Broertje

Het is weer even stil geweest op dit blog. In mijn hoofd raast alles echter door. Op dit moment razen mijn gedachten erg veel rondom een van mijn broers: Garmt. Ik heb nóg een broer, en een zus, beiden zeker zo waardevol. Maar momenteel draait het even vooral om Garmt. Garmt heeft, net als ik, ook een blog. Kijk maar eens op www.alsdantoch.com.

Ik kan het niet helpen: waar veel mensen hem alleen als volwassene kennen, blijft hij toch ‘broertje’, en zie ik in gedachten misschien wel té vaak niet de twee meter G die hij nu telt, maar de veel kleinere versie. De roodharige driftkikker, de grappige prietpraat-generator, de Catootje-en-Jeroentje-bolle-blote-buik onder een altijd terugtrekkend shirtje (hetgeen hem van zijn peettante de bijnaam ‘oliebol’ bezorgde), de smulpaap die ‘hutspap’ voor zijn verjaardag wilde oftewel hutspot met bizar veel jus, de snoepkont, het jochie dat alles sloopte (en later regelmatig volledig opgegeven elektronica weer kon maken!), die op schoot kroop met een boekje (dit was het pre-digitale tijdperk mensen…), die altijd veel te snel praatte (volgens onze moeder omdat hij twee zussen boven zich had waar hij probeerde tussenin en bovenuit te komen qua babbel) en die de bovenverdieping van het huis in brand stak met één lucifer, jawel.

Broertje is groot geworden met een levenslust en -tempo dat niet velen hem nadoen. Een hele tijd begrepen wij elkaar niet. Ik snapte niet waarom hij zo bizar fanatiek het leven bij de strot greep en met zich meesleurde en van alles najaagde, zonder stil te staan bij tevreden zijn met wat je al hebt. Ik werd er gewoon moe van er alleen al naar te kijken van een afstandje. Hij snapte er dan weer niets van dat ik tevreden was met wat ik al had en totaal geen ambitie toonde om meer ervaringen op te doen, gave belevenissen op te zoeken, mezelf meer uit te dagen, kortom: waarom ik op relatief jonge leeftijd mezelf al als een soort ingedutte oudere achter de geraniums gedroeg.
Dit is ongeveer hoe wij elkaar zagen, wij praatten er over, haalden er verbaasd de schouders over op, en lieten elkaar onze eigen gang gaan.

Men zegt wel eens dat je de mensen om je heen pas écht leert kennen bij een crisis. Dat mensen van wie je het niet verwacht ineens bovendrijven en naast je komen meelopen. Dat mensen van wie je wel steun verwachtte het pijnlijk laten afweten, of, milder, gewoon van je wegdrijven zonder dat je dat dan nog erg vindt. Ze zeggen ook dat het twee kanten op kan binnen families, gezinnen en relaties: je groeit uit elkaar of naar elkaar toe. Als je me vier jaar terug gevraagd had wat er zou gebeuren met onze familie bij een crisis, uit elkaar vallen of naar elkaar toe groeien, zou ik getwijfeld hebben en denk ik toch dat eerste gegokt hebben. Wij waren met vier kinderen in het gezin vroeger en wij waren alle vier zó anders.

En toen werd Garmt ziek. Alle clichés over donderslagen bij heldere hemel kloppen. De diagnose ALS valt zo rauw op ieders dak. Broertje had net een paar ontzettend belangrijke stappen in zijn leven gezet, wij begonnen elkaar langzaam aan steeds beter te begrijpen, en hij had nog zo veel voor zich liggen. En toch, we moesten het ermee doen: ALS. Ik zeg bewust ‘we’ want een patiënt met ALS krijgt dat nooit alleen. Maar Garmt hield niet op met zijn ‘live life to the max’-credo. Mét ALS en een vooruitzicht op gemiddeld twee tot drie jaar te gaan voor zijn dood, trok hij nog heel wat registers open. Op zijn werk. Binnen het ALS-onderzoek. In zijn huwelijk. Privé. Openbaar. Voor de camera. In de familie. Online. Op papier. Hij liet hier en daar nog wat bommen knallen (van sommige gedropte bommen zijn nog steeds mensen aan het bijkomen). En wat gebeurde er binnen de familie? Wij groeiden naar elkaar toe. Hoe vreemd en verwrongen dit ook klinkt, en wat er ook voor ongelooflijk treurigs aan ten grondslag ligt: ik ben hem er dankbaar voor.

Lief broertje, je blijft altijd ‘broertje’ voor mij. Ook als je er strakjes niet meer bent. Jouw kaars brandde zo fel, en is nu te snel opgebrand. Je bent moe. Je bent op. Je telt de dagen tot je mag gaan en God weet waar je de energie vandaan haalt om niet nu al het bijltje erbij neer te gooien maar zelfs nog je orgaandonatie te zitten regelen. Je laat een boel stukjes Garmt achter als je gaat. Letterlijk dus, en zeker ook figuurlijk. Maar je mooiste stukje Garmt zal altijd een plek in mijn hart houden: Zoë, jullie dochtertje. Zo’n prachtig, bijzonder, lief meisje. Twee jaar lang, tot wij naar het ‘verre noorden’ verhuisden, mocht ik als mantelzorger van dichtbij haar ontwikkeling meemaken. Mocht ik van dichtbij zien hoe ze een band met jou ontwikkelde en totaal niet ziet dat papa ziek is, want papa is gewoon papa. Ik maak mee hoe geweldig Iris het doet als moeder. En hoe Zoë nu al drie jaar lang iedereen in haar naaste omgeving écht raakt, op een manier die haar leeftijd ver te boven gaat.

Lief broertje, een allerlaatste belofte van mij aan jou: ik zal als tante Jiska er ALTIJD voor Zoë zijn. En met de dikke knuffel die ik je binnenkort nog op de valreep kom geven zal ik deze belofte tussen ons verzegelen.

 

Plek zat versus plaatstekort

Herfst maakt de hamster in mij wakker. Een oeroud instinct dat eten wil opslaan voor een gure winter roert zich in mij. In de koele kelder, waar plek zat is, liggen al enkele kolen winterklaar. De witte kolen zal ik binnenkort grotendeels verwerken tot zuurkool, maar okay-die-ene-laatste-witte-kool, rode kolen, koolrabi’s en savooiekolen laten zich behoorlijk goed opslaan. Spitskolen minder. Vooral niet wanneer er rupsen zijn mee gelift. Al twee keer afgelopen maand ontdekte ik tot mijn verbazing bij het openen van de kelderdeur een verdwaasd en koukleumerig koolwitje in de kelder, die daar kennelijk via een spitskool in gekomen was. Ik hamster ook alvast potten vol zelf gemaakte jam, een restant augurk en ingelegde lijsterbessen van vorig jaar staan ook nog in het gelid op een plank, maar ook een aantal gewone boodschappen staan hoog opgetast slaperig bij elkaar. Het geeft mij een zeer tevreden gevoel een volle voorraadkelder te zien.

Het herfsthamsterinstinct heeft ook de zolder van de schuur in beslag genomen. (Tussenwerpsel: wij hebben drie (!!) zolders, een vlizozolder met speelgoed, kleding, oude studieboeken en heul heul veul kerstspullen, ten tweede de ‘man cave’ van oudste, en nog een zolder op onze schuur.) Die schuurzolder is een flinke. De voormalige garage is omgebouwd tot studeerkamer, maar net niet helemaal: het achterste deel is fietsenschuur gebleven, en daar is een trap naar de zolder, over de complete oppervlakte. Ondanks het schuine dak een zee van ruimte. Omdat mijn caviaopvang nogal wat ‘whiepertjes’ huisvest die nooit meer zullen herplaatst worden, heb ik behalve 20 balen bodembedekking nu ook 10 balen hooi die trap op gezeuld. Ook herfst-oogst, wel bezien.

De heel-erg-vroeger-ooit-voordeur van ons oude herenhuis wordt niet meer gebruikt. Van buiten af zie je alleen nog aan een naadje in de muur dat daar ooit een deur zat: afgedekt en overheen geschilderd. Wij vermoeden dat dat toch ooit de meest gebruikte deur is geweest, want de nogal chique voordeur, compleet met deurrooster en glas-in-lood, werd vroeger alleen bij evenzo chique gelegenheden gebruikt. Alleen bij dopen, trouwen en sterven ging men door de voordeur, meen ik me te herinneren. Of de familie gebruikte de voordeur en de bedienden de andere deur? Kan ook. Maar misschien heb ik wel een te nostalgisch beeld en is ons huis uit ongeveer 1920 daar wel net ietsje te jong voor, hoewel de al dan niet inwonende ‘dienstjes’ volgens mij toch tot WOII nog zeker hier en daar bij gegoede lui gebruikelijk waren.
Wat een omweg ben ik weer aan het maken. Ik probeerde te vertellen dat het gangetje waar die afgedekte deur op uitkomt nog deels bestaat. Vanuit onze keuken kan ik zo een doodlopend gangetje in van maar krap 1 bij 2,5 meter, met die oude buitendeur (met brievenbus!) in de muur. Een smal gangetje dus, maar toch handig in gebruik: achterin staat een hoge vriezer tegen de muur, en aan één zijkant heb ik een uit het oude huis meegenomen ondiepe Lundia-stelling neergezet waardoor er verrassend veel etenswaren en keukenapparatuur lekker makkelijk binnen handbereik opgeslagen kan worden. Daarom heet het bij ons ‘de inloop-voorraadkast’. Dat ik er achterwaarts moet uitlopen als ik achterin de broodbakmachine pak, omdat er geen ruimte is om te draaien met iets in mijn armen, neem ik graag voor lief, want het is en blijft een verrekte handig inloopje. Hiermee verraad ik overigens dat ik tegenwoordig niet meer ál ons brood ook volledig zelf met de hand kneed en bak, omdat de verleiding van ’s morgens opstaan bij de geur van versgebakken brood ook een enorme verleiding heeft. En daarvoor ga ik toch echt niet midden in de nacht opstaan voor een tweede kneed-en-rijs en drie kwartier vroeger opstaan voor over voorverwarmen en afbakken. Dat mag die machine mooi voor me doen….

Kortom, ons huis stikt van de opslagruimtes. Waarom dan toch ‘plaatstekort’ in de titel? Okay, ik geef het toe. Ik mis mijn derde vriezer. In Wijchen had ik er drie, ja. Een in de keuken, een in de schuur die half voor ons en half voor de honden was, en een grote kist vol diverse soorten vlees voor de honden. Omdat de makelaar vond dat het huis leger dan leeg moest bij verkoop, heb ik er toen eentje helemaal leeg gehaald en weg gedaan: de vriezer waarin ik uitsluitend het vlees voor de honden bewaarde. Intussen haal ik vaker kleinere hoeveelheden voor ze, en eten ze ook vaker gemalen maaltijden (KVV, oftewel Kompleet Vers Vlees) in plaats van zelf samengestelde barf (lees hier maar wat dat is) waardoor die derde vriezer ook helemaal niet meer nodig is. Zit het tussen mijn oren dat ik die vriezer mis? Maar zeg nou zelf… er moet minimaal één la vol kunnen met zelfgebakken broden, toch? En een la vol geblancheerde groente voor de rest van de winter, toch? En die la vol vleesvervangers voor ons, je mag toch een beetje keuze hebben als je uitzoekt wat je ’s avonds wil eten…. Een la vol vegetarisch broodbeleg, kaas en boter (ja dat kan je invriezen), ook altijd handig om op voorraad te hebben. Een la vol bakjes left-overs, makkelijk als ik een keer een eenpersoons maaltijd mee wil nemen bij een late dienst, of als er een keertje iemand eerder of later moet eten. Een paar lades vol hondenvlees. Okay, misschien kan die reeënkop er zo langzamerhand wel eens uit. Kunnen ze makkelijk een volle dag op knagen.
Hm. Als ik het zo terug lees, zit het inderdaad tussen mijn oren, dat ik die derde vriezer mis. Ik geef toe, ik ben een beetje verwend geraakt. Mooi om me af en toe weer even te realiseren dat ik verrekte verwend ben, wij allemaal verrekte verwend zijn, met ons mooie, ruime, fijne huis.