de huistelefoon ernaast gehad.

Belofte: vanaf nu nooit meer vliegtuigstand als ik bereikbaar moet zijn.

Wat voel ik me oud ineens…..

 

Werkeloos, hoewel niet werkloos.

Sinds 1 januari ben ik officieel werkeloos. Mijn laatste werkdag was 20 december, dus ik ben nu al ruim 6 weken niet meer in m’n witte jas gehuld geweest. Ook niet in m’n blauwe jas, want de OK heeft een ander kleurtje. Uiteraard waren die zes weken goed gevuld, en na de drukke tijd waarin we keihard werkten om zo snel mogelijk de verhuizing achter de rug te hebben, volgde een verplichte rusttijd omdat ik tuinhekje-koppen als sport uitprobeerde (en afkeurde). Nu ik weer hechtingvrij rondloop en mijn schedel alleen nog maar pijn doet bij directe aanraking precies op de plek waar het hekje stuiterde, merk ik dat de grijze massa ónder dat schedeldak steeds harder roept om een beetje uitdaging. Want voor je het weet betrap je jezelf op dingen als een avond lang TapeFace kijken…..

Vooraf leek het me heerlijk: door een paar maanden voor ontslag een extra werkdag erbij te nemen en de verdiensten daarvan opzij te zetten had ik genoeg gespaard om tot ongeveer half maart niet te hoeven werken, wat een luxe! Beschikbaar zijn voor het gezin, Groningen leren kennen (en vooruit dan, ook een beetje Drenthe en Friesland), het huis snel eigen maken.
Eerlijk is eerlijk: dat is ook allemaal leuk. Maar ik merk dat het nu al begint te kriebelen. Alleen maar thuis zijn is ook niets voor mij. Been there, done that. Het tienermeisje dat haar emancipatie-minded vader een enorme lachbui bezorgde met de uitspraak: “Waarom moet ik nou zo nodig een studie en een vak kiezen, wat nou als ik gewoon thuis wil blijven en voor mijn gezin zorgen later?” is uitgegroeid tot een vrouw die gewoon thuis blijven en voor het gezin zorgen als enige taak niet bevredigend vindt.
Half januari betrapte ik mezelf er al op dat ik onrustig begon te kijken naar vacatures, terwijl ik me vooraf zo voorgenomen had om januari écht vrij te houden, te genieten van mijn welverdiende vrije tijd, en niet eerder dan februari te gaan rondkijken voor een baan. Derde week januari heb ik mijn eerste open sollicitaties verzonden naar een aantal ziekenhuizen en het bevolkingsonderzoek (mammografiebus, oftewel de ‘tietenpletter’), en afgelopen week heb ik nog twee gerichte sollicitaties op vacatures binnen mijn vakgebied de virtuele deur van de mailbox uit gedaan. Alleen is de ene perfect op mijn profiel geschreven, maar 70 km verderop, en de andere in een ziekenhuis van mijn voorkeur maar eigenlijk niet 100% passend op mijn profiel. Het hoofd echografie van dat laatste ziekenhuis geeft me nog wel een tip waar ik mogelijk wat mee kan en introduceert me bij weer een ander ziekenhuis, dat ik opbel, waarna ik gevraagd word om ook daarheen een open sollicitatie te versturen.

Tja. Denk. Er zijn wel wat hengeltjes in het water, maar dé match is er nog niet. Toch maar iets achter de hand gaan hebben, er is nog zo veel meer leuk werk (of minder leuk werk) te vinden wat de tijd kan doden en de portemonnee vullen tot ik eindelijk binnen mijn vakgebied weer mijn aantal gewenste uurtjes te pakken heb. Twee keer word ik ergens aangenomen en zeg zelf af. De personal assistent voor een gehandicapte man bleek een schoonmaakster voor een zwaar vervuilde man te zijn. Nope. De salesfunctie waarvoor ik in training mag geeft in het sollicitatiegesprek aan dat ik de eerste week niet uitbetaald krijg omdat ze dan “in mijn opleiding investeren” en dat laat zo’n nare bijsmaak in mijn mond achter dat ik na even twijfelen (want de baan is wel erg leuk) alsnog afbel. Last van principes. Een ontzettend leuke bijbaan als actrice voor kinderfeestjes die Disneyprinsessen moet spelen lijkt me geweldig, maar gaat aan mijn neus voorbij omdat ik niet zonder bril op mijn snufferd kan en Elsa of Belle op haar snufferd omdat ze niets ziet is ook niet de bedoeling.
Een advertentie van een gastouderbureau trekt mijn aandacht. Dat heb ik vroeger toen onze kinderen nog erg jong waren ook gedaan en zou ik wel heel aantrekkelijk vinden. En zeker als ik geen hele dagopvang doe, maar pas vanaf 4 jaar buitenschoolse opvang, goed te doen hier. Ik ga in gesprek, het klikt enorm, en ik word aangenomen, ondanks mijn eerlijkheid dat werk binnen mijn vakgebied voorrang zal krijgen en ik dus niet kan zeggen hoe lang ik het zou kunnen doen.

Welgeteld één dag later kan ik ze terugbellen dat ik mijn aanvraag voor VOG (‘bewijs van goed gedrag’) en kinder-EHBO-lessen die ik moest doen toch nog even on hold zet. Ik krijg namelijk een uitnodiging van het Wilhelmina Ziekenhuis Assen, niet de minste, om volgende week een dag te komen meelopen, wederzijds kennis te maken en een gesprek aan te gaan. Blij schreeuw ik het uit op Smoelboek, dat ik op sollicitatie mag komen, en verzamel in no time vele ‘likes’. Daarna realiseer ik me pas hoe gênant het zal zijn als ik niet aangenomen word nu ik dit al zo openlijk deelde, maar goed, voor nu overheerst de blijdschap.

En ineens ben ik weer terug in de mindset van een werkende vrouw: nu ik me realiseer dat deze zee van vrije tijd linksom of rechtsom eindig is schieten me natuurlijk prompt ‘tig dingen te binnen die ik nog snel wil doen nu ik nog vrij heb. Waarom schoten al die dingen me niet te binnen toen ik me een week geleden zo langzamerhand van werkeloosheid te pletter begon te vervelen?

En zo zit ik dan een uur later al in het Groninger Museum, de Rodin-tentoonstelling bekijken. Nu het nog kan.