Nimby’s

Wat zijn we in Nederland toch tolerant en vooruitstrevend en milieubewust. * kucht *

Ja, dat lijkt heel erg zo. En vergeleken met landen elders op de wereld is het zeker waar. Maar dat wil nog niet zeggen dat alle tolerantie en vooruitstrevendheid en milieubewustzijn ook is doorgedrongen in alle aspecten van het dagelijks leven. De gemeente waaronder ons dorp Aduard valt, is best milieubewust ingesteld. Er wordt enorm secuur aan afvalscheiding gedaan, gemeentegroen wordt netjes onderhouden, je kan als inwoner korting krijgen op regentonnen en compostvaten, en in vergelijking met onze vorige woonstee Wijchen zie ik hier amper zwerfafval. Mooi.
Nou nam de gemeente deze week een motie aan die windmolens toestaat op gemeentegrond, en zonnepaneelvelden. Wel heel Nederlands gepolder: kléíne windmolens en ten opzichte van de eerst plannen hálve zonnevelden. En wat hebben ze daarvoor op eieren moeten lopen, ontdekte ik toen ik globaal las hoe het besluit tot stand gekomen was. Onenigheid troef en veel Boze Burgers en Verontruste Medemensen. En de commentaren opvangend was het ook weer één en al “uitzicht” en “landschapsvervuiling” en “jammer van de horizon” enzovoorts. Hoe komt het toch dat mensen een skyline vol wolkenkrabbers als mooi ervaren, en een skyline vol windmolens als landschapsvervuiling? Wij zijn een zomervakantie in Denemarken geweest, en hoewel dat land ook echt wel zijn tegens heeft, is het voor milieubewuste mensen een geweldig land om te wonen. Daar stikt het van de windmolens, maar geklaag over de horizon ving ik niet op, wel een nationale trots over het feit dat ze zo veel windmolens hebben dat ze in hun eigen energie kunnen voorzien op een schone manier. Dan kijk je toch heel anders naar zo’n windmolen. Net zoals ik altijd heel blij langs de windmolens op de A15 bij Nijmegen Noord en Elst reed, omdat ik in het burgerinitiatief zit dat deze windmolens heeft laten bouwen. Dus ja, ook mijn windmolens. Nou ja, één schroefje misschien, met mijn schamele drie aandeeltjes. Maar toch: dan kijk je met trots en blijdschap in plaats van met chagrijn en verbeten narrigheid.

Saillant detail in de berichtgeving rondom het gemeentelijk besluit was dat ik als conclusie las: “Niettemin heeft de gemeente Zuidhorn een stap gemaakt. Want, en daar was iedereen het over eens, niets doen is geen optie.” Okay. Niets doen is geen optie. Men snápt dat we moeten verduurzamen. Zolang het kennelijk maar niet zichtbaar is in je eigen achtertuintje: not in my backyard, oftewel nimby. Iedereen kent ze, van die mensen die belijden vreselijk tolerant te zijn, tót het te dichtbij komt: dan veranderen ze in een nimby. Ik heb wat voorbeelden meegemaakt in mijn nabije omgeving. Duurzame energie? Natuurlijk! Windmolen aan de horizon? Nimby! Afval scheiden? Goed idee! Extra afvalbak in de keuken? Nimby! Vluchtelingenkinderen in de periode van eerste opvangen recht op onderwijs geven? Uiteraard! Vluchtelingenkinderen bij je eigen moppies op de basisschool? Nimby!  Homoseksuelen mogen trouwen? Moet kunnen! Homoseksuelen die elkaar openlijk op straat een kus geven? Nimby!

Brengt me, nou ik toch aan het razen ben, en toevallig eindig met dat laatste voorbeeld, op het volgende punt: wist u, lezer, dat het in juni Pride Month is? Deze maand is er extra aandacht voor gelijke rechten voor de LGBT-community (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender). Bijna voorbij, en in Nederland heb ik er niet zo heel veel van gemerkt. In de USA stikte het van de Pride Parades, maar daar is het ook nóg meer nodig. Daar is de acceptatie duidelijk nog veel lager. Met een aantal leden van de LGBT-community in mijn zeer nabije omgeving prijs ik me gelukkig in Nederland te wonen. Tegelijk merk ik hun strubbelingen, en zie hoe er nog steeds veel vooroordelen, foute grappen, foute aannames en -bedoeld dan wel onbedoeld- kwetsende benamingen hun kant op gaan. Ik sta erbij en kijk ernaar, en realiseer me dat de Nederlandse verdraagzaamheid over het algemeen best wel aanwezig is, maar soms helaas toch ook meer een mondeling belijden dan een ernaar handelen. Misschien zijn die Pride Parades toch hier ook nog nodig.

Het zoete voorjaar bewaren

Het is 29 mei, ik heb een vrije maandag. Het is gelukkig niet zo bloedheet als voorspeld werd, en ik breng wat tijd in de tuin door. Vanaf de tuin van de buren hangt een vlierstruik over de schutting en het valt me op dat in slechts 2 hete dagen de struik enorm in bloei geschoten is. Ha! Spontane gedachte! Tijd om vlierbloesemsiroop te maken! Ik snoei alle bloeischermen waar ik bij kan, maar het resultaat valt een beetje tegen: de meeste bloesems zitten buiten bereik.

Een uurtje later heb ik een heerlijk rondje gefietst over het Aduard 800-pad. Dit pad is aangelegd toen Aduard 800 jaar bestond (dit jaar vieren we 825 jaar!) en loopt voor een heel deel langs het kanaal. Ik hoopte er veel vlier tegen te komen. De hoeveelheid vlierstruiken, die in mijn ervaring altijd overweldigend veel was, is hier echter toch nogal povertjes. En áls ik ze vind, zijn de bloeischermen nog niet in bloei, of te hoog, of gewoon niet op plukhoogte aanwezig. Ik vermoed dat er heel wat wildplukkers in de buurt zitten, of dat er tot ongeveer 2 meter hoogte te vaak gesnoeid is, of dat er veel wild van eet (herten schijnen het heerlijk te vinden) of wat dan ook, in ieder geval vond ik amper bloesems op plukhoogte.

Flashback naar februari: ik kwam thuis met een krat vol citroenen. Tja, Stichting Cavia krijgt soms hele rare donaties voor de cavia’s. Ik maak lemon curd, deel uit, en pers heel veel citroenen zodat er citroensap in ijsklontjeszakken klaar ligt in de vriezer voor warmere dagen en voor het maken van jam en siroop.

Eenmaal thuis kan ik net één flinke pot vullen. Gefilterd water erbij (al ons water gaat door een Brita-filter) en wat citroen, zowel schijfjes vers als sap-uit-de-vriezer. Dit zal nu eerst een dagje (of twee?) in de vensterbank blijven staan, zodat de smaak goed in het water kan trekken. Net na het maken van de foto bedacht ik me trouwens nog dat het wel lekker zou zijn er ook nog schijfjes sinaasappel bij te doen. Dus ook die zijn nog toegevoegd. Dat is het eerste jaar dat ik dat doe, ik ben wel benieuwd of het echt te proeven zal zijn. De zoete smaak van vlierbloesemsiroop is best heel doordringend en behoorlijk specifiek, maar de citroen proef ik er wel doorheen gewoonlijk, dus het zou moeten kunnen. Nu maar even geduld voor ik verder kan. En vast suiker in huis halen om de siroop komende dagen mee te maken…

Dinsdag 30 mei. Ik filter al het water uit de fles. Na een dagje trekken in de vensterbank is er lekker veel aroma in getrokken. De restanten citroen, sinaasappel en bloesem zien er slapjes uit, maar ruiken lekker. Dat wordt weer eens een hele andere geur bij de compostbak…. want ik ga enkel met het aftreksel verder. Per liter voeg ik een heel pak van 750 gram ongeraffineerde rietsuiker toe. Ik schrik er elke keer weer van als ik jam of siroop maak hoe veel suiker erin gaat, en dan is dit nog relatief weinig. Intussen spoel ik een enorme hoeveelheid flesjes gloeiend heet om en zet ze op een schone doek klaar om te vullen. Het duurt zeker tien minuten voordat alle suiker opgelost is, en nog zeker vijf minuten voor het spul ook begint te borrelen. Gelukkig is koken nou net een van die dingen waarvoor ik wel geduld kan opbrengen.

Afkoelen maar.

Nu begint echter de haastklus: het moet zo snel mogelijk de flesjes in, doppen erop en op zijn kop neergezet, hoe heter dat lukt, hoe beter de sterilisatie en hoe langer houdbaar. Nadat de eerste golf finaal over het flesje heen gaat (en de doek op het aanrecht flink doordrenkt met de plakzooi) heb ik in de gaten dat dit zónder trechtertje makkelijker gaat dan mét. Vooral ook omdat ik ze bij voorkeur helemaal tot de rand moet vullen. Tien minuutjes haastwerk later (en tussendoor de siroop in de pan heet houden) en nog wat minuten plakzooipoetswerk en doekwisselen later staan er twaalf flesjes gevuld klaar om af te koelen. Mijn handen zijn roodgloeiend. Ik weet ook niet waarom, maar ik pak dus elke keer weer als ik siroop en jam maak de gloeiend heten potten en flessen even vlugvlugsnelsnel met mijn handen aan en wapper daarna mijn handen koel. Waarom ik geen handschoenen pak… ik mis de ‘touch’ dan, denk ik. Een klein bodempje past niet meer in de flesjes, dus we kunnen het eerste beetje proeven. Ondanks dat het nog heet is, maakt dat niet uit, want siroop is om aan te lengen, dus we doen er koud water bij. En middelste doet het in de hete thee. De kinderen vinden het zowaar lekkerder dan vorige jaren, toen ik er alleen citroen bij deed. Mooi, dat onthouden we. Vanaf nu elk jaar ook sinaasappel erbij.

Woensdag 31 mei: bij het opstaan zijn alle flesjes afgekoeld. De doppen zijn allemaal goed vacuüm getrokken bij het afkoelen, mooi zo. Etiketten erop, en de kelder in. We hebben de geur van het voorjaar weer gevangen dit jaar!

Klaar om de kelder in te gaan.
Hier word ik nou vrolijk van.

Eérst oogstfeest, dán oogsten.

Mijn moestuintje staat er nog maar kleumerig bij. Een paar groene sprietjes en blaadjes kijken voorzichtig om de hoek of het weer al naar voorjaar neigt. Voorbodes, dappere voorgangers… of zelfmoordcommando’s, want hun keutel weer intrekken bij te koud weer zit er voor planten niet in. Kopje boven de grond is en blijft kopje boven de grond. Ik zaai dus nog maar heel erg met mate, want het weer is ook inderdaad nog niet heel moesplantvriendelijk. Wat mijn moestuin het aanzien van ongeveer een gemiddelde februari geeft. Sowieso is het een beetje een experimenteerjaar, want ik heb nog nooit op zulke zware klei gemoest. Of er genoeg zon op valt, genoeg afwatering is, voldoende slakafweer is, de fruitboomwortels niet te veel voeding wegpakken: het moet allemaal nog uitgevonden worden, dit eerste jaar in ons droomhuis. Bovendien heb ik ook serieus niet het idee dat dit stukje grond wat ik nu bewerk ons gezin volledig van de meer dan gemiddelde behoefte aan groente -want, vegetariërs- kan voorzien.

Dus. We hebben een plus. Eigen tuin, plús pluktuin. Ik noemde hem al eerder: Het Proefveld in Haren. Hier mogen wij voortaan onze biologische groentes zelf gaan plukken, voor een meer dan schappelijke prijs voor ons gezin van vijf. Boer Gijs doet het werk, wij oogstaandeelhouders plukken, rooien, oogsten, graven uit, rapen en snijden af. Lekker met de handjes in de aarde. Op 1 mei opende het oogstseizoen. Tot ver in de winter hopen we met enkele tientallen mensen van dit stukje grond te kunnen eten.  Maar dat oogstseizoen opende niet zomaar. Nee, daar ging een Oogstfeest aan vooraf. Nou had ik al regelmatig oogstfeesten meegemaakt in het najaar, als er oogst is, maar nog nooit een oogstfeest vóór er oogst was. Dat wilden we meemaken. We schreven ons in voor deze happening op 30 april, de dag ervoor zette ik de kikkererwten in de week en op de dag zelf maakte ik een flinke bak humus en bakte er nogal last minute een ciabatta bij die ik zo snel uit de oven sneed (het oogstfeest was al begonnen en wij moesten nog vertrekken) dat ik bijna mijn vingers brandde.

Gewapend met deze offerandes togen we naar boer Gijs zijn trots: de pluktuin. Eenmaal aangekomen in dit kleine paradijsje (voor eega en dochters de eerste keer) bleken er al veel equalminders te zitten. Er stonden hapjes en drankjes op tafel, er liepen honden rond (acuut spijt dat we onze oudste hond Pico thuis hadden gelaten, die had dat geweldig gevonden), de trampoline gooide juichende kinderen de lucht in, de pompoensoep was gloeiend heet, en de steenoven stond met een houtvuurtje erin voor te verwarmen. Er zouden nog vele verse pizza’s uit gaan komen die middag.

Ik wierp mij op als gids en toonde eega en dochters kassen, tuin en kippen. Die laatsten hadden het voor elkaar gekregen te ontsnappen en liepen onbedoeld hun eigen groenvoorziening bij elkaar te scharrelen. Ach, ze zouden vanzelf wel weer op stok gaan bij schemering. Wij genoten van dit bijzondere plekje, dat mochten de kippen ook wel even. De zon scheen, de jassen waren uit, life’s good.

Uurtje later. Een heerlijk potje Groning in de tas, een kruidenthee in de maag, een kom pompoensoep met garam masala tinteling in de hand. Ik zit als moeder een beetje boelveel apetrots te wezen op oudste, die zich lekker genoeg in haar eigen vel vindt zitten om hier in een bijeenkomst vol onbekende mensen haar ukelele uit te pakken en zichzelf te begeleiden terwijl ze uit volle borst zingt. Oudste kan heel goed zingen, en heeft dat ook al wel on stage gedaan, maar zichzelf begeleiden doet ze nog niet zo lang: ze kocht de ukelele pas twee maanden geleden.
Uren oefent ze ermee, en nou komt ze er gewoon mee naar buiten. Letterlijk en figuurlijk. Wat een kanjer. (Ja, echt boelveel apetrots.) Zelfs jongste en ik zongen nog wat deuntjes mee. Voor mij was dat het lastigst: de generatiekloof in muziek sloeg toe en ik, Radio4-luisteraar, kende amper haar emo-rock-indie-music. Eén-nul voor oudste, die meer van ‘mijn’ muziek kent dan ik van de hare.

Ontspannen, be-zon-d en gelaafd namen we afscheid van boer Gijs, die we op de valreep nog even wezen op een bijzondere zegening van boven: een omgekeerde regenboog. Een glimlach in de hemel boven dit aardse paradijsje. Nou nog de slakken ervan overtuigen dat dit géén paradijsje is, dan kunnen we deze week de eerste sla gaan halen!

PS Na het schrijven van dit blog zat het februari-aanzien van de moestuin me toch niet zo lekker. Dat veldje raapstelen die net 1 cm hoog zijn maakten het eerder zieliger dan groener. Vanmorgen dus een paar uur lekker in de tuin gewerkt, intens aangestaard door de kippen (die regelmatig een handje onkruid hun ren in kregen) en na schoffelen, palen en stokjes de grond in zetten, draadjes spannen, geulen maken, zaaien, naambordjes schrijven en een volgende stuk grond alvast omspitten voor de eind-mei-zaai ben ik weer tevreden. Met uiteraard veel ‘vergeten groente’, oude rassen en leuke experimenten. Hallo gele stokslaboon, kastanjewortel, Deventer Zwartblad winterbiet, Texsel Greens, Tom Thumb, rode en geelgroene melde, hertshoornweegbree en meer van dat moois.

Tweede kans, mijn eerste gedachte

Opgroeien in de jaren ’70 (en eerder ook, uiteraard) betekende dat het doodnormaal was dat je kleding doorgeschoven kreeg en na gebruik verder doorschoof. Ik had het geluk de oudste van vier te zijn, en op af en toe wat nichten/buurmeisjes/vriendinnen/viavia-kleding na droeg ik veel nieuw gekochte kleren, maar mijn zus heeft toch wel wat afdragertjes van mij gehad. Daaronder kwamen weer twee jongens, die dezelfde combi maakten qua hergebruik. Eenmaal halverwege de jaren ’80 aangekomen waren zus en ik als eersten kleedgeld-rijp en kwam het niet in me op om in tweedehands winkels te gaan zoeken. Later vroeg ik me wel eens af waarom, maar mijn jongere ik legde denk ik de connectie: nieuw koop je, tweedehands krijg je.

Het duurde tot mijn studententijd tot ik de tweedehands kledingzaken ontdekte. Allereerst geboren uit pure en authentieke studententekorten in de portemoleeg schoof ik nieuwsgierig de plaatselijke Kringloopwinkel binnen. Daar ontdekte ik tot mijn vreugde dat mijn wat ouderwetse en uit de toon vallende kledingsmaak, die in de sixties niet misstaan had, daar ruimschoots bevoorraad kon worden. (Nee serieus, toen ik jaaaaren later een hippie moest spelen in een Aquarius-and-Let-the-sun-shine-optreden met Theaterschool Hakoena was ik volgens mij de enige die niets hoefde te kopen maar alles uit de kast kon trekken. Inclusief de knaloranje ‘Jiska tegen Terrorisme’-button…. En ik meen me te herinneren dat ik zelfs nog een aantal medemuziektheaterbeesten van kleding en accessoires voorzag.)

Anyway, ik begon dus te zien dat mijn wat eigenzinnige kledingsmaak beter tot zijn recht kwam in de Kringloop. Het werd dan ook al snel mijn eerste keuze als ik kleding nodig had.

Langzaamaan ontwikkelde zich in mij een groen besef. Misschien een restje hippiegeest, je weet maar nooit, maar in mijn studententijd (die wegens studiestapelen vrij lang duurde) begon ik pas een beetje door te krijgen hoe precair Moeder Aarde er aan toe is. Ik maakte een van de beste beslissingen in mijn leven door vegetarisch te worden, met lieve steun van eega die toen nog mijn verloofde was. Een combinatie van gezondheidsredenen en milieubesef. Heel hard geholpen door 3x zakken voor mijn rijexamen, plus de groeiende weerzin tegen de files die ik ’s morgens passeerde waarbij in bijna elke vrijwel stationair draaiende stapvoets gaande auto maar één poppetje leek te zitten, besloot ik de rest van mijn leven autoloos te blijven reizen. Er bleek zeker 10 jaar later een tweelingzwangerschap voor nodig zijn om me daar weer vanaf te krijgen.

Inmiddels is het financieel helemaal niet meer nodig om tweedehands te shoppen. De studententijd ligt al zo ver achter me dat het al schemerig om de randjes van de herinnering wordt. Toen ik vanmorgen dan ook verkondigde dat ik op mijn vrije dag, waarbij de gemaakte openluchtmuseumplannen wegens overmaat aan hemelwater terug de koelkast in gingen, nog even wilde gaan shoppen in de kringloop, zag ik aan de verbaasde blikken van de logées die beleefdheidshalve niets zeiden dat ze het maar raar vonden. Mama-van-onze-vriendinnen woont in een groot huis, rijdt een auto, heeft een leuke baan, en gaat wát??? Tweedehands kopen? “Ik heb eigenlijk een nieuwe winterjas nodig”, zei ik er nog snel achteraan, en besefte meteen hoe raar dat dan klinkt, ‘nieuwe’ jas. Als ik zeg dat ik iets ‘nieuw’ nodig heb, is mijn eerste reactie tegenwoordig om eerst tweedehands te kijken. Er is al zo veel overproductie, goede spullen worden vernietigd en de constante vraag blijft maar aanbod creëren. Tweedehands gebruiken heeft nog steeds bij veel mensen een stigma, iets dat je alleen doet als je echt niet anders kan en totaal geen geld hebt voor nieuwe kleding, maar intussen worden kledingstukken die jaren mee kunnen door de snelle modewisselingen maar kort gebruikt. Zonde toch? En de kledingindustrie is ook nog eens een zeer vervuilende industrie.

Ik ben inmiddels zo ver dat ik me zelfs een beetje schuldig voel als ik écht nieuwe kleding koop. Schoenen, ondergoed en sokken, okay, die koop ik niet tweedehands, maar zodra ik iets anders koop moet ik verrekte goed naar mezelf kunnen verklaren waarom ik niet tweedehands koop, wil ik me niet nog dagen ongemakkelijk erbij voelen.

Nodig: beschuitbus, winterjas, voedertonnen, vijf grote soepkommen, dessertlepels.
Route: vier kringloopwinkels (Groningen is een walhalla voor secondhandshoppers zoals ik).
Resultaat: beschuitbus gevonden. De rest niet.
Bonus: ja, ik kom dus altijd met meer thuis. In winkel 1 hield ik me nog echt in en kocht niets. In winkel 2 een warme hoodie, de beschuitbus die ik nodig had (vreselijk leuk behoorlijk oud Bolletje-blik), een zoutstrooivaatje (ik had die nodig maar herinnerde me dat pas ter plekke, dus was in mijn nopjes dat ik hem toch eruit viste), een DVD, een broodmandje. In winkel 3 nóg een broodmandje, een elektrische kachel (eega heeft een hele koude studeerkamer), een warme echt wollen onderdeken (oudste heeft het altijd koud, zelfs in een warme kamer), twee glazen. Winkel 4 nog een glas (precies dezelfde waarvan ik er thuis al 3 had!), drie DVD’s, zes potjes witte bonen in tomatensaus (wat dat bij een kringloopwinkel doet, geen idee) en een set laken met kussenslopen. Dat laatste was een misser: ik dacht een dekbedovertrek gekocht te hebben. Nog maar even goed nadenken of ik dat laken ga houden, of zaterdag langs de weg ga zetten. Dan worden er namelijk spullen opgehaald voor een van de plaatselijke rommelmarkten, want in dit dorp wordt veel hergebruikt.

I’ve said it before, I’ll say it again: wat een heerlijk dorp. Ik ben thuis.

 

A Je To

Klussen in huis, daarvoor ben ik, de vrouw des huizes. Al vanaf onze prilste samenwoontijd werd duidelijk dat het bewerken van hout, metaal, elektriciteit, meubels, kapotte onderdelen en auto’s niet echt eega zijn sterke kant is. Aangezien hij in weer hele andere dingen dan weer heel erg goed is, is dat natuurlijk okay. Ik vind klussen niet erg en meestal is het resultaat verbluffend effectief, gezien de weg erheen. Ik ben namelijk nogal van de aanpakken-en-ter-plekke-oplossen-stijl. Niet bang om een kapot apparaat te openen bekijk ik on the spot hoe ik dénk dat het hoort te werken, en waar ik dénk dat het fout zit. Negen van de tien keer klopt de diagnose en pak-m-beet zeven van de tien keer kan ik het dan repareren. De keren dat ik in onze laatste huurwoning voor we gingen kopen de CV-ketel repareerde omdat de woningbouwvereniging enkel met kortstondige lapjes kwam zijn niet meer op mijn handen én voeten te tellen. Onze eerste twee auto’s zagen de garage ook niet heel vaak omdat ik daar zelf nog aan knutselde. Tegenwoordig ga ik niet meer verder dan wat vloeistoffen aanvullen, omdat de auto’s nu zo modern zijn dat je bij wijze van spreken de complete bumper eraf moet slopen en de auto op de brug zetten om met een hengel vanaf de wielas omhoog reikend met minimaal 2 hoeken langs accu en ruitenwisservloeistoftank één lampje op de tast te vervangen. Ik praat dat dan goed naar mezelf toe door mezelf voor te houden dat ik zo de werkgelegenheid bij garages toch ook ondersteun. En ja, ik ondersteun de Toyotagarage zodat ze nóg meer geitenwollensokkenPriussen kunnen bouwen zoals mijn blije Heilige Koe.

Mijn aanpakken-en-ter-plekke-oplossen-stijl laat zich omschrijven als een mengsel van Help Mijn Vrouw Is Klusser, Buurman en Buurman en Rob en Nico. Klussen duren soms wat langer dan nodig (Help Mijn Vrouw), ik doe soms precies wat niet logisch is (Buurman en Buurman) maar vreemd genoeg is het eindresultaat toch goed aan te kijken en(/of) functioneel (Rob en Nico).

Ik ruim net boormachine, schroeven, waterpas en verlengsnoer op en ben heel tevreden met ons echtelijke bed. Vanmorgen was eega dat niet. En ik, toen ik om ongeveer kwart voor 7 op mijn vrije dag wakker werd van de klap, eigenlijk ook niet. Helaas helaas helaas: hét moment suprème heb ik gemist. Toen eega door zijn kant van het bed heen zakte sliep ik, dus het prachtigste moment miste ik, het moment van ‘krak zei de bedbodem, met een diepe zucht, allebei de beentjes, hoepla in de lucht’. In ons gezin is leedvermaak volkomen geaccepteerd en arme eega is nogal eens het slachtoffer. Vier hennetjes is ook wat veel voor één haantje misschien. Het kwam vanmorgen niet in me op om te lachen, dus het haantje kon net als dit hennetje even de hartslag weer tot normale ritmes laten komen zonder lachbuikpijn. Een provisorische oplossing, vijf minuutjes, en toen ging eega zich aankleden en ik nog een uurtje terug in mijn, comfortabel stevige, helft van het bed.

De rest van de ochtend knaagde de vervelende oorwurm in mijn hoofd dat ik nou toch echt dat bed even moest fixen. Oorwurmen verdwijnen zelden vanzelf, bovendien zou eega wegens voornoemde acceptatie van leedvermaak in het gezin vermoedelijk denken dat ik het expres niet gemaakt zou hebben als hij vanavond bij het instappen nogmaals erdoor zou zakken, dus tijd om aan te pakken.
(Intermezzo. Lieve eega, natuurlijk zou ik dat niet expres gedaan hebben. Ik zou wél gelachen hebben, uiteraard, maar je bent me echt te dierbaar om expres door het bed te hebben laten zakken. Kusje erop. Einde intermezzo.)
Onder toezicht van twee van de drie dochters, die wél voluit en hardop konden lachen bij alleen al het beeld in hun hoofd toen ik vertelde dat papa door het bed gezakt was, begon ik aan het klusje. Een compleet blok hout dat de bedbodem dient te ondersteunen was met schroeven en al los gekomen van de binnenkant van de bedrand. Stukken afgebroken bewijzen van metaalmoeheid zaten het herinstalleren op de oude plek in de weg, dus een paar centimeter verderop ondernam ik een nieuwe poging. Alle materialen binnen handbereik. Bedbodem en matras op mijn helft gestapeld zodat ik er goed bij kan. Blok tegen bedrand zetten. Schroeven met een metende blik over blok en bedrand leggen om er zeker van te zijn dat de schroeven lang genoeg zijn om blok wél vast te maken aan de bedrand, maar ook kort genoeg zijn om niet aan de andere kant er weer uit te komen. Blok tegen bedrand houden, waterpas erop, er acuut achterkomen dat ik handen tekort kom om én blok én waterpas én boormachine én schroeven vast te houden. Geen potlood bij de hand om waterpas blok af te tekenen. Te lui om nogmaals de trap af te lopen om er een te halen. Waterpas er weer af, ogen strak gericht op het punt waar het blok dient te komen, schroeven op de tast in de schroefgaten van het blok, blok weer terug op beoogde plek zetten, há, zie je wel, zo kan het zonder waterpas erbij te houden toch goed komen. Strak het blok fixerend zodat hij geen millimeter schuift pak ik de boormachine erbij en schroef de eerste twee schroeven links en rechts stevig vast. Ik leun over het bed heen om een derde schroef voor het midden te pakken en zie aan de andere kant de punten van de eerste twee schroeven uit de zijkant van het prachtige houten antieke negentiende eeuwse bed-uit-familie-erfenis steken. Wel rekening gehouden met de dikte van het blok, geen rekening gehouden met hoe diep de schroefgaten al verzinkt in het blok zaten, dus die gingen er verder door dan gedacht. Een vloek onderdrukkend haal ik de schroeven er weer uit. Eén voor één vervang ik ze door kortere. Dat ‘omstebeurtdoen’ leek me handig, want dan hoefde niet het hele blok er weer af. Ik schroef de eerste schroef er weer uit, en zie het blok een kwart slag naar beneden vallen, hangend op de ene nog aanwezige schroef. Dáág waterpas. Tastend met de punt van de kortere schroef kan ik gelukkig wel het schroefgat terug vinden en daarmee is waterpas gered. Na het vervangen van de twee te lange schroeven moet er nog een derde in het midden van het blok komen. Ook daar is het gat al zo ver uitgesleten door de ongetwijfeld originele negentiende eeuwse schroef die er tot dan in zat, dat het een beetje een gokje is hoe ver een eenentwintigste eeuwse schroef er aan de andere kant nog uit komt. Dat had ik ook moeten meten vóór hij met twee schroeven al muurvast aan de bedrand gemonteerd was. Leermoment.
Ik gok op een nog nét wat kortere schroef dan de eerste twee, zie het eerste stuk soepel in het blok verdwijnen, en stuit dan keihard op een knoest in de bedrand. Hoe krijg ik het zo uitgemikt. Ik ga voor de Buurman en Buurman methode en druk gewoon keihard door, de kop van de schroef lichtjes dol draaiend en glad uitslijpend en in één moeite door de schroevendraaierkop op de boormachine bijna net zo rond uitslijtend. Die moet nu vervangen worden, maar het goede nieuws is dat die schroef er net als zijn voorganger mooi anderhalve eeuw in kan blijven zitten want die gaat nevernooitnietmeer uit die knoest komen. En de punt komt er, meld ik trots, niet uit aan de andere kant. Dat hebben we, mijn klusmaterialen en ik, toch maar mooi weer even gefixt. A je to!

Quality time

Nadat de ABN-Amro ons met een slinkse vorm van schemergebied-van-nét-niet-koppelverkoop een bankrekening bij de hypotheek aansmeerde ging er vervolgens veel mis bij het aanmaken van de passen. Na ettelijke blunders zaten we uiteindelijk zonder enige geldige ABN bankpas en hadden we al meerdere passen moeten vernietigen van ABN, waardoor we uiteindelijk het bijltje erbij neer gooiden en besloten dan maar geen pas te hebben. De rekening zou toch alleen gebruikt worden voor afschrijven van de hypotheek. Nadeel hiervan was echter wel dat we niet konden internetbankieren, waardoor we de adreswijziging enkel tezamen, in levende lijve, met onze ID’s bij de hand, in een kantoor konden gaan doorgeven.

Vandaag, onder druk van het binnenkort aflopen van de PostNL Doorzendservice die nu nog de ABN-papieren onderschept en naar Aduard stuurt, was het dan zo ver. Eega en ik vonden zowaar een moment waarop we beiden thuis waren binnen de openingstijd van ABN-kantoren, eega had het niet zo druk dat hij geen uurtje kon missen, en het weer werkte mee zodat we al fietsend droog in Groningen aan konden komen. De mevrouw achter de balie was ontzettend aardig en servicegericht en regelde vlot de adreswijziging en het aanvragen van een nieuwe bankpas. Nu maar afwachten hoe lang het duurt tot alles gelukt is. Recente overstap van mijzelf en dochters van ING (toen nog mede-financierder van de Dakota Access Pipeline en dus niet duurzaam genoeg meer voor deze Groene Grunneger) naar ASN-bank (met Triodos de meest ‘groene’ bank van Nederland) bleek ruim 3 weken papierhandel in beslag te nemen. Blij dat dat achter de rug is, zodat ik nu met een pas met een vrolijk uit de zee opspringende orka mag betalen in plaats van met een oranje leeuw.

Eega had het niet zo druk dat hij geen uurtje kon missen, maar wel zo druk dat hij niet meer dan een uurtje kon missen. Het buitenkansje dat ik zag (“Hey, die ABN ligt midden in een flink overdekt winkelcentrum waar we nog niet geshopt hebben, en mijn eerste salaris van mijn nieuwe werk is binnen!”) ging dus aan hem voorbij. Zelf zal hij het eerder formuleren als dat hij de dans mooi ontsprongen was, maar hoe dan ook: eega toog huiswaarts ruim voor ik weer op de pedalen sprong. Omdat ik dit voorzien had, had ik de dochters gevraagd wie zin had om mee te gaan. Drie dochters hadden wel zin. Twee dochters hadden genoeg zin om ook daadwerkelijk tijd ervoor uit te trekken. Tijd voor Mother Daughter Quality Time. We zoeken een mooie balans tussen ‘moet je nou echt voor elk rek in deze winkel een kwartier stil staan’ en ‘natuurlijk lieverd, kijk jij maar even rustig’. Ik verbaas mijn dochters door een terrasje te pakken en als enorme bioveggie doodleuk junkfood voor ze te kopen als lunch. De bizarre combi sinaasappelsap, ietwat slappe patat met mayo, en uitstekend gelukte vietnamese loempia’s met zoete saus tintelt over onze smaakpapillen, terwijl het eerste beetje serieus te nemen voorjaarszon in combi met de nog wat frisse bries de wangen doet tintelen. We zijn samen verontwaardigd over agressieve verkooptactieken van een standje dat linnen tasjes verkoopt, ik vind de nieuwe sokken die ik zo hard nodig had (en nog veel meer waarvan ik pas ter plekke realiseer dat ik het eeeecht weeeeellll nodig heb, of nou ja, niet nodig heb, maar ik mag mezelf toch verwennen met mijn eerste salaris in drie maanden, en ik kan het wel gebruiken, het zal niet op een plank liggen stoffen, enzovoorts), jongste kan haar boekenverslaving weer voeden in een tweedehands boekenwinkel waarvan de winst naar een goed doel gaat, en oudste is blij met een paar krijtstiften waardoor een verbod op tekenen op haar ramen geen stand houdt.

Bijna het winkelcentrum door, en dan vinden we op het laatste stukje een dierenwinkel. Dierenwinkels hebben op mij een haast magnetische aantrekkingskracht. Ik heb als student, jaren ’90, jarenlang gewerkt in een dierenwinkel in Utrecht, zaterdagen, vakanties. Heerlijke tijd. Ik ben er een paar maanden terug nog eens binnen gelopen toen ik bij mijn broer, schoonzus en nichtje was. De eigenaar herkende me meteen, er vielen ruim 20 jaar tussen ons weg. Als het ook maar nét ietsje anders verlopen was, en ik niet net een leerlingplaats als röntgenlaborant veroverd had toen mij werd aangeboden of ik een nieuw te openen filiaal van een Zeister dierenwinkel wilde gaan leiden, had ik nu misschien wel een eigen dierenwinkel gehad. Kortom: ik heb er een zwakke plek voor en ga als het even kan binnen kijken, vooral naar de dieren. Er zit ook een bittere vorm van zelfkwelling bij, want ik wéét intussen dat ik bijna altijd teleurgesteld ga worden. Ze zitten zelden groot genoeg naar mijn maatstaven, konijnen en cavia’s worden samen gehouden (over het waarom absoluut niet kan ik een preek houden die de lengte van dit blog zou doen verdubbelen), vissen zitten soms zelfs nog in ronde kommen, papegaaien krijgen enkel zonnebloempitten te eten, strikt solitair levende hamsters delen té lang na hun nesttijd nog een hok, vogels zitten met veel te lange nagels op te dunne stokjes: de rij met te verwachten dierenleed is lang.

Het valt mee, op de eerste blik. Hokken zijn weliswaar klein, maar wel schoon, en er zitten geen konijnen bij cavia’s. Ik app nog een schattige foto van een stel slapende ratjes naar middelste die thuis is, als mijn oog valt op een bakje Russische dwerghamsters daaronder. Een van de hamstertjes loopt wat ongemakkelijk. Ik kijk beter, wrijf mijn ogen uit, kijk nog eens, en de tweede blik bevestigt mijn eerste indruk: dit diertje mist een voorpoot. Niet gewond, niet geamputeerd, nee, gewoon helemaal niet aangelegd. Onder de huid beweegt een schouder, de huid zelf is volkomen glad, nog geen beginseltje van een poot steekt naar buiten. Ik wijs oudste erop, die ooit dwerghamstershowfokster was (onthoud dat woord als je een onmogelijke galgje-opdracht wil geven) en terwijl zij acuut in gedachten haar kamer herinricht om nog een hok bij te plaatsen naast haar al aanwezige opvanghamster ga ik eerst maar eens de eigenaar zoeken. Vragen of ze dit überhaupt wel door hadden en wat ze ermee gaan doen. Een ongelovige blik, navragen aan 2 andere medewerkers, mij het diertje laten aanwijzen, oppakken en omkeren, nog steeds ongelovige blikken: nee, dit hadden ze niet door. Niemand gelooft zijn ogen. Eigenaar haalt de schouders even op en meldt dat het hamstertje terug gaat naar de fokker. Dan krijg hij een nieuwe, een ‘hele’. Ik spring tezamen met oudste op de barricades en geef aan dat het diertje dan vermoedelijk afgemaakt wordt door de fokker: leer mij die broodfokkers die voor dierenwinkels fokken kennen. Die hebben niets aan een driepootje. De schouders van eigenaar gaan weer even een miniem schokje de lucht in. Dat is goed mogelijk, erkent hij. Ja maar, sputtert hij daarop, hij kan ons echt niet zomaar die hamster meegeven. Want als hij niets terug geeft aan de fokker, krijgt hij ook niet zomaar een andere ‘goede’ ervoor in de plaats. Dan moet hij er weer een inkoopsprijs voor betalen als hij een andere haalt. Eigenaar ziet mijn blik, nog ongeloviger dan hij zelf net voor smoelwerk trok, dat hij voor die paar cent moeilijk gaat doen en een hamster naar een doodsvonnis wil sturen. Kennelijk leest hij de waarschuwingstekens voor reputatieschade die fel uit mijn ogen afgevuurd worden, want hij krabbelt ineens terug: ja, hamstertje mag toch mee, halve prijs dan, okay? Okay. Hamstertje mag mee. En 50% korting voor een hamster die maar 25% pootjes mist is toch netjes? Oudste dringt voor bij het betalen en claimt het diertje zo als háár hamster.

Zelden zijn we zo eensgezind als wanneer het om diertjes redden gaat. Binnen 10 seconden nadat we buiten gestapt zijn is de naam Humpy aangenomen. Een winkel verder, bij De Tuinen, stopt het vertederd kirrend vrouwelijk personeel (dat oudste in het doosje zag gluren en aaien en vroeg wat erin zat) het lege kale doosje vol zachte tissues, en daarna aanvaarden we de terugweg, oudste met één hand aan het fietsstuur en met één hand de binnenjaszak met doosje ondersteunend, waarbij elke hobbel in de weg vermeden wordt. Of waarbij na elke niet vermijdbare hobbel in de weg een welgemeend “Sorry!” richting het doosje geroepen wordt.

Humpy is inmiddels geïnstalleerd. Ze onderzoekt haar kooi dapper en mag zo veel lawaai maken als ze wil als ze vannacht nog een paar keer uit balans raakt en van obstakels af valt. Oudste had namelijk het voorjaar in de bol en slaapt met jongste in de pas gekochte tent die we op proef even opgezet hadden in de voortuin na thuiskomst. Zij liever dan ik, bij een buitentemperatuur van vier graden. Zo ver ga ik nou ook weer niet als ik Mother Daughter Quality Time deel.

Wat heb jij d’r op?

Wie van mijn generatie herkent deze titel? Trouwe volgers waren wij, eega en ik, zolang Jiskefet uitgezonden werd. We lagen dubbel bij De Dierenwinkel, De Lullo’s, Debiteuren Crediteuren, Oboema en José, Sint Hubertusberg… Eén enkele zin uit zo’n sketch deed het geheel weer voor onze ogen oplichten.
De zin ‘Wat heb jij d’r op?’ daagt daarom nog steeds in mijn hoofd als ik een lunchtrommel zie. Klik maar even als het je niets zegt.

Mijn nieuwe collega’s moeten nog even wennen aan mijn minder alledaagse lunchtrommeltje. Meegenomen van een vakantie in Denemarken, een appelgroene trommel met verschillende vakjes en vakken, die ik altijd allemaal vul. Waarbij ik de inhoud ook nog eens verpak in zelfgemaakte bijenwasdoeken. Ik geef toe, dat is ook wel héél alternatief. De nieuwsgierige vragen zullen de komende tijd nog vaker gesteld worden in Drachten, en dat is prima. Doe ik graag. Voor alle niet-collega’s heb ik donderdagavond maar eens foto’s gemaakt tijdens het bereiden van de lunch voor vrijdag.

In het deksel zitten drie vakjes. In een van die vakken zit een bijbehorend flesje. Zo kan ik mijn eigen lactosevrije lunchdrank meenemen. Ik drink door de dag heen, of dat nou werk, thuis of onderweg is, bijna nooit iets anders dan thee en soms water, bij de lunch wil ik wel eens wat anders.
Voordeel: waar ik melk (toen ik dat nog dronk) niet lekker vond als het opwarmde, is haverdrank of een andere melkvervanger op kamertemperatuur heel goed te drinken.

En dan de noten. Eén vakje zit vol met noten, pitten, zaden en gedroogde vruchtjes. Die eet ik echt niet elke keer leeg. Noten vullen enorm! Dit is meer een vakje waaruit ik heel af en toe tussendoor wat snoep. Eind van de middag, als ik een beetje trek krijg bijvoorbeeld. Of als ik voor lunchtijd al trek heb. Komt niet zo heel vaak voor, omdat ik gewoonlijk langzaam verterende voedingsmiddelen neem bij ontbijt en lunch (met lage glycemische index, voor de échte foodnerds) waardoor ik zelden hongergevoel tussendoor heb, maar het is fijn te weten dat ik altijd een snack achter de hand heb.

In het vakje daarachter had ik trouwens tomaat gedaan. Die zat ook in bijenwasdoek, maar toch, voor de zekerheid wilde ik niet dat die veel vocht op de rest van de lunch ging lekken.

Bijenwasdoek is trouwens echt ideaal! Ze zijn te koop als ‘Bee’s Wrap’ (heel goed, maar behoorlijk aan de prijs) of je maakt ze zelf. Met één middagje werk had ik een bus vol doeken in verschillende maten en die gaan nu al weer maanden mee. Ze zijn antibacterieel dus ik verpak mijn eten er zorgeloos in. De smaken trekken niet in elkaar en het eten droogt niet uit. Over een paar maanden werk ik de doeken gewoon even bij door de weggesleten bijenwas weer aan te vullen. Er staat nog een pot vol was met jojobaolie in de kast, ik kan nog veeeeel meer doeken maken.

Lunch staat klaar om verpakt te worden. Tomaat, wortel, sinaasappel, een roerei met beschuitkruimels erdoor, en brood met kaas en vegaworst.

Vrijdag was een extra verwennerij: ik was woensdag, op mijn vrije dag, in Duitsland geweest. Ik ben dol op dat heerlijke Duitse zuurdesem-roggemix-brood. Normaliter bak ik ons brood zelf maar aan Duits brood kan ik niet makkelijk weerstand bieden. Ik had dus ‘Bauernbrot’ bij me. Om de luxe nog groter te maken had ik het al dubbel belegd, en toen was er ook nog plek over in de trommel om wat blaadjes romana-sla erbij te doen, die ik vrijdag nog knapperig vers tussen de kaas en vegaworst-met-augurk propte.

Alles past er ruim in. Het is dan ook best een grote trommel.
De trommel staat al weer klaar om de volgende morgen mee te nemen.

Het is elke avond voor een werkdag natuurlijk wel even een klein klusje, maar ik zie het niet als verplicht nummer. Ik geniet er juist van. Het is voorpret om in alle rust te bedenken wat ik de dag erna ga lunchen, kook vaak tussendoor ook alvast voor zodat ik de dag erna bij thuiskomst in no time het eten op tafel heb, en de volgende morgen kan ik zonder enige tijdsdruk op mijn gemakje ontbijten, diertjes verzorgen, een thermosbeker thee voor onderweg zetten, en in de auto stappen. En dat half uurtje rijden naar werk is ook al geen straf met een heerlijke verse thee naast me en Radio 4 aan.

Wat zal ik d’r vanavond op doen?

Cairn-energie

In ons gezin lopen vele viervoeters rond, maar slechts twee ervan lopen los in huis: onze honden Pico en Bink. Pico heet ook echt Pico, Bink heet officieel iets tongbrekends wat je echt niet over straat wil roepen. “Keep Talking Joy of the Moor, kom hier!” Voor je het laatste woord je mond uit hebt is hij al twee straten verder. Bink, dus. Niet dat hij daar wél naar luistert als hij van zins is om twee straten verder de boel te gaan verkennen, maar goed, het bekt wel lekkerder.

Pico kwam als eerste bij ons, al weer bijna 12 jaar geleden. Wij gingen kijken bij de plaatselijke manege waar hij als laatst overgeblevene en kleinste van zijn nest tussen een ander nest met bizar drukke beaglepups gezet was. Als enige pluizebol viel zijn aanwezigheid daartussen behoorlijk op, en onze oudste, toen nét vijf geworden, smolt ter plekke voor dat zwarte neusje in een wit melkmuiltje op een verder zo donker vachtje. Middelste, toen twee-en-een-half, hing kraaiend van plezier uit de buggy en moest tegengehouden worden, aangezien ze op dat moment een gebroken been in het gips had zitten. Anders had ze zich zó met gipsgewicht en al tussen de pupjes geworpen, wat haar tweelingzus dus wel al gedaan had. Ter compensatie kreeg zij de kleine beduusde pluizenpup nog even helemaal voor haar zelf op schoot. Zijn moeder was een Cairnterrier, die op ons verzoek nog even vriendelijk kwispelend mocht komen begroeten, alhoewel ze wel al van de pups gehaald was om wat bij te komen. Vader zou een West Highland White zijn, zo een “Cesar-reclame-hondje”. Die mededeling hebben we toen voor zoete koek geslikt, maar later nog vele malen betwijfeld. De aanbetaling werd gedaan en met moeite wachtten we tot de laatste enting gedaan was en we hem mochten halen. Een enorm sociaal pupje -mede dankzij de vele aanloop bij de manege, denken we- slokte een week later snel de volle aandacht ons gezin op.

Een hond alleen is maar alleen, dus toen anderhalf jaar later aan de horizon verscheen dat de kinderen alle drie overdag naar school zouden gaan en ik weer meer zou gaan werken, moest er maar een tweede bij komen als gezelschap. We lazen ons uitentreuren in, waren nieuwsgierig naar een ‘zuivere’ Cairnterrier, hadden er bewust wat tijd tussen gelaten zodat Pico zijn voor cairns kenmerkende lange pubertijd voorbij zou zijn, en met Pico als castraat leek een teefje erbij de beste kans op een geslaagde koppeling. Ik reed vanuit Wijchen he-le-maal naar Friesland voor de enige Cairnterrier teef pup die op dat moment in bemiddeling was, en viel ter plaatse als een blok voor een reutje. Heb ik weer. Hallo Bink. Volgende maand wordt hij 10, zijn lijf tenminste. Zijn geest is nooit voorbij die puppentijd gekomen, vermoeden wij. Aan Bink hadden wij de handen voller dan we aan vijf Pico’s gehad zouden hebben, maar we hebben ook enorm met en om hem gelachen. Een volkomen ongecompliceerde hond die alles en iedereen in principe leuk vindt. Ook die hele buitenwereld. Die hij nog steeds bij elke gelegenheid door elk klein gaatje wringend zal proberen te gaan begroeten.

Onze honden eten al jaren vers vlees. Al voor het hip werd. Ik heb enkele jaren barf aan ze gegeven. Niet letterlijk vertalen alsjeblieft… barf staat voor ‘bones and raw food’ of ‘biologically appropriate raw food’. Na lang inlezen verving ik de KVV (Kompleet Vers Voer, gemalen vleesvoer) en brokken door barf en stelde zelf hun maaltijden samen volgens verhoudingen die vooraf ingewikkeld lijken maar best meevallen als je ermee begonnen bent. De kleine stuiterballen hier (5,5 en 9,5 kilo) deden het er uitstekend op. Maar het was wel gedoe om aan alle onderdelen te komen, als je zelf iets samenstelt uit botten-met-aanhangend-vlees, spiervlees, organen, groenten, kruiden en eieren, en je wil daarbij genoeg afwisselen…. Drie vriezers. Dat was het resultaat. Twee voor de honden, één voor ons.

De makelaar kwam en zag dat het huis te vol stond om goed te verkopen. Er moest plek gemaakt worden. We lieten de honden de grootste vriezer leeg eten. Reeënribben, koeienharten, kangoeroespiervlees (ja echt, het wordt verkocht), eendagskuikens, lamsnieren, kipkarkassen, hazenkoppen, eendennekken, zalmlijven enzovoorts: het werd allemaal vlotjes weggeknaagd. Ze moesten maar even terug naar het makkelijk verkrijgbare KVV, de rollen met gemalen vlees liggen tegenwoordig in bijna elke dierenwinkel en zijn veel makkelijker in kleinere hoeveelheden bij de dagelijkse boodschappen mee te nemen. Toch handig dat het hip is.

Het huis werd verkocht, nieuw huis werd aangekocht, en de woefies gingen mee. Bink paste zich acuut aan. Totaal niet van slag, ongecompliceerd en alles-is-leuk-typje als hij is vond hij het kennelijk totaal niet raar dat we ineens ergens anders wonen. Pico daarentegen is nu, twee maanden later, nog altijd zijn houvast een beetje kwijt. De arme ziel plakt aan iedereen die hij ziet vast met onzichtbaar plakband (we zijn allemaal al meerdere keren over hem gestruikeld) en wil niet meer alleen zijn. Samen met Bink zijn ziet hij overigens alsnog als alleen zijn: voor hem had dat tweede-hond-idee achteraf gezien niet gehoeven. Jammer voor hem, nu ik ook weer aan het werk ben zal hij toch weer overdag op de bank mogen slapen, zoals hij ook al bij voorkeur doet als ik wél thuis ben.

Intussen heb ik pogingen ondernomen om van KVV weer terug naar échte barf te gaan. Bink vindt alles prima, zoals des Binks is, Pico speelt ineens de oude heer en gaat zitten jammeren als het stuk dat hem voorgeschoteld wordt hem te hard of groot is. Let wel: deze behandeling van zijn vlees valt alleen de minder in de gratie zijnde stukken ten deel. Geef hem een reeënpoot en hij knaagt in no time de complete hoef op. Geef hem een veel kleiner en zachter eendagskuiken en hij gaat er eerst mee zitten mieren voor hij het opeet. Terwijl die in het vorige huis in twee keer knagen op waren. Ik besloot dat het tijd werd om een hele goede kwaliteit barf te zoeken, zodat hij niet te veel bezwaar zou hebben. Zo kwam ik o.a. bij wild uit. Goed leven gehad, geen van antibiotica doordrongen vlees, en ze vonden het altijd al lekker. Ik deed een oproep op Facebook waar hier in Grunn aan wild te komen is, legde uit dat het afval mocht zijn wat men anders weg zou gooien omdat het voor de honden was (een rare oproep ja, van een vegetariër, dat moest ik wel een paar keer uitleggen) en legde dankzij deze oproep vlotjes contact met een wildslager in Groningen. Ik ben inmiddels meerdere keren voorzien van slachtafval wat nog prima bruikbaar is voor de honden. Een groot deel dehydreerde ik waarna ik een tasje vol ervan terugbracht naar de wildslager, voor diens Jack Russel Terriër. Hij ook weer blij.

De oproep zakte op Facebook naar de vergetelheid. Dacht ik.
Twee weken terug belde er een aardige Aduardse mevrouw aan. Of ik diegene was die die oproep had gedaan voor jachtafval. Mijn adres had er niet bij gestaan, maar een dorp is een dorp en natuurlijk wist iedereen in het dorp tóch waar ik woonde, dus ja, ze had het goede huis in één keer te pakken. Wel, als ik nog wilde: haar man had die morgen 10 brandganzen geschoten en als ik wilde mocht ik het afval komen ophalen. Het enige dat ze er zelf af hadden gehaald waren de borstfilets en de dijbeenfilets dus er was heel wat over. Kijk, dát is nou noaberschap (notitie aan mezelf: de Groningse vertaling van deze Achterhoekse term opzoeken).
Een dag later haalde iemand met een puberende Ridgeback teef bij mij de tien karkassen weer op, behalve de magen, levers, harten, looppootjes en nekken, want die zaten bij mij in de voedseldehydrator al luxe hondensnacks te worden, en de koppen, die als maaltijd in de vriezer lagen. Terwijl ik een dag later foto’s ontving van een zielsgelukkige Ridgeback, bracht ik de lege bak waarin de ganzen gezeten hadden terug naar de jager, rol koekjes erin als bedankje (“Maar we willen er niets voor hebben!”) en met een onbetaalbaar gevoel van dankbaarheid.
Maar de grootste dankbaarheid komt van de honden: hoewel Pico nog steeds liever voorgemalen KVV eet, vinden zowel Pico als Bink de snacks van gedehydreerd Gronings wild zo’n beetje het lekkerste dat ze in tijden gegeten hebben. Eat local: ook voor de honden dus 🙂

Een compost-post!

Ik woon in een milieu-minded gemeente nu. Rondom de verhuizing werd me duidelijk dat we wat extra afvalbakjes nodig zouden gaan hebben, omdat er zo veel apart ingezameld wordt. Gelukkig hebben we hier meer ruimte in huis! In Wijchen hadden we in de keuken bakken voor bio-afval, restafval, glas (twee vakken: met en zonder statiegeld), papier, en plastic-plus-drankkartons-plus-blikjes. Toch al vijf dus. Waarvan het glas dan wel zelf weggebracht moest worden, de rest werd aan huis ingezameld.
Hier in Aduard, gemeente Zuidhorn, hebben we dat ook, maar gaan blikjes en metaal ook nog apart (dat is zes, hoewel piepschuim hier juist weer wél bij het plastic mag), gaan schillen van groente en fruit apart van de rest van het bio-afval (dat is zeven, de bak nostalgie, want hoewel het per vrachtwagen gaat zie ik in gedachten toch plaatjes voor ogen van de schillenboer met paard en wagen), wordt ook textiel apart ingezameld en aan huis opgehaald (dat is acht) en kleine elektrische apparatuur eveneens (dat is negen). Ook hoeven we klein chemisch afval hier niet naar de gemeente te brengen, maar wordt dat óók aan huis opgehaald (dat is tien).
En, oh luxe, in plaats van 1x per maand papier en 1x per twee weken plastic-plus, kan dat hier elke week aan de weg gezet worden. Hoewel, luxe, gezien de hoeveelheid apart ingezamelde items is het eigenlijk wel heel erg fijn dat we dat niet tot grote hoeveelheden hoeven laten op te lopen. Eén doos papier per week vullen en aan de weg zetten is goed te doen, vergeleken met vier à vijf dozen opstapelen in een steeds krapper kontkeerbare keuken, zoals in Wijchen.

De milieubewustheid is ook zichtbaar in het compostbeleid. Iedere inwoner van de gemeente mag met een mooie korting via de website van de gemeente een regenton en een compostvat bestellen. Enthousiast bestel ik met mijn DigiD een compostvat, dat ik enige tijd later met een printje van de bevestigingsmail kan ophalen. Dat printen is minder papierbewust, maar goed, ze recyclen dat printje bij het oud papier, dat dan weer wel. En terwijl ik dit opschrijf hoor ik Hans Teeuwen “Dat dan weer wel” zingen, met dank aan broer Garmt die dit liedje in zijn laatste blogpost verwerkte waarna het al dagen in mijn hoofd is blijven hangen. Bloggen zit kennelijk in de familie. Hoewel ik erg achterloop op hem, hij blogt al ruim drie jaar en het eerste deel van zijn blog is ook al omgewerkt tot boek. Klikken en kopen mensen, de opbrengst is voor zijn dochtertje, mijn lieve nichtje Zoë voor wie ik geen zwak plekje maar een compleet zwak hart heb. Tot zover dit kleine maar belangrijke zijstraatje.

Het compostvat op zijn dit-zou-een-handige-plek-moeten-zijn-plek.

Goed, compostvat gehaald (verrassend groot), onderdelen in de tuin gelegd en regenbui binnen afgewacht. Vanmorgen was het droog en had ik tijd dus besloot ik me eens te gaan inlezen. Ik heb al wel eerder een composthoop gehad, maar dat was in een moestuin en een hoop werkt wat anders dan een vat. Ik heb ook al eerder een compostvat gehad, maar daar zat al compost in toen ik hem overnam en die balans was dus gewoon al goed. Ik heb nog nooit een compostvat zelf opgestart. Ik open de eerste website, lees hem, ga het compostvat buiten in elkaar zetten, en kom weer terug binnen als het begint te druppen. Verder lezen. Verdorie, de tweede website zegt nét wat anders. Ik ga terug naar buiten (het drupt niet meer), haal het vat weer uit elkaar, haal de houten balkjes die ik eronder gelegd had voor de ontluchting weer weg, pak stenen en zet het vat opnieuw op elkaar met stenen onder de rand. Mooi. Verder inlezen. Terug naar buiten. Bodem vullen tot 10 cm. Het drupt weer. Terug naar binnen, verder inlezen. Terug naar buiten, bodem verder vullen want een ander zegt dat het beslist meer moet zijn. Terug naar binnen. Verder lezen.

Ik kom tot een conclusie: aan dat inlezen heb je niet zo veel. Toegegeven, over een aantal dingen zijn ze het best eens:
1. Kies met zorg een handige plek want eenmaal in gebruik verplaats je hem niet meer
2. Zorg voor een plek met onverharde grond
3. Egaliseer de grond en zet het geheel op een verhoging
4. Zorg voor een goede start, de bodem vul je anders dan de rest van het vat
5. Vul op de onderste laag aan met composteerbare spullen

Maar waarover ze het niet eens zijn…. is over zo’n beetje elk onderdeel. Bijvoorbeeld:
1. Die handige plek moet volgens de een beslist wel maar alleen ochtendzon vangen, volgens de ander juist de hele dag, volgens nummer drie moet het zo’n beetje naast je keukendeur zodat je er wel makkelijk even spul op gooit, ook bij slecht weer, en nummer vier zegt dat je het vooral niet naast je keukendeur moet doen omdat je dan de geur ook in je keuken hebt.
2. Hoewel ik die onverharde grond overal zie staan, zie ik een boel foto’s van compostvaten die op een klinkerpaadje of terras gezet zijn. Hm.
3. Tegenspraak: de een zegt dat een pallet ideaal is, de volgende zegt beslist tegels. Weer een ander vindt dat tegels onvoldoende luchten en zweert bij een rand klinkers. Ook zijn er tegenstrijdige berichten of je het midden juist moet stutten of juist vrij moet laten luchten. Het duizelt mij nu.
4. Takjes op de bodem, zorgt dat er lucht bij kan. Nee, beslist geen takjes. Dat verteert niet goed. (Waarom een compleet pallet eronder dan ook niet mag omdat dat wel verteert is mij een raadsel.) Afgevallen blad onderop houdt het luchtig en composteert snel. Goede keuze om royaal bij de start te gebruiken. Afgevallen blad moet je niet te veel gebruiken! Gebruik bij de bodem vooral schóón stro. Gebruik bij de bodem liever gebruikt en met wat plantenetersmest voorzien stro dan schoon stro. Composthulp en compoststarter is weggegooid geld, dat doet niets. Oh by the way, doe er wel een goede compoststarter in. Ik kijk nu vertwijfeld naar de zak van goede micro-organismen voorziene compost die ik van de gemeente kreeg als starter en strooi hem er toch maar bij. Doe er wormen bij. Wormen doe je in een wormenbak, niet in een compostvat. (Volgt u het nog?)
5. Vul pas aan met composteerbaar afval als de bodem begonnen is met ‘werken’! Nee, vul meteen aan tot zeker een kwart vol, anders werkt het niet. Zorg dat de bodemlaag 5 centimeter is voor je verder aanvult. Zorg dat de bodemlaag 10 centimeter is voor je verder aanvult. Doe er geen citrusvruchten bij, citrusschil kan trouwens best. Dierlijk materiaal kan niet hoor, gekookte etensresten ook niet. Een beetje afval van het avondeten kan heus wel. (Gelukkig geen discussie hier: de kippen zouden het me niet vergeven als ik die lekkere etensresten voortaan op de compost zou gooien in plaats van hen te geven.) Mest van kippen en planteneters is prima voor het compostvat. Gooi het maar erin. Mest van kippen en planteneters kan niet zomaar in het compostvat, dat moet eerst voorverteren.  As is trouwens erg goed voor het compostvat. Maar doe er geen as op.

Weet je wat: ik ga gewoon ermee aan de slag. Trial and error. Zo bizar onervaren met composteren ben ik nou ook weer niet, en als al die tegenspraak me één ding leert is het wel dat er kennelijk heel wat wegen naar Rome leiden. Deze zomer heb ik mijn eigen ‘zwarte goud’, let maar op!

De grond van dit stuk tuin wordt moestuin, en ligt al grotendeels schoon te wachten. Het compostvat aan de rand, met daarnaast een stammetje waar ik hoop mycelium van oesterzwam of shii-take of een andere paddenstoel in te kunnen enten.

Nestelen

Ik ben, achteraf gezien, het tuinhekje dat op mijn hoofd tikte toch wel dankbaar, op een bepaalde manier. Zolang er nog een hechtdraad door mijn haren hing moest ik ineens verplicht rust nemen. En hoewel ik nou de verleden tijd gebruik (sinds 3 dagen hechting-vrij), moet ik volgens diverse mensen in mijn omgeving eigenlijk nog steeds het rempedaal een beetje ingedrukt houden, want na een maandenlange verkoop-slash-verhuisdrukte en vooral verkoop-slash-verhuisspanning daalt er nu een beetje moeite tot concentratie en moeheid over me neer die “LOW BATTERY” schreeuwt. Wat nou nog aan de hersenschudding ligt en wat er aan de opgebouwde druk van afgelopen maanden ligt is nu lastig te onderscheiden. Beetje van jezelf en een beetje van Maggi. Maar dat ik ernaar moet luisteren is me duidelijk.

Dus, ik doe momenteel een maximum aantal klussen per dag en gebruik nu ook tijd om te ‘nestelen’. Ik maak van huis een thuis. Richt de keuken net wat anders in, omdat na net iets meer dan twee weken gebruik al duidelijk wordt wat in de praktijk makkelijker werkt. Koop kamerplantjes van bonnen die ik bij mijn afscheid van werk kreeg en maak het huiselijk. Zoek sierobjecten met veel aanhangende herinneringen uit, die vanwege de verkoop verbannen waren naar doos of la, en bekijk welke weer in beeld mogen. Ons droomhuis, dat toch al van zichzelf een welkome sfeer had, vult zich met eigenheid en voelt steeds comfortabeler aan. Ik popel om in de tuin te beginnen, maar met de huidige sneeuw heb ik een uitstekende reden om dat nog maar een poos onder ‘woorden zonder daden’ te categoriseren. Al 2x stond ik met de doos met groente- en kruidenzaden in mijn handen met het idee ze vast te sorteren maar ik heb ze weer weggezet: niet te ongeduldig.

Mijn voornemen de auto minder en fiets vaker te gebruiken is goed vol te houden. Ik fiets door Aduard, Zuidhorn en Groningen (Stad) en leer de omgeving een beetje kennen. Maak me routes eigen, stap winkels binnen om te leren wat waar verkocht wordt, maak praatjes met locals en verken zo de boel goed. Mits niet uitgevoerd in een enorme storm met rukwinden is buiten fietsen iets dat eerder energie geeft dan vraagt, dus ik reken dat gewoon onder rustig aan doen. Die rukwinden komen hier dan helaas wel weer geregeld voor. Het doet me een beetje denken aan de paar jaar van mijn tienerjeugd die ik doorbracht in het platte en altijd van stevige woei doortrokken Zeeuwsch-Vlaanderen. Regel één van fietsen met wind: als je met wind mee rijdt heb je weliswaar geluk, maar dan heb je hem op de terugweg tegen, als je echter met wind tegen rijdt heb je pech, want dan draait hij geheid 180 graden vóór je de terugweg aanvaardt, zodat je hem wéér tegen hebt. Murphy lacht in zijn vuistje.

De kinderen zijn hun nieuwe leven ook al goed aan het aftasten.
Oudste stelt innig tevreden vast dat de nieuwe school van haar en middelste een maximum van 3 proefwerken per week afneemt, waar hun oude school een maximum van 2 per dág had ingesteld en een enorme dwang voelde om alles wat aan leerstof was aangeboden ook bijna 1 op 1 te toetsen. Wij merken meteen dat het idee dat kinderen zélf (mede)verantwoordelijk zijn of ze leren op school (en dat dat dus niet afgedwongen kan worden met enkel maar toetsen) in het geval van onze kinderen gelukkig goed werkt. Met beduidend minder huiswerkdruk is de weerzin voor datzelfde huiswerk ineens een stuk minder. Zowel voor haar als voor middelste.
Middelste kreeg voor pakjesavond (bij ons oudejaarsavond) tot haar enorme verrassing twee ratjes. Een al jarenlang gekoesterde droom, die vanwege de krappere ruimte in vorig huis niet leefbaar was, maar dankzij de verhuizing uit mocht komen. Het maakte bizar veel goed aan deze verhuizing 😉
Haar ik-vind-de-route-naar-school-nooit-paniek op de laatste vakantiedag werd ondervangen door vriendelijke Groningers die ervoor zorgden dat de dochters geen van drie alleen naar school fietsten, en de ik-ga-hier-nooit-vriendinnen-vinden-paniek zijn we alláng weer vergeten. Morgen komen er wat vriendinnen van school haar ratjes bekijken, pannenkoeken eten en films kijken.
Jongste, die naar een andere school gaat dan oudste en middelste, ontdekt tot haar opluchting dat ze op één vak na (wat op haar nieuwe school al in jaar 1 begint en zij op oude school pas vanaf jaar 2 gehad had, ze zit in de derde) verder redelijk tot goed bij is of zelfs voor loopt. Er zit nog wel enige spanning bij haar omdat zij twéé overstappen moet doen. School en conservatorium. School is gelukt, conservatorium loopt nog. Ze moet komende week voorspelen en dat is best zenuwslopend als je net 14 geworden bent, en zeker als je een meisje van 14 bent dat eigenlijk heel graag professioneel muziek wil gaan maken later.

Ik ga me eens even houden aan mijn eigen opgelegde regime. Het is theetijd, tijd om even op de bank tevreden rond te kijken, met een kopje thee van het voorheen zo verre en nu zo bereikbare winkeltje van theemuseum en -schenkerij De Theefabriek, en omdat het weekeinde is mag ik er een chocolaatje bij. Neemt u er ook maar een. Op mijn en uw gezondheid.