Eérst oogstfeest, dán oogsten.

Mijn moestuintje staat er nog maar kleumerig bij. Een paar groene sprietjes en blaadjes kijken voorzichtig om de hoek of het weer al naar voorjaar neigt. Voorbodes, dappere voorgangers… of zelfmoordcommando’s, want hun keutel weer intrekken bij te koud weer zit er voor planten niet in. Kopje boven de grond is en blijft kopje boven de grond. Ik zaai dus nog maar heel erg met mate, want het weer is ook inderdaad nog niet heel moesplantvriendelijk. Wat mijn moestuin het aanzien van ongeveer een gemiddelde februari geeft. Sowieso is het een beetje een experimenteerjaar, want ik heb nog nooit op zulke zware klei gemoest. Of er genoeg zon op valt, genoeg afwatering is, voldoende slakafweer is, de fruitboomwortels niet te veel voeding wegpakken: het moet allemaal nog uitgevonden worden, dit eerste jaar in ons droomhuis. Bovendien heb ik ook serieus niet het idee dat dit stukje grond wat ik nu bewerk ons gezin volledig van de meer dan gemiddelde behoefte aan groente -want, vegetariërs- kan voorzien.

Dus. We hebben een plus. Eigen tuin, plús pluktuin. Ik noemde hem al eerder: Het Proefveld in Haren. Hier mogen wij voortaan onze biologische groentes zelf gaan plukken, voor een meer dan schappelijke prijs voor ons gezin van vijf. Boer Gijs doet het werk, wij oogstaandeelhouders plukken, rooien, oogsten, graven uit, rapen en snijden af. Lekker met de handjes in de aarde. Op 1 mei opende het oogstseizoen. Tot ver in de winter hopen we met enkele tientallen mensen van dit stukje grond te kunnen eten.  Maar dat oogstseizoen opende niet zomaar. Nee, daar ging een Oogstfeest aan vooraf. Nou had ik al regelmatig oogstfeesten meegemaakt in het najaar, als er oogst is, maar nog nooit een oogstfeest vóór er oogst was. Dat wilden we meemaken. We schreven ons in voor deze happening op 30 april, de dag ervoor zette ik de kikkererwten in de week en op de dag zelf maakte ik een flinke bak humus en bakte er nogal last minute een ciabatta bij die ik zo snel uit de oven sneed (het oogstfeest was al begonnen en wij moesten nog vertrekken) dat ik bijna mijn vingers brandde.

Gewapend met deze offerandes togen we naar boer Gijs zijn trots: de pluktuin. Eenmaal aangekomen in dit kleine paradijsje (voor eega en dochters de eerste keer) bleken er al veel equalminders te zitten. Er stonden hapjes en drankjes op tafel, er liepen honden rond (acuut spijt dat we onze oudste hond Pico thuis hadden gelaten, die had dat geweldig gevonden), de trampoline gooide juichende kinderen de lucht in, de pompoensoep was gloeiend heet, en de steenoven stond met een houtvuurtje erin voor te verwarmen. Er zouden nog vele verse pizza’s uit gaan komen die middag.

Ik wierp mij op als gids en toonde eega en dochters kassen, tuin en kippen. Die laatsten hadden het voor elkaar gekregen te ontsnappen en liepen onbedoeld hun eigen groenvoorziening bij elkaar te scharrelen. Ach, ze zouden vanzelf wel weer op stok gaan bij schemering. Wij genoten van dit bijzondere plekje, dat mochten de kippen ook wel even. De zon scheen, de jassen waren uit, life’s good.

Uurtje later. Een heerlijk potje Groning in de tas, een kruidenthee in de maag, een kom pompoensoep met garam masala tinteling in de hand. Ik zit als moeder een beetje boelveel apetrots te wezen op oudste, die zich lekker genoeg in haar eigen vel vindt zitten om hier in een bijeenkomst vol onbekende mensen haar ukelele uit te pakken en zichzelf te begeleiden terwijl ze uit volle borst zingt. Oudste kan heel goed zingen, en heeft dat ook al wel on stage gedaan, maar zichzelf begeleiden doet ze nog niet zo lang: ze kocht de ukelele pas twee maanden geleden.
Uren oefent ze ermee, en nou komt ze er gewoon mee naar buiten. Letterlijk en figuurlijk. Wat een kanjer. (Ja, echt boelveel apetrots.) Zelfs jongste en ik zongen nog wat deuntjes mee. Voor mij was dat het lastigst: de generatiekloof in muziek sloeg toe en ik, Radio4-luisteraar, kende amper haar emo-rock-indie-music. Eén-nul voor oudste, die meer van ‘mijn’ muziek kent dan ik van de hare.

Ontspannen, be-zon-d en gelaafd namen we afscheid van boer Gijs, die we op de valreep nog even wezen op een bijzondere zegening van boven: een omgekeerde regenboog. Een glimlach in de hemel boven dit aardse paradijsje. Nou nog de slakken ervan overtuigen dat dit géén paradijsje is, dan kunnen we deze week de eerste sla gaan halen!

PS Na het schrijven van dit blog zat het februari-aanzien van de moestuin me toch niet zo lekker. Dat veldje raapstelen die net 1 cm hoog zijn maakten het eerder zieliger dan groener. Vanmorgen dus een paar uur lekker in de tuin gewerkt, intens aangestaard door de kippen (die regelmatig een handje onkruid hun ren in kregen) en na schoffelen, palen en stokjes de grond in zetten, draadjes spannen, geulen maken, zaaien, naambordjes schrijven en een volgende stuk grond alvast omspitten voor de eind-mei-zaai ben ik weer tevreden. Met uiteraard veel ‘vergeten groente’, oude rassen en leuke experimenten. Hallo gele stokslaboon, kastanjewortel, Deventer Zwartblad winterbiet, Texsel Greens, Tom Thumb, rode en geelgroene melde, hertshoornweegbree en meer van dat moois.

Tweede kans, mijn eerste gedachte

Opgroeien in de jaren ’70 (en eerder ook, uiteraard) betekende dat het doodnormaal was dat je kleding doorgeschoven kreeg en na gebruik verder doorschoof. Ik had het geluk de oudste van vier te zijn, en op af en toe wat nichten/buurmeisjes/vriendinnen/viavia-kleding na droeg ik veel nieuw gekochte kleren, maar mijn zus heeft toch wel wat afdragertjes van mij gehad. Daaronder kwamen weer twee jongens, die dezelfde combi maakten qua hergebruik. Eenmaal halverwege de jaren ’80 aangekomen waren zus en ik als eersten kleedgeld-rijp en kwam het niet in me op om in tweedehands winkels te gaan zoeken. Later vroeg ik me wel eens af waarom, maar mijn jongere ik legde denk ik de connectie: nieuw koop je, tweedehands krijg je.

Het duurde tot mijn studententijd tot ik de tweedehands kledingzaken ontdekte. Allereerst geboren uit pure en authentieke studententekorten in de portemoleeg schoof ik nieuwsgierig de plaatselijke Kringloopwinkel binnen. Daar ontdekte ik tot mijn vreugde dat mijn wat ouderwetse en uit de toon vallende kledingsmaak, die in de sixties niet misstaan had, daar ruimschoots bevoorraad kon worden. (Nee serieus, toen ik jaaaaren later een hippie moest spelen in een Aquarius-and-Let-the-sun-shine-optreden met Theaterschool Hakoena was ik volgens mij de enige die niets hoefde te kopen maar alles uit de kast kon trekken. Inclusief de knaloranje ‘Jiska tegen Terrorisme’-button…. En ik meen me te herinneren dat ik zelfs nog een aantal medemuziektheaterbeesten van kleding en accessoires voorzag.)

Anyway, ik begon dus te zien dat mijn wat eigenzinnige kledingsmaak beter tot zijn recht kwam in de Kringloop. Het werd dan ook al snel mijn eerste keuze als ik kleding nodig had.

Langzaamaan ontwikkelde zich in mij een groen besef. Misschien een restje hippiegeest, je weet maar nooit, maar in mijn studententijd (die wegens studiestapelen vrij lang duurde) begon ik pas een beetje door te krijgen hoe precair Moeder Aarde er aan toe is. Ik maakte een van de beste beslissingen in mijn leven door vegetarisch te worden, met lieve steun van eega die toen nog mijn verloofde was. Een combinatie van gezondheidsredenen en milieubesef. Heel hard geholpen door 3x zakken voor mijn rijexamen, plus de groeiende weerzin tegen de files die ik ’s morgens passeerde waarbij in bijna elke vrijwel stationair draaiende stapvoets gaande auto maar één poppetje leek te zitten, besloot ik de rest van mijn leven autoloos te blijven reizen. Er bleek zeker 10 jaar later een tweelingzwangerschap voor nodig zijn om me daar weer vanaf te krijgen.

Inmiddels is het financieel helemaal niet meer nodig om tweedehands te shoppen. De studententijd ligt al zo ver achter me dat het al schemerig om de randjes van de herinnering wordt. Toen ik vanmorgen dan ook verkondigde dat ik op mijn vrije dag, waarbij de gemaakte openluchtmuseumplannen wegens overmaat aan hemelwater terug de koelkast in gingen, nog even wilde gaan shoppen in de kringloop, zag ik aan de verbaasde blikken van de logées die beleefdheidshalve niets zeiden dat ze het maar raar vonden. Mama-van-onze-vriendinnen woont in een groot huis, rijdt een auto, heeft een leuke baan, en gaat wát??? Tweedehands kopen? “Ik heb eigenlijk een nieuwe winterjas nodig”, zei ik er nog snel achteraan, en besefte meteen hoe raar dat dan klinkt, ‘nieuwe’ jas. Als ik zeg dat ik iets ‘nieuw’ nodig heb, is mijn eerste reactie tegenwoordig om eerst tweedehands te kijken. Er is al zo veel overproductie, goede spullen worden vernietigd en de constante vraag blijft maar aanbod creëren. Tweedehands gebruiken heeft nog steeds bij veel mensen een stigma, iets dat je alleen doet als je echt niet anders kan en totaal geen geld hebt voor nieuwe kleding, maar intussen worden kledingstukken die jaren mee kunnen door de snelle modewisselingen maar kort gebruikt. Zonde toch? En de kledingindustrie is ook nog eens een zeer vervuilende industrie.

Ik ben inmiddels zo ver dat ik me zelfs een beetje schuldig voel als ik écht nieuwe kleding koop. Schoenen, ondergoed en sokken, okay, die koop ik niet tweedehands, maar zodra ik iets anders koop moet ik verrekte goed naar mezelf kunnen verklaren waarom ik niet tweedehands koop, wil ik me niet nog dagen ongemakkelijk erbij voelen.

Nodig: beschuitbus, winterjas, voedertonnen, vijf grote soepkommen, dessertlepels.
Route: vier kringloopwinkels (Groningen is een walhalla voor secondhandshoppers zoals ik).
Resultaat: beschuitbus gevonden. De rest niet.
Bonus: ja, ik kom dus altijd met meer thuis. In winkel 1 hield ik me nog echt in en kocht niets. In winkel 2 een warme hoodie, de beschuitbus die ik nodig had (vreselijk leuk behoorlijk oud Bolletje-blik), een zoutstrooivaatje (ik had die nodig maar herinnerde me dat pas ter plekke, dus was in mijn nopjes dat ik hem toch eruit viste), een DVD, een broodmandje. In winkel 3 nóg een broodmandje, een elektrische kachel (eega heeft een hele koude studeerkamer), een warme echt wollen onderdeken (oudste heeft het altijd koud, zelfs in een warme kamer), twee glazen. Winkel 4 nog een glas (precies dezelfde waarvan ik er thuis al 3 had!), drie DVD’s, zes potjes witte bonen in tomatensaus (wat dat bij een kringloopwinkel doet, geen idee) en een set laken met kussenslopen. Dat laatste was een misser: ik dacht een dekbedovertrek gekocht te hebben. Nog maar even goed nadenken of ik dat laken ga houden, of zaterdag langs de weg ga zetten. Dan worden er namelijk spullen opgehaald voor een van de plaatselijke rommelmarkten, want in dit dorp wordt veel hergebruikt.

I’ve said it before, I’ll say it again: wat een heerlijk dorp. Ik ben thuis.

 

Feestdag

Pasen is best een beetje feest. Niet zo uitbundig als Kerst, maar toch kwam het feestgevoel heel aardig op. Vooral nadat middelste de paasversiering in huis verdeeld had, en ik voor de plus minus zevenentachtigste keer een fragment van de Mattheus Passion op Radio 4 hoorde. Nou vind ik die ook wel écht mooi, dus een straf is dat zeker niet. Er is verder ook maar weinig specifieke paasmuziek (– dringt nu alle zondagsschoolliedjes van vroeger terug in hun goed afsluitbare vakje in de grijze cellen –) dus gelukkig maar: ik kan niet zoals in de Adventstijd even switchen naar een bij de tijd van het jaar behorende CD. Het Weihnachtsoratorium laat mij persoonlijk namelijk beduidend minder hard warm lopen, dus in december heb ik die alternatieven wél nodig.

Bij Pasen hoort een ontbijt of brunch. Een traditie waar ik niet aan ga tornen, omdat die veel te leuk is om over te slaan. In tegenstelling tot mijn vorig ziekenhuis heeft het huidige echter ondanks katholieke roots de Goede Vrijdag niet als vrij-dag aangemerkt. Met ook werk op Witte Donderdag en een rit naar Arnhem voor familieverjaarsbezoek op Stille Zaterdag bleef er weinig tijd over om zelf te gaan bakken voor het ontbijt op Paaszondag. Het kwam dan ook mooi uit dat een spruit van een van de collega’s opdracht had gekregen van diens sportvereniging om suikerbroden en paasbroden te verkopen. Zakcentje voor de vereniging, lekker bakkersbrood voor ons. Ik zag een win-win-situatie en bestelde van beiden één. Die roken na levering zo verrekte lekker dat ik al mijn wilskracht aansprak om ze tot Pasen te bewaren, en ze diep in de kelder verstopte tot dan.
Ik bakte bij thuiskomst op zaterdagavond laat alleen nog even de ciabatta die overdag had staan rijzen, dekte de brunchtafel uitgebreid, en vouwde paasmandjes die ik vulde met chocolade en wat kleine cadeautjes om die tenenlopend en behendig sluipend naast de bedden van de slapende dochters neer te zetten. Een familietraditie: op feestdagen vinden ze ’s morgens wat lekkers en/of leuks naast hun bed. Ik heb geen idee of ze zich, nu ze zo oud geworden zijn, alleen nog maar slapend houden om mij een plezier te doen, of dat ze écht nog steeds niet wakker worden van mijn insluipersactiviteit. Ik wil het ook niet weten.

Op eerste Paasdag was de tafel zó vol gedekt, dat we ondanks een uur tafelen en uitgedijde buiken ontzettend veel over hielden. Alles werd weer opgeborgen in zakken en bijenwasdoeken, en weggezet voor de dag erna. Boffen: twéé dagen uitgebreide paasbrunch. Daarna kweten we ons van de rest van de paasactiviteiten: was ophangen, met de honden wandelen, basgitaar en ukelele spelen, Netflix kijken, taart eten, grote delen van de moestuin omspitten en kruiden inzaaien, lezen, caviakooi verschonen, tajine koken, en meer van die weekeindgevoeloproepende daden. Voor het slapen gaan zette ik de tafel weer klaar voor de volgende morgen, deze keer zonder ciabatta, want de volgende ochtend zou ik wat croissantjes afbakken. Na mijn sluiproute door de kinderkamers met marsepeinen eieren kon ik ons warme nestje in.

Tweede Paasdag. Een ritje naar de Zeldzaam Mooie Paasmarkt voor de boeg, en gezien de weersvoorspellingen die met toenemend middaguur ook toenemend regen voorspelden moesten we niet te lang na de brunch vertrekken. Achteraf gezien kwam het overigens prachtig uit: gedurende ons anderhalf urig bezoek was het droog, zodra de auto de parkeergarage weer uitreed op weg naar huis viel tot onze verbazing plots de hagel met behoorlijk roffelende stenen op de voorruit. Mazzel!
Maar goed, dat wisten we ’s morgens nog niet, dus ik probeerde het brunchen niet té laat uit te mikken. Eega zat al in de studeerkamer te werken, de dochters waren nog op hun kamers, en ik kwam na een luie start (want na de wekker nog een half uurtje op bed, hmmmm) alvast beneden de oven voorverwarmen en croissantdeeg rollen. Bij het neerzetten van de kaas op tafel viel me ineens een lege plek op. Neeeeeee-ohneeohnee-K*T! Een sprintje naar de hondenmand en de vondst van een lege zak bevestigden mijn vermoeden: onze jongste hond Bink had vannacht uitgekozen als moment waarop het hem voor het eerst lukte om zónder een stoel als opstapje tóch op de tafel te komen. Bijna 10 jaar oud en nog zo ondeugend als wat. Dááág nog bijna volledig paasbrood.
Nou zijn behalve chocolade en noten ook rozijnen giftig voor honden, dus ik riep hem meteen ter inspectie bij me. Hij liep in een wat bezadigd tempo (niets voor onze cairn-energieke knul) op me af maar keek wel helder uit de ogen. De flanken duidelijk gespannen. Verzadigd en verkwikt en aanmerkelijk aangedikt. Neusje nog nat, staartje nog kwispelend (“Heeft vrouwtje nog meer lekkers voor me? Je riep me toch?”) en alert. Dit leek niet op een vergiftigde hond.
Een check bij eega leerde me dat hij de boel die ochtend bij de morgenwandeling al danig geloosd had, en de Aduardse bermen van spetterbemesting voorzien had. Goed zo, geen dierenartsrekening vandaag. Hij kwam er zelf al vanaf.

Toch zonde van dat paasbrood. Zou collega volgend jaar weer van die lekkere broden verkopen?

Snoepje in de tuin

Zomaar een kort berichtje op een heerlijk druilerige aprildag. Héérlijk druilerig, ja, dat was geen typefout, want ik ben behoorlijk pluviofiel. Dat bestaat dus echt…. en ik reken mij daar zeer zeker toe. Zélfs nu ik dit schrijf, druipend van de regen, omdat ik zojuist over 4 verschillende tuinen (oeps, aangenaam kennis te maken, achterburen) 2 ontsnapte kippen najoeg en daarna in de regen het kippenhok meteen verstevigde met een éxtra laag gaas over een bij nader inzien dus tóch verkeerd ingeschatte kier.

 

Afgelopen weekeinde kwam mijn jongste broer op housewarmingbezoek. Jongste broer (niet kleinste broer…. hij is de langste van ons viertal brussen namelijk) weet heul heul heul veul van bomen. Ik liet hem daarom de lindeboom in de voortuin zien, en terwijl we daar zo naar stonden te kijken viel hem ineens op dat er wat aan de voet van de boom groeit. Great minds think alike, dus we riepen bijna tegelijk uit ‘champignons!’ en al even bijna tegelijk ‘Oh nee, toch niet’ er achteraan.
Als een hobbit schoot mijn humeur de lucht in bij de mogelijkheid eetbare paddestoelen in mijn tuin te vinden, dus ik plukte er eentje en onderwierp die aan een grondig onderzoek. Bijna volledig overtuigd dat dit een eetbare moest zijn gooide ik een stel foto’s op een Facebookgroep voor eetbare-paddestoel-wildplukkers. (Ik voorzie jullie vandaag wel van een aardig aantal ‘huh bestaat dat écht’-momenten, ben ik bang!)

Binnen no time had ik antwoord. Men was het eens: dit moest de voorjaarspronkridder zijn. En die schijnt nog lekker te zijn ook. Wat een bof, zomaar in de eigen voortuin. De regen werd even getrotseerd en de eerste voorjaarspronkridders (oftewel Saint Georges Mushroom) geplukt. Avondetenplannen werden omgegooid: de kaasburgers terug de vrieskou in, de vegetarische gehaktballen eruit. Dat werd dus bal met jus met sjalot en paddestoelen. De eerste hap proefde ik rauw, en dat was al genieten. Bijna was ik terug de tuin in gelopen om er nog meer te plukken, maar de rest was nog heel klein en ik wil er met Pasen ook nog van kunnen genieten. Nog even afblijven en dan zijn ze straks nog een heel stuk groter. Vanavond moesten we dus maar ‘voorproeven’ noemen. Kan ik de rest van de week misschien nog uitkijken naar weidechampignons voor erbij met Pasen, want die beginnen ook de kopjes her en der omhoog te steken.

Het avondeten viel in de smaak. Omdat jongste nog wel eens met een automatische IEUWWWWW kan reageren voor ze iets geproefd heeft, vertelde ik niet dat dit eigen pluk was. Het werd met smaak gegeten. Daarna vertelde ik oudste, die hier het meest voor open staat, dat het van onder de lindeboom vandaan kwam. “Nice!” was haar reactie (hier in huis gebruiken we best wel veel Engels) en we kijken dus nu al uit naar toast-met-gebakken-voorjaarsridders bij de paasbrunch.

 

 

Hoe the Lady of the Lake in mijn keuken kwam.

Ik ben dol op koken. En bakken. Maar vooral koken. Dit weekeinde kwamen er collega’s van eega langs, die na de open dag van hun werk wel een hapje lustten. Natuurlijk is een pan soep en een schaal broodjes best mooi. Of een enorme pan pasta. Niets mis mee. Maar ik hou ervan om dan een beetje uit te pakken, omdat ik koken dus zo leuk vind. Wat ik dan precies ga koken weet ik zelden ver vooruit. Het ontstaat zo’n beetje ter plekke, als ik in de kelder, koelkast en inloop-voorraadkast kijk wat we in huis hebben. Of als ik in de winkel zie wat er in de aanbieding ligt, of met een afprijssticker ligt. (Overigens, fantastische anti-verspillings-actie vind ik dat, dat supermarkten hun artikelen die tegen de datum aan zitten goedkoper aanbieden, zodat ze niet blijven liggen ten faveure van versere, en daardoor weggegooid moeten worden.)
Als ik zie wat er allemaal is, bruist en borrelt het in mijn hoofd en maak ik allerlei combinaties. In gedachten ruik en proef ik al hoe dat ongeveer zal worden. Soms verzin ik rare combinaties, soms grijp ik terug op iets heel vertrouwds, soms sla ik een zijpad in. En langzaam kristalliseert zich dan wel iets uit. Het vertrouwen dat er wel wat boven komt drijven maakt ook dat ik mezelf toesta om lekker te dwalen in de opties. Deze keer dreef er tijdens het winkelen een werelds thema boven, nadat ik twijfelde tussen een Indiase curry of een Noord-afrikaanse tabouleh. Want waarom niet beiden? En als ik die curry dan aanmaak met een Zuid-amerikaanse bonensoort, wie houdt me tegen? Ik werd steeds vrolijker van de opties en pakte mijn telefoon erbij om de ideetjes in te tikken, omdat ik inmiddels al 6 gerechten in mijn hoofd had en zeker wilde weten dat ik geen cruciaal ingrediënt vergat.

De hele zaterdagmorgen besteedde ik aan koken. Enige structuur aanbrengen door eerst gerecht A en dan gerecht B te doen is bij mij meestal een verloren zaak. Trek ik de koelkast open voor iets dat ik voor B nodig heb, zie ik meteen iets voor C staan dat ik vast mee kan snijden. Loop ik naar de kelder om D koud te zetten, zie ik iets staan dat eigenlijk mooi bij E zou passen terwijl ik in de keuken A en C nog half af heb staan. Breng ik wat schillen van B naar de kippen, raap een ei, bedenk dat dat nog bij D erin kan, en draai me in de bijkeuken al weer om met het ei nog in de hand om nog snel wat lente-ui in de tuin erbij te plukken voor de volgende chaotische vlaag van inspiratie. Enzovoorts. Tijdens het koken is de keuken een slagveld, mijn bewegingen komen in de buurt van de meest ingewikkelde tango die je ooit gezien hebt, overal staan halffabrikaten en ingrediënten, soms zijn alle zes mijn pitten van het fornuis tegelijk bezet, ik duld eigenlijk, als ik het eerlijk mag zeggen, he-le-maal nie-mand in mijn buurt (behalve middelste, die mijn kookgenen heeft) en langzaam maar zeker komen uit de diepten van het moeras der opties de gerechten naar boven.
(Rare zijsprong: ineens zie ik mezelf als The Lady of the Lake een gerecht als een soort Excalibur boven mijn hoofd boven het water uit hijsen…. dat brein van mij maakt soms zulke idiote associaties!)

Als het bezoek er is, grill ik alleen nog wat Turks brood, kook een pan gemengde meergranenrijst en bak wat aubergines, de rest is al klaar. Lekker veel tijd om bij de gasten te zijn. Er komen complimenten over het eten tot ik er verlegen van word en bij de voordeur bij vertrek probeer ik nog een van de recepten (spinaziefalaffel met geitenkaas-rozemarijn-saus uit de oven) uit te leggen. Wat echt dán moet, als ik het nog in mijn hoofd heb, want ik gebruik nooit recepten bij het koken. Ja, om als inspiratie vooráf te lezen, maar niet tíjdens het koken. Dus als ik iets geslaagds maak, krijg ik het de volgende keer ook haast nooit meer precies hetzelfde.

Deze hele zondag kook ik niet. Ik ben dol op koken, maar ook op vrije dagen. En met gasten voor de lunch en een van mijn broers voor het avondeten komen de nogal royaal overgeschoten kliekjes mooi van pas. Kan ik nog mooi even een blogje schrijven!

A Je To

Klussen in huis, daarvoor ben ik, de vrouw des huizes. Al vanaf onze prilste samenwoontijd werd duidelijk dat het bewerken van hout, metaal, elektriciteit, meubels, kapotte onderdelen en auto’s niet echt eega zijn sterke kant is. Aangezien hij in weer hele andere dingen dan weer heel erg goed is, is dat natuurlijk okay. Ik vind klussen niet erg en meestal is het resultaat verbluffend effectief, gezien de weg erheen. Ik ben namelijk nogal van de aanpakken-en-ter-plekke-oplossen-stijl. Niet bang om een kapot apparaat te openen bekijk ik on the spot hoe ik dénk dat het hoort te werken, en waar ik dénk dat het fout zit. Negen van de tien keer klopt de diagnose en pak-m-beet zeven van de tien keer kan ik het dan repareren. De keren dat ik in onze laatste huurwoning voor we gingen kopen de CV-ketel repareerde omdat de woningbouwvereniging enkel met kortstondige lapjes kwam zijn niet meer op mijn handen én voeten te tellen. Onze eerste twee auto’s zagen de garage ook niet heel vaak omdat ik daar zelf nog aan knutselde. Tegenwoordig ga ik niet meer verder dan wat vloeistoffen aanvullen, omdat de auto’s nu zo modern zijn dat je bij wijze van spreken de complete bumper eraf moet slopen en de auto op de brug zetten om met een hengel vanaf de wielas omhoog reikend met minimaal 2 hoeken langs accu en ruitenwisservloeistoftank één lampje op de tast te vervangen. Ik praat dat dan goed naar mezelf toe door mezelf voor te houden dat ik zo de werkgelegenheid bij garages toch ook ondersteun. En ja, ik ondersteun de Toyotagarage zodat ze nóg meer geitenwollensokkenPriussen kunnen bouwen zoals mijn blije Heilige Koe.

Mijn aanpakken-en-ter-plekke-oplossen-stijl laat zich omschrijven als een mengsel van Help Mijn Vrouw Is Klusser, Buurman en Buurman en Rob en Nico. Klussen duren soms wat langer dan nodig (Help Mijn Vrouw), ik doe soms precies wat niet logisch is (Buurman en Buurman) maar vreemd genoeg is het eindresultaat toch goed aan te kijken en(/of) functioneel (Rob en Nico).

Ik ruim net boormachine, schroeven, waterpas en verlengsnoer op en ben heel tevreden met ons echtelijke bed. Vanmorgen was eega dat niet. En ik, toen ik om ongeveer kwart voor 7 op mijn vrije dag wakker werd van de klap, eigenlijk ook niet. Helaas helaas helaas: hét moment suprème heb ik gemist. Toen eega door zijn kant van het bed heen zakte sliep ik, dus het prachtigste moment miste ik, het moment van ‘krak zei de bedbodem, met een diepe zucht, allebei de beentjes, hoepla in de lucht’. In ons gezin is leedvermaak volkomen geaccepteerd en arme eega is nogal eens het slachtoffer. Vier hennetjes is ook wat veel voor één haantje misschien. Het kwam vanmorgen niet in me op om te lachen, dus het haantje kon net als dit hennetje even de hartslag weer tot normale ritmes laten komen zonder lachbuikpijn. Een provisorische oplossing, vijf minuutjes, en toen ging eega zich aankleden en ik nog een uurtje terug in mijn, comfortabel stevige, helft van het bed.

De rest van de ochtend knaagde de vervelende oorwurm in mijn hoofd dat ik nou toch echt dat bed even moest fixen. Oorwurmen verdwijnen zelden vanzelf, bovendien zou eega wegens voornoemde acceptatie van leedvermaak in het gezin vermoedelijk denken dat ik het expres niet gemaakt zou hebben als hij vanavond bij het instappen nogmaals erdoor zou zakken, dus tijd om aan te pakken.
(Intermezzo. Lieve eega, natuurlijk zou ik dat niet expres gedaan hebben. Ik zou wél gelachen hebben, uiteraard, maar je bent me echt te dierbaar om expres door het bed te hebben laten zakken. Kusje erop. Einde intermezzo.)
Onder toezicht van twee van de drie dochters, die wél voluit en hardop konden lachen bij alleen al het beeld in hun hoofd toen ik vertelde dat papa door het bed gezakt was, begon ik aan het klusje. Een compleet blok hout dat de bedbodem dient te ondersteunen was met schroeven en al los gekomen van de binnenkant van de bedrand. Stukken afgebroken bewijzen van metaalmoeheid zaten het herinstalleren op de oude plek in de weg, dus een paar centimeter verderop ondernam ik een nieuwe poging. Alle materialen binnen handbereik. Bedbodem en matras op mijn helft gestapeld zodat ik er goed bij kan. Blok tegen bedrand zetten. Schroeven met een metende blik over blok en bedrand leggen om er zeker van te zijn dat de schroeven lang genoeg zijn om blok wél vast te maken aan de bedrand, maar ook kort genoeg zijn om niet aan de andere kant er weer uit te komen. Blok tegen bedrand houden, waterpas erop, er acuut achterkomen dat ik handen tekort kom om én blok én waterpas én boormachine én schroeven vast te houden. Geen potlood bij de hand om waterpas blok af te tekenen. Te lui om nogmaals de trap af te lopen om er een te halen. Waterpas er weer af, ogen strak gericht op het punt waar het blok dient te komen, schroeven op de tast in de schroefgaten van het blok, blok weer terug op beoogde plek zetten, há, zie je wel, zo kan het zonder waterpas erbij te houden toch goed komen. Strak het blok fixerend zodat hij geen millimeter schuift pak ik de boormachine erbij en schroef de eerste twee schroeven links en rechts stevig vast. Ik leun over het bed heen om een derde schroef voor het midden te pakken en zie aan de andere kant de punten van de eerste twee schroeven uit de zijkant van het prachtige houten antieke negentiende eeuwse bed-uit-familie-erfenis steken. Wel rekening gehouden met de dikte van het blok, geen rekening gehouden met hoe diep de schroefgaten al verzinkt in het blok zaten, dus die gingen er verder door dan gedacht. Een vloek onderdrukkend haal ik de schroeven er weer uit. Eén voor één vervang ik ze door kortere. Dat ‘omstebeurtdoen’ leek me handig, want dan hoefde niet het hele blok er weer af. Ik schroef de eerste schroef er weer uit, en zie het blok een kwart slag naar beneden vallen, hangend op de ene nog aanwezige schroef. Dáág waterpas. Tastend met de punt van de kortere schroef kan ik gelukkig wel het schroefgat terug vinden en daarmee is waterpas gered. Na het vervangen van de twee te lange schroeven moet er nog een derde in het midden van het blok komen. Ook daar is het gat al zo ver uitgesleten door de ongetwijfeld originele negentiende eeuwse schroef die er tot dan in zat, dat het een beetje een gokje is hoe ver een eenentwintigste eeuwse schroef er aan de andere kant nog uit komt. Dat had ik ook moeten meten vóór hij met twee schroeven al muurvast aan de bedrand gemonteerd was. Leermoment.
Ik gok op een nog nét wat kortere schroef dan de eerste twee, zie het eerste stuk soepel in het blok verdwijnen, en stuit dan keihard op een knoest in de bedrand. Hoe krijg ik het zo uitgemikt. Ik ga voor de Buurman en Buurman methode en druk gewoon keihard door, de kop van de schroef lichtjes dol draaiend en glad uitslijpend en in één moeite door de schroevendraaierkop op de boormachine bijna net zo rond uitslijtend. Die moet nu vervangen worden, maar het goede nieuws is dat die schroef er net als zijn voorganger mooi anderhalve eeuw in kan blijven zitten want die gaat nevernooitnietmeer uit die knoest komen. En de punt komt er, meld ik trots, niet uit aan de andere kant. Dat hebben we, mijn klusmaterialen en ik, toch maar mooi weer even gefixt. A je to!

Quality time

Nadat de ABN-Amro ons met een slinkse vorm van schemergebied-van-nét-niet-koppelverkoop een bankrekening bij de hypotheek aansmeerde ging er vervolgens veel mis bij het aanmaken van de passen. Na ettelijke blunders zaten we uiteindelijk zonder enige geldige ABN bankpas en hadden we al meerdere passen moeten vernietigen van ABN, waardoor we uiteindelijk het bijltje erbij neer gooiden en besloten dan maar geen pas te hebben. De rekening zou toch alleen gebruikt worden voor afschrijven van de hypotheek. Nadeel hiervan was echter wel dat we niet konden internetbankieren, waardoor we de adreswijziging enkel tezamen, in levende lijve, met onze ID’s bij de hand, in een kantoor konden gaan doorgeven.

Vandaag, onder druk van het binnenkort aflopen van de PostNL Doorzendservice die nu nog de ABN-papieren onderschept en naar Aduard stuurt, was het dan zo ver. Eega en ik vonden zowaar een moment waarop we beiden thuis waren binnen de openingstijd van ABN-kantoren, eega had het niet zo druk dat hij geen uurtje kon missen, en het weer werkte mee zodat we al fietsend droog in Groningen aan konden komen. De mevrouw achter de balie was ontzettend aardig en servicegericht en regelde vlot de adreswijziging en het aanvragen van een nieuwe bankpas. Nu maar afwachten hoe lang het duurt tot alles gelukt is. Recente overstap van mijzelf en dochters van ING (toen nog mede-financierder van de Dakota Access Pipeline en dus niet duurzaam genoeg meer voor deze Groene Grunneger) naar ASN-bank (met Triodos de meest ‘groene’ bank van Nederland) bleek ruim 3 weken papierhandel in beslag te nemen. Blij dat dat achter de rug is, zodat ik nu met een pas met een vrolijk uit de zee opspringende orka mag betalen in plaats van met een oranje leeuw.

Eega had het niet zo druk dat hij geen uurtje kon missen, maar wel zo druk dat hij niet meer dan een uurtje kon missen. Het buitenkansje dat ik zag (“Hey, die ABN ligt midden in een flink overdekt winkelcentrum waar we nog niet geshopt hebben, en mijn eerste salaris van mijn nieuwe werk is binnen!”) ging dus aan hem voorbij. Zelf zal hij het eerder formuleren als dat hij de dans mooi ontsprongen was, maar hoe dan ook: eega toog huiswaarts ruim voor ik weer op de pedalen sprong. Omdat ik dit voorzien had, had ik de dochters gevraagd wie zin had om mee te gaan. Drie dochters hadden wel zin. Twee dochters hadden genoeg zin om ook daadwerkelijk tijd ervoor uit te trekken. Tijd voor Mother Daughter Quality Time. We zoeken een mooie balans tussen ‘moet je nou echt voor elk rek in deze winkel een kwartier stil staan’ en ‘natuurlijk lieverd, kijk jij maar even rustig’. Ik verbaas mijn dochters door een terrasje te pakken en als enorme bioveggie doodleuk junkfood voor ze te kopen als lunch. De bizarre combi sinaasappelsap, ietwat slappe patat met mayo, en uitstekend gelukte vietnamese loempia’s met zoete saus tintelt over onze smaakpapillen, terwijl het eerste beetje serieus te nemen voorjaarszon in combi met de nog wat frisse bries de wangen doet tintelen. We zijn samen verontwaardigd over agressieve verkooptactieken van een standje dat linnen tasjes verkoopt, ik vind de nieuwe sokken die ik zo hard nodig had (en nog veel meer waarvan ik pas ter plekke realiseer dat ik het eeeecht weeeeellll nodig heb, of nou ja, niet nodig heb, maar ik mag mezelf toch verwennen met mijn eerste salaris in drie maanden, en ik kan het wel gebruiken, het zal niet op een plank liggen stoffen, enzovoorts), jongste kan haar boekenverslaving weer voeden in een tweedehands boekenwinkel waarvan de winst naar een goed doel gaat, en oudste is blij met een paar krijtstiften waardoor een verbod op tekenen op haar ramen geen stand houdt.

Bijna het winkelcentrum door, en dan vinden we op het laatste stukje een dierenwinkel. Dierenwinkels hebben op mij een haast magnetische aantrekkingskracht. Ik heb als student, jaren ’90, jarenlang gewerkt in een dierenwinkel in Utrecht, zaterdagen, vakanties. Heerlijke tijd. Ik ben er een paar maanden terug nog eens binnen gelopen toen ik bij mijn broer, schoonzus en nichtje was. De eigenaar herkende me meteen, er vielen ruim 20 jaar tussen ons weg. Als het ook maar nét ietsje anders verlopen was, en ik niet net een leerlingplaats als röntgenlaborant veroverd had toen mij werd aangeboden of ik een nieuw te openen filiaal van een Zeister dierenwinkel wilde gaan leiden, had ik nu misschien wel een eigen dierenwinkel gehad. Kortom: ik heb er een zwakke plek voor en ga als het even kan binnen kijken, vooral naar de dieren. Er zit ook een bittere vorm van zelfkwelling bij, want ik wéét intussen dat ik bijna altijd teleurgesteld ga worden. Ze zitten zelden groot genoeg naar mijn maatstaven, konijnen en cavia’s worden samen gehouden (over het waarom absoluut niet kan ik een preek houden die de lengte van dit blog zou doen verdubbelen), vissen zitten soms zelfs nog in ronde kommen, papegaaien krijgen enkel zonnebloempitten te eten, strikt solitair levende hamsters delen té lang na hun nesttijd nog een hok, vogels zitten met veel te lange nagels op te dunne stokjes: de rij met te verwachten dierenleed is lang.

Het valt mee, op de eerste blik. Hokken zijn weliswaar klein, maar wel schoon, en er zitten geen konijnen bij cavia’s. Ik app nog een schattige foto van een stel slapende ratjes naar middelste die thuis is, als mijn oog valt op een bakje Russische dwerghamsters daaronder. Een van de hamstertjes loopt wat ongemakkelijk. Ik kijk beter, wrijf mijn ogen uit, kijk nog eens, en de tweede blik bevestigt mijn eerste indruk: dit diertje mist een voorpoot. Niet gewond, niet geamputeerd, nee, gewoon helemaal niet aangelegd. Onder de huid beweegt een schouder, de huid zelf is volkomen glad, nog geen beginseltje van een poot steekt naar buiten. Ik wijs oudste erop, die ooit dwerghamstershowfokster was (onthoud dat woord als je een onmogelijke galgje-opdracht wil geven) en terwijl zij acuut in gedachten haar kamer herinricht om nog een hok bij te plaatsen naast haar al aanwezige opvanghamster ga ik eerst maar eens de eigenaar zoeken. Vragen of ze dit überhaupt wel door hadden en wat ze ermee gaan doen. Een ongelovige blik, navragen aan 2 andere medewerkers, mij het diertje laten aanwijzen, oppakken en omkeren, nog steeds ongelovige blikken: nee, dit hadden ze niet door. Niemand gelooft zijn ogen. Eigenaar haalt de schouders even op en meldt dat het hamstertje terug gaat naar de fokker. Dan krijg hij een nieuwe, een ‘hele’. Ik spring tezamen met oudste op de barricades en geef aan dat het diertje dan vermoedelijk afgemaakt wordt door de fokker: leer mij die broodfokkers die voor dierenwinkels fokken kennen. Die hebben niets aan een driepootje. De schouders van eigenaar gaan weer even een miniem schokje de lucht in. Dat is goed mogelijk, erkent hij. Ja maar, sputtert hij daarop, hij kan ons echt niet zomaar die hamster meegeven. Want als hij niets terug geeft aan de fokker, krijgt hij ook niet zomaar een andere ‘goede’ ervoor in de plaats. Dan moet hij er weer een inkoopsprijs voor betalen als hij een andere haalt. Eigenaar ziet mijn blik, nog ongeloviger dan hij zelf net voor smoelwerk trok, dat hij voor die paar cent moeilijk gaat doen en een hamster naar een doodsvonnis wil sturen. Kennelijk leest hij de waarschuwingstekens voor reputatieschade die fel uit mijn ogen afgevuurd worden, want hij krabbelt ineens terug: ja, hamstertje mag toch mee, halve prijs dan, okay? Okay. Hamstertje mag mee. En 50% korting voor een hamster die maar 25% pootjes mist is toch netjes? Oudste dringt voor bij het betalen en claimt het diertje zo als háár hamster.

Zelden zijn we zo eensgezind als wanneer het om diertjes redden gaat. Binnen 10 seconden nadat we buiten gestapt zijn is de naam Humpy aangenomen. Een winkel verder, bij De Tuinen, stopt het vertederd kirrend vrouwelijk personeel (dat oudste in het doosje zag gluren en aaien en vroeg wat erin zat) het lege kale doosje vol zachte tissues, en daarna aanvaarden we de terugweg, oudste met één hand aan het fietsstuur en met één hand de binnenjaszak met doosje ondersteunend, waarbij elke hobbel in de weg vermeden wordt. Of waarbij na elke niet vermijdbare hobbel in de weg een welgemeend “Sorry!” richting het doosje geroepen wordt.

Humpy is inmiddels geïnstalleerd. Ze onderzoekt haar kooi dapper en mag zo veel lawaai maken als ze wil als ze vannacht nog een paar keer uit balans raakt en van obstakels af valt. Oudste had namelijk het voorjaar in de bol en slaapt met jongste in de pas gekochte tent die we op proef even opgezet hadden in de voortuin na thuiskomst. Zij liever dan ik, bij een buitentemperatuur van vier graden. Zo ver ga ik nou ook weer niet als ik Mother Daughter Quality Time deel.

Carnavalblues

Wat een verademing! Hier in Grunn kan je dus he-le-maal-niets-nul-noppes-nada van carnaval hoeven merken, als je niet wil! Er schijnen in enkele verdwaalde dorpjes wat optochten te zijn (die ze hier, voor zover ik heb meegekregen, niet ‘reut’ noemen zoals ik uit het zuiden gewend ben) maar verder: rust. Gewoon weekeinde. Misschien moeten carnavalsvierders deze post maar even overslaan. Ik vind carnaval namelijk niet leuk en ga dat nu openlijk ventileren.

Ik heb alles mee waarom ik carnaval eigenlijk leuk had moeten vinden. Jeugd in Zuid Limburg. Altijd met veel plezier in de verkleedkist gedoken. Dol op acteren. Creatief. Muzikant. Vanaf 8 jaar oud altijd lid geweest van een harmonie of fanfare. Toch is er weinig dat zo’n weerstand bij me oproept als carnaval. Of het moeten ongefundeerde haatzaaiende opruiende kreten tegen bijvoorbeeld vluchtelingen, LGBT’s, moslims, kunstenaars, GroenLinks-stemmers enzovoorts zijn, maar dat is weer een heel ander punt voor een hele andere post. Dus, terug naar carnaval.

Toen ik voelde hoe groot de opluchting was, vroeg ik me tegelijk af waarom mijn weerstand zo groot is. Jeugd in Zuid Limburg: volgens mij werkte dat eerder tegen dan mee. In mijn basisschooltijd had ik de enorme pech om in de derde klas (wat nu groep 5 is) midden in het schooljaar naar een klein dorp onder de rook van het Maastrichtste vliegveld te verhuizen. Als je geen ‘zachte chéé’ hebt, in eerste instantie nog geen dialect verstaat, als enige in de klas geen katholiek bent, midden in een al jaren gevormde klas komt, en het dan ook nog eens waagt om boven het maaiveld uit te steken qua schoolresultaten, wordt het verrekte moeilijk om nog een plekje te veroveren tussen de Ulestroatese jeugd. Wat een verschil met het gemak waarmee onze meiden nu op hun Groningse scholen geaccepteerd worden! Daar kunnen ze in ruraal Zuid Limburg nog wat van leren. Tot mijn geweldige middelbare schooltijd -waar ik in één klap wél erbij hoorde en met plezier naar school ging- heb ik drie jaar lang op de basisschool in constante angst geleefd voor pesterijen en aanvallen, mentaal en fysiek. Vooral niet opvallen was het devies. Carnaval was vreselijk: hoe ik me ook verkleedde of schminkte of niet verkleedde of niet schminkte, het was altijd fout. Ik begreep de ongeschreven regels niet van de aldaar geborenen over ‘hoe je je precies genoeg uitdost voor carnaval’. Aan de kant staan en proberen muurbloempje te zijn vonden de leraren zielig, dus werd ik goedbedoelend hossend de kinderpolonaise in geduwd waar ik met een beetje pech net tussen fanatieke pesters in kwam en tijdens het hossen werd pootje gehaakt of, meer onopvallend voor de leraren, keihard in de schouders geknepen tot ik ’s avonds de blauwe plekken in nek en schouders zag staan. Nee, carnaval op de basisschool was geen pretje.

Maar muziek, dat zou toch moeten helpen? Dan moet ik even toegeven dat ik een nerd ben qua muziekkeuze. Klassieke muziek, vooral de periode Romantiek. Symfonische blaasmuziek. Arvo Pärt. Philip Glass. A Capella, Close Harmony. En okay, ook wel: Alan Parsons Project, John Williams’ filmmuziek, en zelfs Queen en Adèle. Daar loop ik warm voor. Muziek waar zorg aan is besteed, over nagedacht is, met goede teksten indien er gezongen wordt en variatie in bv. tempo, modulaties, maatsoorten, toonsoorten en thema’s, met mooie overgangen daartussen.
Maar ik loop totaal niet warm voor ‘het levenslied’, smartlappen, marsen, egeländer, de gemiddelde top-40-eendagsvlieg, alles met een veel te harde minutenlang repeterende ‘beat’, en muziek die naar mijn idee binnen 10 minuutjes met een slappe betekenisloze tekst op een eindeloos herhalende even slappe melodie kan zijn geplakt. En dat laatste vind ik vaak van carnavalsmuziek. Hersenloos. Dat kan dan wel de bedoeling zijn van de carnavalskraker, juist even hersenloos bezig zijn, maar ik vind het niets. En een paar jaar meelopen in de Reut, waarbij je urenlang het spelen van “Anton Aus Tirol” en “De Houthakkersmars” en “Under The Double Eagle” afwisselt terwijl je een mexicaanse poncho aan moet…. Nachtmerrie!

In mijn jeugd kreeg ik van carnaval een beeld voorgeschoteld van volwassenen die vooral veel alcohol dronken met carnaval, leuk wilden doen maar daarin te ver doorschoten, handtastelijk probeerden te worden, ook met diegenen met wie geen relatie bestond, en kennelijk het hele feest als één groot excuus zagen om niet alleen de klemmende banden van het dagelijks bestaan, maar ook de niet klemmende banden van het normaal fatsoen af te gooien. Dat beeld werd na mijn jeugd helaas vaker bevestigd. Ik denk nog met verbazing terug aan de jaarvergaderingen op de basisschool van onze kinderen, waar jaar na jaar dappere ouders inbrachten of er alsjeblieft geen alcohol meer geschonken kon worden op het carnavalsfeest op school, waarna er altijd een boel meer boze ouders inbrachten dat het onzin was om alcohol te verbieden want ‘dat hóórt bij carnaval en thuis zien ze je toch ook een pilsje pakken’. Zien ze je thuis ook dronken, zoals aan het eind van de carnavalsavond in de gymzaal op school? Sinds wanneer kan je geen carnaval vieren zonder alcohol?

Ik probeerde het serieus. Ik hou immers van acteren en kostuums, dus kom op Jiska. Probeerde de kinderen de leuke kanten van carnaval te laten zien: elk jaar ergens een mooie reut opzoeken, snoepjes laten rapen die uit de praalwagens gestrooid werden, wijzen op mooi gemaakte kostuums en wagens. Met enige verbittering zag ik dan ook al om bv. 11 uur ’s morgens de in aluminiumfolie halfslachtig verstopte blikjes bier op de wagens staan, waar ondanks een zogenaamd alcoholverbod in de reut nooit wat aan gedaan werd, maar ik probeerde serieus om de kinderen niet tegen te houden. Hoe groot was mijn opluchting toen ook de kinderen het maar niets bleken te vinden na hun basisschooltijd.

Ik vond Limburg mooier qua landschap. Dat dan weer wel. Maar in vrijwel alle andere aspecten: doe mij maar Grunn.

De moderne tijd bijbenen

Over het algemeen beschouw ik mezelf bepaald niet als een digibeet. Mijn MacBook kent weinig geheimen voor me, denk ik. Als er thuis iets geïnstalleerd moet worden qua apparatuur, ben ik de uitverkorene om met de kabels en knoppen te hobbyen. Ik ben administrator van een forum en dat loopt toch al een paar jaar niet vast. In mijn vorige baan was ik degene die als ‘superuser’ de ins and outs van het (galgje-woord-alert!) patiëntenregistratiesysteem Epic diende te kennen en over te dragen aan collega’s. Leuk werk.

Het zal menigeen dan ook verbazen dat ik pas sinds net een jaar een smartphone heb. Heel lang deed ik het met een oerdegelijke Nokia die je bij wijze van spreken nog van 11 hoog van het balkon kon laten vallen waarna hij na 1x stuiteren met een barstje in het venstertje een opgeheven wil-je-dat-alsjeblieft-nooit-meer-doen-vingertje insinueerde maar intussen wel gewoon doorwerkte. Batterij opladen deed ik 1x per week, of nou ja, aan het eind van zijn leven twéé keer per week. Als ik bereikbare dienst had moest ik er verrekte goed aan denken het ding überhaupt bij me te pakken want meestal zat hij ergens in een tas in de gang.

Eind 2015, het was rustig op de afdeling (eindejaar: de budgetten in de zorg zijn op), er was geen patiënt meer, alle verslagen die nog naar huisartsen moesten waren al door het faxapparaat gegaan, een oud protocol was weer bijgewerkt, de afwas gedaan en de bureaus opgeruimd. Eens even over het intranet van het ziekenhuis surfen of er nog nieuws was. En toen viel mijn oog op een mededeling: “Vanaf nu kan je ook je Persoonlijk Budget inzetten voor de aanschaf van MacBooks, iPads en iPhones!”
Mijn vorig ziekenhuis zette elke maand een klein percentage van je dan verdiende loon, dat zij als werkgever bovenop je normale verdiensten uitkeerden zonder dat meteen aan je salaris toe te voegen, voor je opzij. Dat Persoonlijk Budget kon je altijd al gebruiken voor de in mijn ogen saaiere dingen. Lidmaatschap van je vakbond. Abonnement op je vakblad. Korting op de sportschool. Cursusje, congresje. Ooit had ik het gebruikt om een jaar de rekening van mijn Muziektheater-lessen te laten betalen, in het kader van ‘persoonlijke ontwikkeling’ werd dat zowaar gepikt. Daarna was ik heel dat Persoonlijk Budget min of meer vergeten.

Toch eens even kijken. MacBook was nog niet aan vervanging toe (die dingen gaan jaaaaaren mee), iPads slingeren er al drie van in huis (eega gebruikt er een intensief, die van de kinderen en die van mij worden beiden door, tja, alleen de kinderen gebruikt, ik vind typen op een iPad vreselijk) maar een iPhone….. Lekker compatible met mijn Macje. Tot mijn verrassing was mijn Persoonlijk Budget in de afgelopen werkjaren vergeten in zijn eigen hoekje zó ver opgelopen dat ik er daadwerkelijk een iPhone 6S van kon kopen. Nou ja, bijna dan. Ik betaalde zeven tientjes van mijn januari-2016-loon bij en de iPhone werd naar ons huis opgestuurd. Kinderen stikjaloers, eega stomverbaasd (ik had altijd geroepen dat dat voor mij niet zo hoefde, zo’n smartphone) en ieder ander enthousiast. In no time werd ik toegevoegd in vele WhatsApp groepen en al snel ontdekte ik hoe heerlijk het was om onderweg online te kunnen, de kaartenfunctie te gebruiken, te kunnen chatten via App of Messenger, hoe veel makkelijker foto’s met mobieltje gaan dan via de SD-kaart van de digitale camera, je saldo bekijken via mobiel bankieren, onderweg Siri vragen waar de dichtstbijzijnde parkeergarage te vinden is, makkelijker contact met de kinderen: ik was helemaal om.

Hoe fijn ik mijn iPhone ook vond: in het begin werd ik wel even gek van alle bliepjes en piepjes. Via de instellingen vond ik al snel hoe ik de berichtgeving kon aanpassen. Ah, die geluiden kunnen uit! Oh, wat handig: er zit een “Niet Storen”-functie op die je telefoon helemaal stil maakt voor alles behalve oproepen, hoef je niet alle apps apart aan te passen! Jippie, dan kan ik de Niet-Storen-Functie even uitzetten als ik juist wél een appje van de kinderen verwacht! Oh, wat dubbelhandig: er zit een “Vliegtuigstand” op, die hem niet alleen stil maakt, maar ook dataverkeer plat legt, ook geen dwingende rode bolletjes op je apps die aangeven hoeveel updates je nog moet bekijken! Kan allemaal wachten tot IK weer wil! Fijn voor de nacht, dan kan ik hem als wekker gebruiken nu de oude klokradio de laatste adem uit blies! JUBEL!!!

En zo, na een korte wenperiode, leerde ik ook mijn iPhone door en door kennen en kon ermee lezen en schrijven.

Afgelopen week zat ik met oudste dochter in de auto. Hoe we erop kwamen om over onze mobieltjes te praten: geen idee. Volgens mij was haar batterij bijna op of zo, en zei ik dat je hem ook in vliegtuigstand kon zetten om de accu te sparen. Maar dat vond ze niet handig, want dan kon je niet gebeld worden. Huh? Hoezo? Vliegtuigstand zet toch alleen dataverkeer, 3G, Bluetooth en Wifi uit? Dan kunnen ze je toch wel gewoon bellen meid, hoeft niet altijd via een WhatsApp-gesprek of Messenger-gesprek, er zit ook nog -je zou het bijna vergeten- een gewone belfunctie op.
Blik van oudste mijn kant op toonde een generatiekloof om U tegen te zeggen. Hóófdletter U ja. Neeeeeee mam…. in vliegtuigstand zet hij álle frequenties uit. Ik kreeg in ongeveer anderhalve minuut van dochterlief (zestien jaar, 4 VWO) een diepgaande natuurkundige uitleg over golflengtes en frequenties die in mijn lessen echografie op HBO+ niveau niet misstaan zou hebben en die ik uiteraard kende, maar NOOIT in verband had gebracht met de vliegtuigstand van mijn iPhone.

Biecht: ik heb een jaar lang elke week een nacht bereikbare dienst gedraaid met een iPhone op vliegtuigstand op het nachtkastje.

Geruststelling: ik heb dat hele jaar ook de huistelefoon ernaast gehad.

Belofte: vanaf nu nooit meer vliegtuigstand als ik bereikbaar moet zijn.

Wat voel ik me oud ineens…..

 

Grunneger lekkernij

Begin december had ik me eraan gewaagd een Groninger lekkernij te willen maken: de Poffert. Niet te verwarren met poffertjes. No people, poffert – period. Niks verkleinwoordje. Nothing tiny, it’s great. Thé greatest. It’s huge. You’ll love it. Het recept leek verrassend veel op Broeder en Jan in de Zak, zo veel dat ik vermoed dat het van origine gewoon dezelfde koek maar dan elk in een andere naam gehuld en geëmigreerd is. Zo iets dus als Jahweh, God en Allah. Eens zien hoeveel wenkbrauwen ik met die opmerking de lucht in krijg.

Poffertbeslag en poffertvorm

De winter was dus begonnen met poffert. Een stevig winterse maaltijd. Nu de rest van het land sneeuw had en ik als enorme sneeuwliefhebber stikjaloers en smachtend vanuit een totaal onbesneeuwd Groningen naar de foto’s keek die vanuit de rest van het land op de tijdslijn van mijn SmoelBoek voorbij komen, wilde ik ook weer een wintergevoel. Chocomel, snert en stamppotten waren de revue al gepasseerd, tijd voor grote stappen: de volgende poffert moest gemaakt worden. En wel op maandag-de-dertiende, want dat is precies 50 dagen na Kerstmis (het is ongelooflijk hoe veel ik aan Kerstmis kan relateren), en die dag kwamen schone zus Iris en nichtje Zoë op bezoek. Zoë maak je altijd blij met eten, en dit is ook nog eens lekker eten, en Iris kon vanwege een griep best wat comfort food gebruiken. Overigens, dat ik hun namen gewoon noem, terwijl ik die van eega noch dochters hier in het blog gebruik, heeft ermee te maken dat hun namen al open en bloot op mijn broer zijn blog en in zijn boek staan, dus geen geheimhouding nodig.

De avond vooraf stond er al een royale hoeveelheid rozijnen, krenten, stukjes abrikoos en pruim te wellen en weken in een goede kruidige winterthee. Dat zijn zo van die details waar ik dol op ben. Ik stel me dan voor dat dat nog te proeven is na het bakken…. en weiger het tegendeel te geloven.

Op de dag zelf vroeg Zoë wat we zouden eten. Dat was natuurlijk lastig uitleggen. “Geen pofferTJES maar pofFERT” heeft zo’n meisje van 2 1/2 jaar weinig aan. Ik probeerde het nog een beetje uit te leggen maar een poffert moet je vooral proeven en niet proberen te vatten. Gelukkig liet ze zich goed afleiden met een boekje voorlezen.

De poffert met alle parafernalia er omheen.

De poffert, die het vuur op ging tijdens haar middagslaapje, rees al snel de pan uit. Letterlijk. Gelukkig minimaal, en twee en een half uur later zouden we merken dat het ook niets aan de smaak afgedaan had.
Intussen maakte ik ook de stroopsaus, zette een pak vanillevla erbij die nodig op moest, twee smaken karamelsaus en een bak vol zelfgemaakte appelmoes. Het feest kon beginnen. Zoë keek haar ogen uit en verklaarde giechelend dat we hier taart als avondeten namen. De poffert verdween rap en de laatste minimale beetjes moesten nog beschermd worden tegen nachtsnackaanvallen zodat elke dochter de volgende morgen nog een klein half plakje in de broodtrommel kon stoppen.

Ik zeg: de basale, gemiddelde poffert heb ik onder de knie. Tijd om variaties te gaan uitproberen. Door de volgende doe ik gebakken ui en kaas of zo. Zou Zoë dan nog vinden dat we taart als avondeten nemen?

Stevig gevulde plakken poffert