Broertje

Het is weer even stil geweest op dit blog. In mijn hoofd raast alles echter door. Op dit moment razen mijn gedachten erg veel rondom een van mijn broers: Garmt. Ik heb nóg een broer, en een zus, beiden zeker zo waardevol. Maar momenteel draait het even vooral om Garmt. Garmt heeft, net als ik, ook een blog. Kijk maar eens op www.alsdantoch.com.

Ik kan het niet helpen: waar veel mensen hem alleen als volwassene kennen, blijft hij toch ‘broertje’, en zie ik in gedachten misschien wel té vaak niet de twee meter G die hij nu telt, maar de veel kleinere versie. De roodharige driftkikker, de grappige prietpraat-generator, de Catootje-en-Jeroentje-bolle-blote-buik onder een altijd terugtrekkend shirtje (hetgeen hem van zijn peettante de bijnaam ‘oliebol’ bezorgde), de smulpaap die ‘hutspap’ voor zijn verjaardag wilde oftewel hutspot met bizar veel jus, de snoepkont, het jochie dat alles sloopte (en later regelmatig volledig opgegeven elektronica weer kon maken!), die op schoot kroop met een boekje (dit was het pre-digitale tijdperk mensen…), die altijd veel te snel praatte (volgens onze moeder omdat hij twee zussen boven zich had waar hij probeerde tussenin en bovenuit te komen qua babbel) en die de bovenverdieping van het huis in brand stak met één lucifer, jawel.

Broertje is groot geworden met een levenslust en -tempo dat niet velen hem nadoen. Een hele tijd begrepen wij elkaar niet. Ik snapte niet waarom hij zo bizar fanatiek het leven bij de strot greep en met zich meesleurde en van alles najaagde, zonder stil te staan bij tevreden zijn met wat je al hebt. Ik werd er gewoon moe van er alleen al naar te kijken van een afstandje. Hij snapte er dan weer niets van dat ik tevreden was met wat ik al had en totaal geen ambitie toonde om meer ervaringen op te doen, gave belevenissen op te zoeken, mezelf meer uit te dagen, kortom: waarom ik op relatief jonge leeftijd mezelf al als een soort ingedutte oudere achter de geraniums gedroeg.
Dit is ongeveer hoe wij elkaar zagen, wij praatten er over, haalden er verbaasd de schouders over op, en lieten elkaar onze eigen gang gaan.

Men zegt wel eens dat je de mensen om je heen pas écht leert kennen bij een crisis. Dat mensen van wie je het niet verwacht ineens bovendrijven en naast je komen meelopen. Dat mensen van wie je wel steun verwachtte het pijnlijk laten afweten, of, milder, gewoon van je wegdrijven zonder dat je dat dan nog erg vindt. Ze zeggen ook dat het twee kanten op kan binnen families, gezinnen en relaties: je groeit uit elkaar of naar elkaar toe. Als je me vier jaar terug gevraagd had wat er zou gebeuren met onze familie bij een crisis, uit elkaar vallen of naar elkaar toe groeien, zou ik getwijfeld hebben en denk ik toch dat eerste gegokt hebben. Wij waren met vier kinderen in het gezin vroeger en wij waren alle vier zó anders.

En toen werd Garmt ziek. Alle clichés over donderslagen bij heldere hemel kloppen. De diagnose ALS valt zo rauw op ieders dak. Broertje had net een paar ontzettend belangrijke stappen in zijn leven gezet, wij begonnen elkaar langzaam aan steeds beter te begrijpen, en hij had nog zo veel voor zich liggen. En toch, we moesten het ermee doen: ALS. Ik zeg bewust ‘we’ want een patiënt met ALS krijgt dat nooit alleen. Maar Garmt hield niet op met zijn ‘live life to the max’-credo. Mét ALS en een vooruitzicht op gemiddeld twee tot drie jaar te gaan voor zijn dood, trok hij nog heel wat registers open. Op zijn werk. Binnen het ALS-onderzoek. In zijn huwelijk. Privé. Openbaar. Voor de camera. In de familie. Online. Op papier. Hij liet hier en daar nog wat bommen knallen (van sommige gedropte bommen zijn nog steeds mensen aan het bijkomen). En wat gebeurde er binnen de familie? Wij groeiden naar elkaar toe. Hoe vreemd en verwrongen dit ook klinkt, en wat er ook voor ongelooflijk treurigs aan ten grondslag ligt: ik ben hem er dankbaar voor.

Lief broertje, je blijft altijd ‘broertje’ voor mij. Ook als je er strakjes niet meer bent. Jouw kaars brandde zo fel, en is nu te snel opgebrand. Je bent moe. Je bent op. Je telt de dagen tot je mag gaan en God weet waar je de energie vandaan haalt om niet nu al het bijltje erbij neer te gooien maar zelfs nog je orgaandonatie te zitten regelen. Je laat een boel stukjes Garmt achter als je gaat. Letterlijk dus, en zeker ook figuurlijk. Maar je mooiste stukje Garmt zal altijd een plek in mijn hart houden: Zoë, jullie dochtertje. Zo’n prachtig, bijzonder, lief meisje. Twee jaar lang, tot wij naar het ‘verre noorden’ verhuisden, mocht ik als mantelzorger van dichtbij haar ontwikkeling meemaken. Mocht ik van dichtbij zien hoe ze een band met jou ontwikkelde en totaal niet ziet dat papa ziek is, want papa is gewoon papa. Ik maak mee hoe geweldig Iris het doet als moeder. En hoe Zoë nu al drie jaar lang iedereen in haar naaste omgeving écht raakt, op een manier die haar leeftijd ver te boven gaat.

Lief broertje, een allerlaatste belofte van mij aan jou: ik zal als tante Jiska er ALTIJD voor Zoë zijn. En met de dikke knuffel die ik je binnenkort nog op de valreep kom geven zal ik deze belofte tussen ons verzegelen.

 

Plek zat versus plaatstekort

Herfst maakt de hamster in mij wakker. Een oeroud instinct dat eten wil opslaan voor een gure winter roert zich in mij. In de koele kelder, waar plek zat is, liggen al enkele kolen winterklaar. De witte kolen zal ik binnenkort grotendeels verwerken tot zuurkool, maar okay-die-ene-laatste-witte-kool, rode kolen, koolrabi’s en savooiekolen laten zich behoorlijk goed opslaan. Spitskolen minder. Vooral niet wanneer er rupsen zijn mee gelift. Al twee keer afgelopen maand ontdekte ik tot mijn verbazing bij het openen van de kelderdeur een verdwaasd en koukleumerig koolwitje in de kelder, die daar kennelijk via een spitskool in gekomen was. Ik hamster ook alvast potten vol zelf gemaakte jam, een restant augurk en ingelegde lijsterbessen van vorig jaar staan ook nog in het gelid op een plank, maar ook een aantal gewone boodschappen staan hoog opgetast slaperig bij elkaar. Het geeft mij een zeer tevreden gevoel een volle voorraadkelder te zien.

Het herfsthamsterinstinct heeft ook de zolder van de schuur in beslag genomen. (Tussenwerpsel: wij hebben drie (!!) zolders, een vlizozolder met speelgoed, kleding, oude studieboeken en heul heul veul kerstspullen, ten tweede de ‘man cave’ van oudste, en nog een zolder op onze schuur.) Die schuurzolder is een flinke. De voormalige garage is omgebouwd tot studeerkamer, maar net niet helemaal: het achterste deel is fietsenschuur gebleven, en daar is een trap naar de zolder, over de complete oppervlakte. Ondanks het schuine dak een zee van ruimte. Omdat mijn caviaopvang nogal wat ‘whiepertjes’ huisvest die nooit meer zullen herplaatst worden, heb ik behalve 20 balen bodembedekking nu ook 10 balen hooi die trap op gezeuld. Ook herfst-oogst, wel bezien.

De heel-erg-vroeger-ooit-voordeur van ons oude herenhuis wordt niet meer gebruikt. Van buiten af zie je alleen nog aan een naadje in de muur dat daar ooit een deur zat: afgedekt en overheen geschilderd. Wij vermoeden dat dat toch ooit de meest gebruikte deur is geweest, want de nogal chique voordeur, compleet met deurrooster en glas-in-lood, werd vroeger alleen bij evenzo chique gelegenheden gebruikt. Alleen bij dopen, trouwen en sterven ging men door de voordeur, meen ik me te herinneren. Of de familie gebruikte de voordeur en de bedienden de andere deur? Kan ook. Maar misschien heb ik wel een te nostalgisch beeld en is ons huis uit ongeveer 1920 daar wel net ietsje te jong voor, hoewel de al dan niet inwonende ‘dienstjes’ volgens mij toch tot WOII nog zeker hier en daar bij gegoede lui gebruikelijk waren.
Wat een omweg ben ik weer aan het maken. Ik probeerde te vertellen dat het gangetje waar die afgedekte deur op uitkomt nog deels bestaat. Vanuit onze keuken kan ik zo een doodlopend gangetje in van maar krap 1 bij 2,5 meter, met die oude buitendeur (met brievenbus!) in de muur. Een smal gangetje dus, maar toch handig in gebruik: achterin staat een hoge vriezer tegen de muur, en aan één zijkant heb ik een uit het oude huis meegenomen ondiepe Lundia-stelling neergezet waardoor er verrassend veel etenswaren en keukenapparatuur lekker makkelijk binnen handbereik opgeslagen kan worden. Daarom heet het bij ons ‘de inloop-voorraadkast’. Dat ik er achterwaarts moet uitlopen als ik achterin de broodbakmachine pak, omdat er geen ruimte is om te draaien met iets in mijn armen, neem ik graag voor lief, want het is en blijft een verrekte handig inloopje. Hiermee verraad ik overigens dat ik tegenwoordig niet meer ál ons brood ook volledig zelf met de hand kneed en bak, omdat de verleiding van ’s morgens opstaan bij de geur van versgebakken brood ook een enorme verleiding heeft. En daarvoor ga ik toch echt niet midden in de nacht opstaan voor een tweede kneed-en-rijs en drie kwartier vroeger opstaan voor over voorverwarmen en afbakken. Dat mag die machine mooi voor me doen….

Kortom, ons huis stikt van de opslagruimtes. Waarom dan toch ‘plaatstekort’ in de titel? Okay, ik geef het toe. Ik mis mijn derde vriezer. In Wijchen had ik er drie, ja. Een in de keuken, een in de schuur die half voor ons en half voor de honden was, en een grote kist vol diverse soorten vlees voor de honden. Omdat de makelaar vond dat het huis leger dan leeg moest bij verkoop, heb ik er toen eentje helemaal leeg gehaald en weg gedaan: de vriezer waarin ik uitsluitend het vlees voor de honden bewaarde. Intussen haal ik vaker kleinere hoeveelheden voor ze, en eten ze ook vaker gemalen maaltijden (KVV, oftewel Kompleet Vers Vlees) in plaats van zelf samengestelde barf (lees hier maar wat dat is) waardoor die derde vriezer ook helemaal niet meer nodig is. Zit het tussen mijn oren dat ik die vriezer mis? Maar zeg nou zelf… er moet minimaal één la vol kunnen met zelfgebakken broden, toch? En een la vol geblancheerde groente voor de rest van de winter, toch? En die la vol vleesvervangers voor ons, je mag toch een beetje keuze hebben als je uitzoekt wat je ’s avonds wil eten…. Een la vol vegetarisch broodbeleg, kaas en boter (ja dat kan je invriezen), ook altijd handig om op voorraad te hebben. Een la vol bakjes left-overs, makkelijk als ik een keer een eenpersoons maaltijd mee wil nemen bij een late dienst, of als er een keertje iemand eerder of later moet eten. Een paar lades vol hondenvlees. Okay, misschien kan die reeënkop er zo langzamerhand wel eens uit. Kunnen ze makkelijk een volle dag op knagen.
Hm. Als ik het zo terug lees, zit het inderdaad tussen mijn oren, dat ik die derde vriezer mis. Ik geef toe, ik ben een beetje verwend geraakt. Mooi om me af en toe weer even te realiseren dat ik verrekte verwend ben, wij allemaal verrekte verwend zijn, met ons mooie, ruime, fijne huis.

100 – 99 – 98 – 97 …..

En ineens waren we de magische grens al weer voorbij: van getallen van 3 naar getallen van 2 cijfers. We zijn onder de honderd gekomen. Minder dan honderd dagen te gaan! Wat schiet het al weer op.
Huh? Minder dan honderd dagen en dan wat? Wel, Kerstmis natuurlijk! Eigenlijk had ik een blog willen schrijven op precies honderd dagen van Kerstmis, maar ja: slechts een paar uur na het publiceren van mijn vorige blog kreeg ik een fullblown hardcore griep te pakken. Nou ben ik niet echt als patiënt in de wieg gelegd. Ik zit me dan wezenloos aan mijzelf, of vooral mijn weigerachtig lijf, te ergeren. Ik haat mijn suffe gesnotter en mijn hese gehoest. Als ik iemand zie die zo ziek is doe ik mijn best uit te leggen dat diegene eraan moet toegeven, naar bed moet en vooral goed moet uitzieken, maar oh wee als ik het zelf ben en hetzelfde advies krijg: tot ieders irritatie (inclusief mijn eigen) wil ik het liefst mijn koortskop negeren en doorstampen, wat natuurlijk zo ongelooflijk contra-productief is dat ik mezelf met rollende ogen bekijkend afvraag waarom ik überhaupt deze gigadomme neiging heb.

Maar goed: ik heb de 100-dagen-grens als zielig hoopje doorgebracht en was niet in staat een blog te schrijven. Nog maar 96 dagen over om alle kerstsfeer op te snuiven! Dat lijkt heel wat, maar ja, werk, orkest (belangrijk: kaartverkoop voor ons jubileumconcert is gestart!), toneel (Elektra kruipt al in mijn huid), en tussendoor probeer ik toch ook nog verder te gaan met het leren van de mooie en interessante NGT (Nederlandse Gebaren Taal) waar ik sinds enkele maanden mee ben begonnen. Zoveel tijd blijft er dus niet over voor het bezoeken van kerstshows, kerstmarkten, kerstfairs enzovoorts. Tel daarbij op dat het noorden een beetje traag is in het opbouwen van de kerstsfeer: vorige jaren was ik in deze tijd al bij mijn eerste kerstshow geweest. Serieus, half september openen de eersten meestal al in Limburg, en daar reed ik dan vanaf Wijchen graag een uur voor in zuidelijke richting. Altijd leuk om te zien hoe Venlo en Vlodrop wedijverden om de eerste te zijn.
Ik ben ook wel benieuwd of het hier in het Noorden anders is, zo’n kerstshow. Zou het hier net zo uitbundig zijn? De Noorderlingen komen mij als wat-minder-van-de-tierelantijntjes over, wat meer no nonsense. Vorig jaar kwam ik gewoon nét te laat aan om nog een kerstshow te zien. Toen ik eindelijk toe was aan Tuinwereld Groningen kon ik nog net de dozen zien staan waarin de laatste lichtjes verdwenen. En toen ik voor het eerst in Intratuin Drachten kwam kregen we tulpen om het beginnend voorjaar te vieren en waren de allerlaatste wollen mutsen in de aanbieding.
Weet iemand trouwens nog leuke tuincentra in de regio?

Ik begin trouwens al wel weer wat zenuwachtig te worden. Tweede helft september al! Ik wil toch echt in oktober mijn traditionele Plum Pudding koken en Christmas Cake bakken. Dat doe ik al jaaaaren en is dus onze eigen, echte, genoeglijke familietraditie geworden. En wat vond ik het leuk dat mijn recepten vorig jaar bij het bekende blog Christmaholic gebruikt werden. Als je zin hebt, kan je hier vinden hoe je de Plum Pudding en de Christmas Cake bak.
Ik ben nieuwsgierig naar het verschil van vorig huis (kelderloos) en dit huis (eindelijk, een echte echte kelder!) want ik heb het vermoeden dat ik ze in de kelder véél makkelijker kan houden dan respectievelijk in de schuur en onder het bed, zoals voorgaande jaren. De Christmas Cake is nog nooit mislukt, maar de Plum Pudding is ooit een jaar niet goed bewaard geweest en dat jaar was er toch een schimmeltje op gekomen. Dat is me maar 1x gebeurd, maar de schrik zat erin en sindsdien open ik dwangmatig elke week of zo alle lagen vetvrij papier en doeken die ik om de traditioneel gekookte Plum Pudding wikkel, om te kijken of die nog goed is.
Over traditie gesproken, soms komt er een traditie bij die meteen past in ons gezin. Zoals elk jaar alle drie de kinderen iets laten uitzoeken voor in de kerstboom…. die van de weeromstuit steeds bonter wordt. De zelfgemaakte adventsslinger die ik elk jaar weer vul met lekkers en cadeautjes voor de kinderen. Half november hangt die al op, ook al mogen ze pas 1 december het eerste zakje openen: ik vind dat voorpret, de kinderen pesten, hahaha! Of die keer dat ik, midden in de zomer, bij een theeproeverij van het luxe merk Betjeman & Barton de thee “Il était un fois Noël” ontdekte en sindsdien ‘mag’ ik die van mezelf één keer per jaar bestellen en alleen rond Advent en Kerst drinken. Het daarna lege blikje lonkt jaarrond naar me wanneer ik het weer vul en geeft me een warm gevoel. Dit jaar voor de vierde keer. Dat het midden in de zomer was weet ik zeker: schoonzus Iris was erbij, hoogzwanger van nichtje Zoë. En Zoë heeft in juli haar derde verjaardag gevierd. Dus, vierde keer. Dat mag je een traditie noemen.

Nog zo’n heerlijke traditie: kerstdorpjes bouwen. Proudly presenting, sinds 2011. Elk jaar wat groter geworden. Vorig jaar kon ik niet bouwen, toen stond het huis eerst nog te koop en toen het verkocht werd wisten we al dat we op 27 december zouden verhuizen dus toen was het ook niet handig. Ik bouw namelijk altijd zeker een week lang elke dag en het opruimen kost ook een complete dag. En dit jaar wordt het nog groter! Ik heb nu meer ruimte, ik heb gratis schragen mogen ophalen kort na de verhuizing en wist toen al dat ik die kon gebruiken voor een kerstdorp. Nou nog even een plank erop. Komt die verbouwing bij dorpsgenoten en vrienden L en J toch wel erg goed uit. Ik mag er komend weekeinde een plank of oude deur uitzoeken. Vanaf nu langzaam aan wat materiaal gaan verzamelen om het dorpje aan te kleden. Ter inspiratie ga ik nog even terug genieten van mijn laatste dorpje.

Oh! En nog meer haast! Ik heb een kookboek geleend van Jamie Oliver en die moet ik nu toch echt eens gaan terug geven. Beste C en M, ik ben het niet vergeten, hij komt terug! Maar ik heb nog niet alles gelezen en blijf veel te lang hangen bij diverse inspiratiebladzijden…. Ik moet mezelf maar eens een schop onder de kont geven. Waarom is er nog maar zo weinig tijd voor Kerst?

PS Reminder aan mezelf: datum plannen voor dit uitje.

 

 

 

 

Kwakkel

Over het algemeen is mijn gezondheid uitstekend. Mijn reumatoloog vroeg zich elk jaar weer af wat ik kwam doen (jaarlijkse controle Syndroom van Sjögren), mijn huisarts kende ik in mijn vorige woonplaats meer van het samen wachten op het schoolplein dan van de praktijk, en omdat ik op mijn werk elk jaar de griepprik kreeg -even nakijken of dat in mijn nieuwe ziekenhuis ook zo is, overigens- heb ik ook al jaaaaaren geen echte griep meer gehad. Wat wel standaard is bij mij: ergens in het voorjaar, als de temperaturen oplopen, dán word ik over het algemeen een keer snipverkouden en blijf dan soms wel drie weken snotteren en hoesten, maar griep wordt het nooit.

Ik voel me dan ook danig verraden door mijn eigen lichaam op dit moment. Hey lijf: het is nog geen voorjaar! Sinds drie dagen heb ik een enorme keelpijn. Mega-irritant, want ik slik door de Sjögren al wat lastiger, en dit helpt nou ook niet echt. Jongste heeft op hetzelfde moment hetzelfde probleem gekregen en wij hebben in ons gekwakkel steun aan de herkenning bij elkaar. Vermoedelijk kregen wij het weer van middelste, die dit twee weken terug had, alleen kreeg middelste er ook even echt koorts bij en dat hebben jongste en ik dan weer niet. Echt niet. Ik ben gisteren zelfs nog even de spoedeisende hulp binnen gelopen (op mijn werk hoor, niet zomaar van buiten af) om even de thermometer te lenen en in mijn oor te steken, omdat ik even dacht dat ik koorts kreeg, maar nee.
Het zieligste is het trouwens voor oudste. Die ligt in Praag in een hotelkamer met koorts, terwijl de rest van Atheneum 5 intussen door ghetto en concentratiekamp Theresienstadt struint, wat hij na zijn bezoek aan Westerbork ook enorm graag had willen bezoeken. Middelste, die weer helemaal beter is, heeft intussen enorm veel plezier op kampeervakantie in Frankrijk met heel Havo 4, wat een enorme opluchting is omdat ze wat problemen had gehad met het vinden van aansluiting na de verhuizing.
Zelfs eega, die niet met keelpijn rondloopt, is aan de kwakkel: hij heeft een ontsteking aan zijn oogspieren. Alles kan ontsteken, dat dus ook, maar het dubbelzien dat erbij komt is wel vermoeiend voor hem.

Ik ben een aanhanger van ‘gezonde geest in een gezond lichaam’. Ik denk dat lichaam en geest samenhangen op veel manieren. Ik ben er dus ook van overtuigd dat je minder snel ziek wordt als je je goed voelt, en dat goed voelen slaat dan zowel op lichaam als op geest. Uit volle overtuiging dat dat goed voor ons gezin is, eten we zo veel mogelijk biologisch, lokaal en van het seizoen. Er staan veel mooie groene planten in de woonkamer, omdat ik dat mooi vind -goed voor de geest- maar ook omdat planten de leefomgeving en de lucht kunnen zuiveren -goed voor lijf- dus dat is een duidelijke win-win-situatie.
Sinds onze verhuizing voelen we ons beter in ons eigen huis dan in het vorige huis. Meer ruimte, meer groen, meer privacy, minder ‘gedoe’ met buren, beter slapen, frissere lucht.
Waarom zijn we dan toch allemaal aan de kwakkel ineens in september? Zou het te maken hebben met zorgen van de laatste tijd? Zorgen om het harde werken van eega, het moeilijke levenspad dat oudste bewandelt, het gebrek aan aansluiting op haar nieuwe school waar middelste tegen alle verwachtingen in tegenaan liep, de angsten van jongste voor de verhuizing omdat ze bang was voor veranderingen in het algemeen? Eega heeft altijd al hard gewerkt, oudste heeft weliswaar een moeilijk levenspad maar voelt zich juist steeds lekkerder in zijn vel, middelste stuurt enthousiaste berichten over de opstart van het schooljaar op schoolkamp in Frankrijk, en jongste die erg tegen de verhuizing opzag zegt nu dat ze eigenlijk veel beter op haar plek is op haar huidige school dan op de vorige. Dus ook zorgen zijn relatief. Hoewel de piekerijen en gedachtenbuitelingen en emotiemaalstromen om broer, die aan zijn laatste loodjes leven bezig is, er nog wel zijn.

Ik ga er nu verder niet over nadenken. Ik ga mijn volgende zakdoekje even volsnuiten, nog een pot thee zetten, en nog meer hakhoning met tijm opsabbelen. Vandaag past ziek zijn even één dagje in de agenda, morgen moet ik weer aan het werk. Wat dat betreft hou ik me aan mijn vaste adagio: geen koorts = geen ziekmelding. Gelukkig kan ik vandaag wat energie sparen voor komende dagen!

Tijdreizen

Ik hou van geschiedenis. Toen ik het nog op de middelbare school onderwezen kreeg, vond ik het ‘wel okay’, maar was het niet een van mijn lievelingsvakken. Nee, voor de titel ‘lievelings’ stonden met name biologie en scheikunde zich te verdringen. En toch, al vanaf de basisschool had ik een fascinatie voor natuurhistorische musea, verzamelde fossielen, hield een in onze tuin opgegraven vuistbijl vast en beeldde me in met ogen dicht dat een of ander oermens diezelfde vuistbijl gehanteerd had, kon een reeks tijdperken in een monotone dreun achter elkaar doordenderen (precambriumcambriumordoviciumsiluurdevooncarboonpermtriasjurakrijttertiairkwartair, goh, het zit er nog) en las boeken over de ijstijden en dinosauriërs.

Mijn fascinaties bestreken al snel meer dan dat stukje tijdperk. Een béétje Fantasy-liefhebber weet dat er een enorme overlap is tussen fantasy en middeleeuwen. Heel veel fantasy-literatuur speelt zich in quasi-middeleeuwse omstandigheden af, waardoor ik dankzij mijn voorliefde voor Fantasy ook interesse kreeg in die pak-m-beet 1000 jaar geschiedenis. Vanwege mijn lessen Grieks en Latijn werd ook de antieke cultuur toegevoegd aan de interesses, en een uitstapje naar het oude Egypte en naar Mesopotamië was ik ook niet vies van.

Als je geschiedenisinteresse inmiddels al zo’n groot tijdperk bestrijkt, kan je natuurlijk nooit van alles veel weten. Zo effectief werken mijn grijze cellen nou ook weer niet. En daarom blijft het nog steeds leuk om naar geschiedkundige musea te gaan, want er valt steeds weer toch nog wat te leren. De museumkaart, die ik sinds 2 jaar voor mijn verjaardag krijg van eega, wordt dan ook dankbaar en veel gebruikt. En er is nog veel te ontdekken hier in Grunn. Met een jeugd in regio Nijmegen, regio Maastricht, regio Zeeuws-Vlaanderen, en later een studie- en werktijd in regio Utrecht en weer regio Nijmegen zit je onherroepelijk bij elk regionaal geschiedkundig museum dat je bezoekt vast aan de Romeinen. Elk museum dat ik hier bezoek, tikt die rare-jongens-die-Romeinen hooguit zijdelings aan, en dat ben ik niet gewend. Omdat ik ook nog eens de neiging had om bij musea juist bij de Romeinse geschiedenis lang te blijven hangen, merk ik dat ik een redelijke informatieachterstand heb wat er eigenlijk zo’n beetje in ons kikkerlandje bóven de rivieren gebeurde, in die Asterix- en Obelixtijd. Ik ging daarom op 5 mei naar het kleine dorpje Ezinge en bezocht daar het eveneens kleine museum Wierdenland om dat hiaat wat op te vullen, en leerde er en passant heel wat bij over de ontwikkeling van ons Groninger landschap. Ik pakte er bij het weggaan nog wat folders mee van andere musea, en op 3 augustus sprong ik dankzij zo’n folder in de auto naar Warffum, om Het Hoogeland te bezoeken. Ik hoefde hier maar ongeveer twee eeuwen terug in de tijd te reizen, een tijdsreis die ik in mijn eentje maakte. Eega en oudste moesten werken, middelste kokhalst al bijna bij het woord ‘museum’ en jongste zit met een vriendin en diens ouders in Oostenrijk. NIET erg. Ik weet dat het een beetje de norm is om alles gezellig samen te willen doen, maar ik vind het juist heerlijk om soms bij een uitstapje alles in mijn eigen tempo te mogen doen en zelf te mogen bepalen hoe laat hoe lang hoe veel hoe duur enzovoorts.

Ik leerde hoe er hier van de huiden van zeehonden zeven werden gemaakt door er gaten in te prikken. Hoe Rottumeroog vroeger bewoond werd en de meeuweneieren daar met een uitgekiend systeem geraapt werden: genoeg rapen om profijtelijk te zijn voor de mensen, genoeg laten liggen om te voorkomen dat de meeuwen hun nest verlaten en/of de meeuwenstand afneemt. Ik leerde hoe een bekende negentiende eeuwse Groningse dierenarts ontstoken gewrichten bij paarden met verschillende vormen ijzers kon voorzien van brandwonden, met het idee dat de daarop volgende verhoogde bloedtoevoer de ontsteking sneller zou genezen. Ik leerde dat in sommige streken elektriciteit sneller aangelegd was in de huizen dan dat men aangesloten was op stromend water en riolering (!). Ik zag knipselbonen te drogen hangen (hey, dat heb ik zelf ook gedaan dit jaar!) en zag zélfs nog wat Romeins aardewerk. Ze heersten niet hier, maar waren interessant genoeg om handel mee te drijven.

Wat je eraan hebt om je geschiedenis te kennen? Daarover kan ik hele lange discussies voeren. Zoals ik ooit een lange discussie voerde met middelste die het nutteloze kennis vond, tot ze tijdens het leren van de aanloop naar WO II ineens allemaal overeenkomsten ontdekte met wat er momenteel in de wereld gaande is, beter snapte wat Trumpty Dumpty voor gevaar kan inhouden, en wat er nou toch allemaal zo gevoelig is tussen Rusland en Oekraïne. Tadaaa!

Zo ga ik binnenkort met mijn Rederijkersvereniging optreden bij Aduarderzijl, waar een aantal kanonnen ingewijd worden. De teksten voor de act hebben we nog niet eens binnen, maar uit nieuwsgierigheid zocht ik ernaar wat kanonnen nou toch op het Aduarderzijl doen. En voor je het weet zit je ’s avonds laat ineens jezelf in te lezen op de reductie van Groningen (echt even klikken) wat toch een verrekte interessant stukje geschiedenis is, waarbij ik meteen over Bourtange las, een vesting waar ik al vaak over hoorde en die ik nog wil gaan bezoeken, en meer leerde over de sluimerende ligt-niet-helemaal-lekker-maar-we-doen-er-een-suikerlaagje-tolerantie-over wedijver tussen Friesland en Groningen.

Zo. Even laten bezinken. Eén nachtje slapen en dan morgen met oudste naar het volgend stukje geschiedenis, waarvoor we wat minder ver terug de tijd in hoeven te reizen: Kamp Westerbork.
Met deels Joodse voorouders aan de ene kant, en enkele verzetsstrijders en militairen aan de andere kant die 40-45 niet allemaal overleefd hebben een extra intens kippenvel-moment… dat we desondanks bewust gaan opzoeken. Zodat we nooit vergeten hoe belangrijk het is je geschiedenis te kennen.

Currently living in a fictional world

Ooit gaf ik eega een grote mok cadeau met de tekst: “Shut up, I’m reading.” Het was een instant hit… bij de kinderen. Eega heeft nog een poosje geprobeerd hem voor zichzelf te houden door hem op zijn bureau te zetten, maar zodra de mok richting afwas ging werd hij acuut ingepikt door met name onze jongste, een enorme boekenwurm. Toen jongste enige tijd later in een boekwinkel in precies diezelfde serie mokken er eentje tegenkwam met een andere tekst, aarzelde ze niet en kocht hem.

Een instant hit… bij mij. Want ‘living in a fictional world’ is voor mij precies wat boeken lezen inhoudt. Het zal wel een vorm van escapisme zijn, maar van jongs af aan werd ik gegrepen door het gevoel even ergens helemaal anders te zijn tijdens het lezen. Sprookjes, zo begon het. En zeg nou eerlijk: als kind krijg je bijna vanzelf mee dat boeken heel vaak over andere werkelijkheden of andere werelden gaan. Thea Beckman, Roald Dahl, Jan Terlouw, Michael Ende, Beatrix Potter en Godfried Bomans tilden mij uit mijn dagelijkse werkelijkheid in mijn basisschooltijd. Omdat ik in die tijd enorm gepest werd, had ik daar denk ik ook behoefte aan, maar nadat het pesten ophield, is het lezen nooit meer opgehouden. Daarna dook ik namelijk volledig in de mythen, sagen en legenden, omdat ik op de middelbare school in de onderbouw meteen kennis maakte met Grieks en Latijn en me volzoog met de klassieke cultuur. Iets wat ik nu in jongste ook herken.

En toen maakte ik in de bovenbouw, via de verplichte leeslijst Nederlands (die ik helemaal niet zo’n verplichting vond, overigens) kennis met het magisch realisme. Báf. Fan-tas-tisch. In de lunchpauze zittend op de trap, boterhamtrommel naast me en boek in de hand liep ik met Joachim Stiller mee. Ik denk dat ik een van de weinigen van mijn generatie ben die nog alles van Hubert Lampo gelezen heeft zonder daartoe verplicht te zijn, want eerlijk is eerlijk: als ik er nu op terugkijk is het best taaie kost, hier en daar. En lang niet alles was zo goed als zijn Joachim Stiller. Tip van mij aan de hedendaagse lezer: niet doen. Zijn meest bekende boeken zijn niet voor niets zijn meest bekende boeken…. Probeer dan liever Chaim Potok, of zo, van hem zijn alle boeken de moeite waard.

Via deze omzwerving kwam ik terecht op mijn uiteindelijke voorliefde: fantasy-literatuur. Tolkien stond tijdenlang op eenzame hoogte op nummer één. Ik las de Hobbit en de drie delen van In de Ban van de Ring inmiddels zo vaak dat ik de tel ben kwijt geraakt. Alles van Raymond Feist. Wat Terry Pratchett. Bijna alles van Markus Heitz.

Toen ik zeventien jaar terug in het kraambed lag van oudste, vroeg zus welke Potter-delen ik al gelezen had, zodat ze me er een cadeau kon doen die ik nog niet gelezen had. “Ik heb alles van Beatrix Potter al”, antwoordde ik, waarop zij in Schotland -waar ze toen woonde- bijna van haar stoel viel van het lachen en van verbazing. Kenden wij in Nederland dan Harry Potter nog niet? Er waren al drie boeken van uit and still more to come! Nee, die hype was toen nog niet overgewaaid. Als een ware fan van het eerste uur heb ik dus de eerste twee delen, rechtstreeks vanuit de UK naar mij verzonden, in het Engels gelezen. Kort daarna brak de Pottergekte inderdaad ook in Nederland door en had ik het voordeel dat ik álle delen daarna nog vóór de gemiddelde Nederlander las, omdat ik niet op de Nederlandse vertaling hoefde te wachten. Later heb ik ze trouwens nog wel in het Nederlands bij gekocht, om voor te lezen aan de kinderen. Het sloeg bij hen alle drie aan en ook de films waren lang favoriet. Beter dan dag in dag uit de Teletubbies!

Zomaar een werkdag, in de OK komen een bevriend anesthesiologe en ik erachter dat we onze voorliefde voor Fantasy delen. Ze raadt me Terry Goodkind aan, en al terwijl ik zijn eerste boek van de veeldelige Wetten der Magie-serie lees ben ik haar dankbaar voor de aanbeveling. Ik heb de hele serie pas twee keer gelezen, dus daar kan ik nog vaak plezier aan beleven.

 

Op dit moment heb ik vakantie. We gaan niet weg (het vakantiebudget staat naast het huis in de vorm van een tweedehands Prius, eigen schuld dikke bult, had ik mijn vorige Prius maar niet total loss moeten rijden) en ik gebruik de tijd om heeeeel veel te lezen. Daar komt het anders minder vaak van dan ik zou willen. Nou ja, lezen doe ik natuurlijk veel. Emails. Facebookstatussen. Mijn eigen forum. WhatsApp-berichtjes. Aanvragen en verslagen. Maar het echte boeken lezen…. veel te weinig. Dus heb ik nu een zeer welbestede vakantie. Afgelopen week stortte mijn huis in bij een aardbeving, werd ik achterna gezeten door een holenleeuw, leefde bij een groep neanderthalers, kreeg een kind, richtte een grot in als huis in een vallei met wilde paarden, reisde mee met twee cro-magnon broers en sloot vriendschap met wilde dieren. En ook al las ik deze serie al veel vaker, ik geniet er weer volop van.

Ja, dat doet me weer naar het boek naast me grijpen. Ik laat me door Jean Auel weer even 35000 jaar terug in de tijd leiden en pak nog een deel van De Aardkinderen. Currently living in a fictional world.

Road music

Van huis naar werk is een half uurtje rijden. Van werk naar huis is een ruim half uur rijden. Op een normale werkdag staat er namelijk op de terugweg een mini-file onderaan de afrit van de snelweg, dus dan doe ik er vijf minuutjes langer over.

Een half uur is een prima reistijd. Ik had voor de verhuizing de gedachte dat ik in Grunn hopelijk wel naar mijn werk zou kunnen fietsen. Maar de afstand Aduard-Drachten is me toch een beetje te gek voor de fiets. En al helemaal als de meest gebruikelijke starttijd van de werkdag 8u ’s morgens is, en je dus toch wel tussen kwart voor 8 en tien voor 8 ongeveer in de rij voor de kledinguitgifteautomaat (onthouden als galgje-woord!) wil staan.

Dus, ik zit in de auto, tweemaal daags. Thermosbeker thee erbij, Radio 4 aan of een CD op. Ik ben serieel monogaam qua CD’s: in mijn CD-wisselaar zitten weken, soms zelfs maanden dezelfde CD’s, tot ik ze van haver tot gort kan uitspellen. Momenteel zit ik in een Pentatonix-fase. Al vanaf mijn middelbare schooltijd ben ik dol op a capella muziek, dus heel nieuw is die liefde niet, maar Pentatonix bestaat nog niet zo lang, jaartje of vijf dacht ik. En wat ook zo mooi is: bij een behoorlijk groot publiek bekend. Als ik vroeger vertelde dat ik fan was van een a capella groep zoals Montezuma’s Revenge, Intermezzo of The King Singers, dan moest ik dat toch even uitleggen. En dat terwijl Montezuma’s Revenge meer dan 20 jaar bestaan heeft en daarna zelfs nog herleefde als Montezuma. Toch moet je een beetje een ‘nerd’ zijn om die nog te kennen.

Okay dan: throwback sunday.

Ik geef toe…. de a capella muziek is toch behoorlijk geëvolueerd sindsdien. En populairder geworden. Mede met dank aan Pitch Perfect, vermoed ik, gooide het het stoffige imago toch een beetje af. Een keuze uit een recente Pentatonix, waarbij ik geraakt werd door de eenvoud en kracht van de videoclip:

Een half uurtje is behalve prima reistijd voor één CD per retourtje, ook nog eens een mooie tijd om even de mindset te switchen. Op weg naar werk na de ochtenddrukte nog even rust voor het losbarst. Terug naar huis eigenlijk ook, nou ik erover nadenk, maar dan kan ik ook zo nodig dingen loslaten: ik wil mijn werk niet mee naar huis nemen. Ook dan kan muziek helpen. Het is heerlijk om alleen in de auto te zitten, want hardop meezingen is voor mij niet ongebruikelijk. Alleen bij de CD van “Soldaat van Oranje”, die van de kinderen al járen niet uit de speler mag, ben ik niet de enige: dan zingen we met zijn allen behalve eega mee. Eega is dat inmiddels wel gewend en laat het maar gebeuren. Vooral jongste kan er behoorlijk in opgaan: dankzij haar semi-fotografisch geheugen ziet ze grote delen van de musical nu, jaren later, nog steeds voor ogen als ze de muziek hoort.

Okay, dit blog gaat een stuk moeizamer dan verwacht. Ik heb me net met moeite losgerukt van Youtube. “Even een voorbeeldje in mijn blog erbij zetten.” Ja ja…. ik zit al anderhalf uur a capella muziek clips te bekijken, doorklikkend van de een naar de ander. Ik geloof dat er nog voor heel veel kilometers materiaal ligt.
Nou goed, ik geef het op. Voor jullie nog even dit filmpje waarin een van de favoriete bands van oudste en jongste, Imagine Dragons, gecoverd wordt. Ga ik intussen Youtube surfen.

PS: en toen realiseerde ik me dat ik nog geen clip van Intermezzo gedeeld had. Dit verstild-mooie lied zal ik er nog even onder plakken!

Grut

Al van kinds af aan heb ik het opgroeien van jong dierenspul prachtig gevonden. In mijn jeugd bijvoorbeeld de konijntjes in de achtertuin, de cavia’s in de slaapkamer, de guppies in het aquarium, de zebravinkjes in de woonkamer, de lammetjes in de voortuin, de kippen naast het huis en de agapornissen in de TV-kamer. Mijn ouders hielden het behapbaar houden van het dierenbestand in de gaten, en naar mijn gevoel was het nooit té veel, maar we hadden wel altijd beduidend meer dieren dan gemiddeld. Geen wonder dat ik in mijn studententijd al snel een kamer vol dieren had, en ook daar kwam jong grut bij. De garnalencocktails die muizen, ratten, gerbils, hamsters, exotische knaagdieren en konijnen produceren zien er in eerste instantie niet appetijtelijk uit, maar al snel komen de donsjes erop, neemt de gelijkenis met garnalen af, en wordt het aandoenlijk.

Pasgeboren caviaatje

Als huisdier gehouden knagers werpen bij hun bevalling dus meestal blinde, kale, roze wormpjes eruit. Zo niet de cavia. Daar komen kant en klare miniversies uit, die meteen rondkijken, mee eten en waggelend rond lopen. Ze zijn dan ook bizar lang zwanger voor zulke kleine diertjes, maar goed, dan heb je ook wat.

Jarenlang was ik caviafokker. Tot een paar maanden voor de verhuizing. Inmiddels heb ik de caviaopvang en fok ik niet meer. We genieten dan ook extra hard van een nestje caviagrut van vrienden die nog wel caviafokkers zijn. Een nestje dat hier geboren is en mag opgroeien: wij zijn ‘kraamhotel’. Het kleine spul mag een maand lang in onze woonkamer tienerproof, hondenproof en drukteproof worden getraind. Een taak waar de kinderen en ik ons op storten. Het zijn net kleine piepbeestjes, alleen hebben deze een beduidend uitgebreider vocaal repertoire. De interactie tussen mama caaf, tante caafs, ome castraatcaaf en de kleintjes is ontzettend leuk om te observeren. Wij lagen bijvoorbeeld in een deuk om de verbijsterde reactie van tante caaf Marigold, toen de baby’s probeerden of Marigold óók melk geeft.

Mama Melkbar.
Knuffeltijd

Beste vrienden uit ‘de kop van de Nederlandse Leeuw’, lezen jullie dit? Dan speciaal voor jullie een oproepje.
Aanbieders: mama cavia en drie baby’s.
Aanbod: knuffeltijd.
Gevraagd: knuffelaars.
Doel: nóg tammer maken.
Neem even contact op wanneer jullie komen knuffelen. En ja, dit aanbod geldt óók voor 18+.

Wij zijn alvast aan de slag. Wij gaan wel met schaamteloze voorkeur het zeugje (meisje) uit het nest extra vaak pakken. Haar broertjes (de beertjes) zullen als ze een maand oud zijn verhuizen. We zullen ze missen.

Minerva McGonagall

Het zeugje blijft hier bij haar mama wonen, en heeft de klinkende naam “Minerva McGonagall van de Pieperacademie” gekregen. Een échte Harry Potternaam, omdat haar moeder “Lavender Brown van de Pieperacademie” heet. Ook een Potter-naam. En luitjes, dat stelt nog niets voor vergeleken met de namen die de cavia’s uit mijn “Caviastal Lothlórien” vroeger kregen…. wat dacht je van “Lothlóriens Bridge over Khazad-Dhûm” of “Lothlóriens Emyn-nu-Fuin” of “Lothlóriens Forest of Fangorn”? Dan zijn deze namen toch aardig ingehouden, nietwaar?

Zwartje houdt toezicht.

Een van de tante caafs voelt zich trouwens aardig achtergesteld nu. Zij heeft de naam gehouden die ze al had toen ze in de opvang kwam: Zwartje. Je wil niet weten hoeveel zwarte cavia’s Zwartje heten. Normaal zou ons gezin vol creatieve breinen daar wat anders van maken. Wij hadden echter de enorme pech dat ze zowaar lúisterde naar haar naam en dus niet meer omgedoopt kon worden. Wat ze wel voor elkaar heeft: het omgekeerde. Want wij luisteren nu ook naar haar. Als zij goed hard piept, komen wij eraan met groenvoer, aaitjes, nieuwe brokjes, hooi of kruiden, al naar gelang wat we denken dat ze ons toe gilt. Laten we hopen dat zij dat de jongen niet aanleert. Maar ja, Zwartje kennende gaat ze dát deel van de opvoeding Lavender uit de pootjes nemen. Heeft Jack Frost, de castraat, straks nog meer werk om zijn damesharem in goede banen te leiden (lijden?).

Het grut volgt mama en leert zo wat ze wel en niet mogen en kunnen.

Ik doe intussen al twee dagen over dit blog… ik zit steeds kleintjes te kijken. Weet je wat, kom maar zo snel mogelijk live bewonderen.

PS Kunnen jullie je herinneren dat ik al 2x in dit blog verzuchtte dat ik hier in het noorden geen ooievaars meer zag en dat ik die wel miste hier? Wel, die beesten kunnen lezen, denk ik. Volgens mij hebben ze massaal staan wachten en zijn ze met een hele club tegelijk die babycavia’s hier komen afleveren. Afgelopen anderhalve week zag ik er al tien. Ze hebben vast onderling gevochten wie die drie baby’s mocht dragen.

Ze verzuipen nog bijna in de voerbak, maar ze proberen al brokjes mee te eten.

“It’s always tea time!” Mad Hatter, Lewis Carroll

Ik ben anglofiel.

Zo. Dat is eruit. Ik ben dol op Engeland, maar ook Schotland kon me zeer bekoren, en ik hoop ooit Wales en Ierland nog in persoon te gaan bezoeken. Sommige typisch Engelse dingen passen ook perfect bij mij, hou ik van, vind ik prima of zijn evengoed typisch Jiska. Zoals thee drinken. Okay, toegegeven: de Engelse mondsamentrekkend gigasterke thee die verdund wordt met melk: niet helemaal mijn ding. De hoeveelheid thee waarmee zij één pot zetten, doe ik er vier of zo.
Ik heb wel net als de Britten een haat-liefde verhouding met tea bags. Eigenlijk wil ik alleen loose leaf drinken. Maar ja, als ik op mijn werk ben, pak ik toch wel dat zakje. Ik zie mezelf daar nog niet met losse thee aan de slag. En zo gaan er toch heel wat zakjes door, ook al belijd ik al een hele tijd dat ik liefst alleen loose leaf drink. Oeps!

Thee is bijna het enige dat ik drink. Thee, water, en af en toe een melkvervanger bij de lunch. Saai? Nee. Nooit. Ik ben namelijk niet zomaar een gedachteloze theetjesslobberaar. Even snel achterover klokken en door… no way. Tea is a way of life. Ik hou van het ritueel van het zetten: het zijn rustpunten op de dag. De voorpret van het uitzoeken van de smaak. Meestal een zwarte thee, of een oolong. Soms een witte thee of groene thee. Zelden kruidenthee en nóóit rooibos. Die laatsten zijn ook helemaal geen echte thee, maar ‘infusies’. Wie daar meer over wil weten breekt me gerust eens de bek open, maar nu verder.

De theetafel. Eigen plekje centraal in de woonkamer.

Ik speel met de watertemperatuur bij het zetten: onze waterkoker is speciaal vanwege het feit dat ik zo’n theefanaat ben instelbaar qua temperatuur. Hoe heter het water, hoe meer zware en intense en aardse en kruidige smaken er vrij komen (wat ik meestal lekker vind), maar hoe meer je moet uitkijken voor ‘het bittertje’ bij te lang trekken. Hoe minder heet het water, hoe meer de zoetere, bloemige en milde smaken overheersen. Ook de trektijd varieer ik wel eens, uit nieuwsgierigheid. Eén en dezelfde thee kan me zo blijven verrassen!

Een blik in de theekast. Of eigenlijk theekist, want het is een van een extra plankje voorziene oude dekenkist. Theekoppen, filters, extra ingrediënten, theemaatscheppen, tea-nerd-stuff zoals theewaterthermometer, en uiteraard een hele mand vol blikjes met theesoorten.

 

Ik heb het serieus geprobeerd hoor: wijn, koffie… kennelijk ‘hoor’ je dat als volwassene te kunnen en willen drinken. Nee, dat doe ik dus niet. Even wennen, zeggen ze: bij mij wende het nooit. Ik glimlach vriendelijk en bedank netjes als ik een flesje wijn cadeau krijg, zoals toen ik afgelopen woensdag bij de Toyota-garage m’n nieuwe Prius ophaalde, maar eenmaal thuis geef ik hem snel af en is eega er blij mee.
En de leeftijd dat ik me ongemakkelijk voelde als ik moest zeggen: “Eigenlijk niet, nee” als iemand heel aardig vroeg: “Lust je een bakje koffie?” is ook al ruim voorbij.

Dit mandje met blikjes werkt geweldig om mezelf een beetje in toom te houden. Er kunnen zo veel losse theetjes gekocht worden als er in de blikjes passen, daarna moet ik gewoon op mijn handen gaan zitten en theewinkels en -sites links laten liggen!

Ik zou hier nog erg lang over kunnen praten, maar ik wil op tijd naar bed. Zodat ik morgen fris ben na de 2 uur durende rit naar het Dutch Tea Festival. Ja, het bestaat: een Festeaval. Afgelopen maanden heb ik mezelf bedwongen en leeg geraakte theeblikjes niet meteen opnieuw gevuld. Ik heb spartaans met de steeds kariger wordende variatie (nog maar 12 losse theesoorten!) geleefd, toelevend naar het Festeaval. Morgen mag ik hélemaal los en mogen alle lege blikjes weer inhoud krijgen. En nog leuker: moeder, oudste dochter en één of twee schoonzussen erbij. Bestaat er een perfectere familievrouwendag?

Gastblog

Speciaal voor 4 en 5 mei laat ik dit blog, voor één keertje, een gastschrijfster toe. Haar naam is Natalie Westerbeek van Eerten – Faure. Dit zijn fragmenten uit haar oorlogsdagboek, ruim 2 jaar geleden uitgegeven onder de titel “En de ‘Rücksack’ stond altijd klaar“. Natalie was een doktersvrouw in Hummelo, haar man Bart was huisarts. Een van haar dochters, verpleegster Hanneke da Costa-Westerbeek van Eerten, was mijn grootmoeder. Zonder die link zou ik deze oorlogsdagboeken vermoedelijk nooit gelezen hebben, het bestaan niet geweten hebben. Ik heb genoeg boeken over de tweede wereldoorlog gelezen, films gezien, musicals bezocht. Maar zo’n alledaags verslag, hoewel minder heftig wellicht, komt behoorlijk aan, door de echtheid en betrokkenheid.

De rest van dit blog bestaat uit fragmenten (hier en daar ingekort) uit het bijna-laatste deel van het boek. Zodat nooit vergeten wordt hoe belangrijk het is dat we beseffen dat vrijheid niet vanzelf gekomen is.

13 Maart 1945
Nu begint het bij ons ook te knijpen met voedsel. Tot mijn schrik merkte ik op 1 Maart dat de heele voorraad aardappelen òp was. ’t Is nu voor ons veel moeilijker de boeren hulp te vragen, omdat de heele streek hier zoo enorm is afgegraasd. We zijn nu ook aan onze laatste zak tarwemeel. Nu de stroom afgesloten is, wordt er ook niet meer gemalen. In het uiterste geval zullen we het graan, als we het tenminste nog kunnen krijgen, op praehistorische manier tussen twee steenen moeten malen. We eten al weken lang voor groenten niets anders dan koolraap en die is nu op.

18 Maart 1945
Nu pas komen de berichten binnen over een bombardement in Den Haag een dag of 14 geleden. ’t Is in de buurt van het Bezuidenhout geweest, waar een startplaats van de V-2 het doel was. De verwoesting daar is vreeselijk. 2300 dooden en 35000 mensen dakloos. Ook de Prinsessegracht met de kraaminrichting, de Oranje-kliniek, is geheel of gedeeltelijk verwoest.

20 Maart 1945
Lous is woedend. Ze is opgeroepen om voor de Moffen ‘Küchenarbeit’ te doen, wat bestaat uit aardappels schillen. Bart gaf haar een briefje mee met het verzoek haar vrij te laten, omdat hij “Louise sehr nötig braucht, besonders für das Holen vom Medikamenten beim Apotheker usw”. Het briefje werd voor kennisgeving aangenomen en Lous werd gecommandeerd te schillen. Lous weigerde, waarop een Mof op bevel Lous de bajonet van het geweer op de buik zette en dreigde te schieten.

21 Maart 1945
Om 9 uur komt er een of andere Feldwebel die Lous opeischt. Zeer onaangename scène in de hall. Bart maakt zich woedend. Lous moet mee. De Feldwebel met geladen geweer loopt dreigend naast haar.

Voortdurend schieten en gierende vliegtuigen. In Doetinchem vallen bommen op het Geldersche emplacement en vernielen het grondig. Vanuit het huiskamerraam, dat nog steeds heel is, zie ik telkens menschen in de ‘Deckungslöcher’ springen, om even daarna de reis te hervatten.
Opeens zie ik een groot vliegtuig heel langzaam door de lucht glijden. Opeens springen parachutisten eruit en verder glijdt het vliegtuig – een groote bommenwerper – langzaam maar zeker omlaag. Midden in de Dorpsstraat in Laag-Keppel valt hij neer. Goddank zijn de bommen eruit, anders was Keppel van de aardbodem verdwenen, maar het kwam terecht op drie huizen, die nu in felle gloed staan. Helaas, uit twee huizen zijn de slachtoffers onder het puin, waaronder de jonge vrouw Maandag met baby. Weer een stuk oorlogsleed heel dichtbij.

22 Maart 1945
Diep verslagen kwamen Truuk, Wout en Gerrit vannacht terug uit Doetinchem. De ellende die zij onder oogen kregen, was ontzettend. De straten brandden. Groote puinhoopen. Van alle kanten werd er geschreeuwd en geroepen. Overal waren de straten versperd met brandende en verkoolde balken. Overal in de gangen en wachtkamers van het ziekenhuis lagen op matrassen, kussens of de vloer zwaargewonden. Velen al overleden. Midden in die ellende werd plotseling weer fel geschoten, zelfs dwars door de operatiekamer. Er vielen bommen, één maar 30 meter van Truuk, Wout en Gerrit af. ’t Was vreeselijk, er kon alleen maar wat met oliepitjes gewerkt worden.

23 Maart 1945
We hebben de kelder nog eens nagezien, maar die is volkomen ongeschikt om te schuilen bij bombardementen. We zullen dus dekking moeten zoeken bij de trap en het toiletgangetje, het meest ingebouwde deel van het huis. We zijn op alles voorbereid, iedereen is heel rustig en kalm. We horen telkens weer namen van hen die met het bombardement op Doetinchem vielen. Veel families zwerven rond om hier ergens onderdak te vinden.

24 Maart 1945
Telkens wordt er door de een of de ander geroepen: “Dekken!” en we vliegen naar de trap of toch de kelder. Voor de granaatscherven helpt het tenminste. In de hall staat ieders vluchtkoffer klaar voor het geval van bominslag.

30 Maart 1945
Vannacht een onrustige nacht. We hadden de tip gekregen dat het met het oog op mannelijke gijzelaars raadzaam was voor Bart en Wout en de jongens te verdwijnen. ’t Huis was dus alleen met vrouwen.

31 Maart 1945
Er is bekend gemaakt dat alle mannen, zonder één uitzondering, van 16 tot 60 jaar, morgen, dat is eerste Paaschdag, zich aan het gemeentehuis moeten melden met fiets en schop. Het heet om te graven, maar het doel is wel heel duidelijk, het is alleen om alle mannen weg te voeren achter de IJsel. “Zij die hieraan geen gehoor geven, worden standrechtelijk doodgeschoten.” Wat zullen we doen? Wat zal Paschen ons brengen?

1 April 1945
Allen zijn we gekleed op bed gaan liggen. Den heelen nacht zwaar geschut, dichtbij, het huis trilde. Ik kon geen acht tellen doen zonder de harde en toch doffe knallen van het artillerievuur.
Om half zeven zijn we allen klaar wakker. We zijn in spanning wie en óf er zich mannen zullen gaan melden. Natuurlijk zijn er die het doen, maar toch heel weinig. Dan komt opeens het ontstellende nieuws ‘dat vandaag alle Moffen het land uit gaan, dat er niet gevochten wordt, dat het hier geheel prijsgegeven wordt. Vanavond of morgen verwacht men de Tommies hier.’
De grootste spanning is nu voorbij. We kunnen het haast niet gelooven. Wat een Paaschmorgen! Zou heusch het grootste leed geleden zijn?
Tegen de achtergrond van het artillerievuur zag ik achter elkaar de silhouetten van een moeizaam voorttrekkende troep. Waarheen? Naar hun ontredderde, totaal vernielde Heimat. Hun Heimat, dat den Duitscher zoo ontzettend dierbaar is, maar waar nu alleen maar plaats is voor ontzaglijk leed en verwoesting. O, mochten deze menschen, ja het heele Duitsche volk, door dit onzegbaar lijden, de oogen geopend worden voor het duivelsche net dat over hen heen geworpen is door het nationaal-socialisme. Als dat waar is, is zelfs dit zware lijden voor hen niet te groot, als Gods doel met hen mag bereikt worden.

2 April 1945
Vannacht om 3 uur werden allen opgeschrikt door een geweldige slag. De brug in Keppel de lucht in, vermoeden we. De schervenregen rinkelde op het terras. Ruitengerinkel klonk. De beide heel groote spiegelruiten van de huiskamer en mijn zitkamer zijn er geheel uit. Een uur later weer zo’n slag. ’t Is geheel grijs van stof en puin. Het raam van de eetkamer is nu ook gesprongen. Waarschijnlijk is de weg tussen Hummelo en Keppel nu ook vernield.

’s Avonds staat opeens een troep Moffen voor de deur. Ze eischen binnen gelaten te worden. Ze zijn uitgeput en willen op ons fornuis thee maken. We laten hen toe, maar voelen ons zeer onbehaaglijk.
Om halfacht begon een vreeselijke beschieting. Eerst granaatvuur, een helsch leven. Rinkelen van pannen, scherven en glas. We waren erop voorbereid, maar dat het zoo vreeselijk was hadden we niet gedacht. Angstig kruipen we dichtbij, ieder houdt zich goed. Alleen Marijke moet even huilen. In de verte horen we aanhoudend rijden van auto’s, tanks, of wat dan ook? Zijn het Tommies? Zijn we bevrijd? We weten het niet.
“Herr Doktor”, roept dan iemand aan de trap, “Wollen sie hierherkommen – ein Verwundeter.” Bart en Wout gaan naar de keuken. Daar ligt een man die stervend is en even later ook sterft. Hij is met bajonet gestoken. Er is dus vlakbij ons huis een handgemeen geweest met een Tommy. Een ander is gewond. Bart verleent eerste hulp. De doode blijft in de keuken liggen.

3 April 1945
In de wei achter het huis ligt het lijk van een Duitscher. Brieven en foto’s in zijn zak. We staan besluiteloos op ons erf en turen of we iets kunnen ontdekken van de Tommies. Dan meenen we auto’s en tanks te zien. Zou het dan toch waar zijn? Met de binocle turen we om de beurt en steeds meer lijkt het waarheid. Nu is niemand meer te houden. Daar zien we de eerste Tommies al hierheen komen. “Are we free?” schreeuw ik. Heel laconiek knikt de Tommy terug en ik kan niets meer zeggen.