Carnavalblues

Wat een verademing! Hier in Grunn kan je dus he-le-maal-niets-nul-noppes-nada van carnaval hoeven merken, als je niet wil! Er schijnen in enkele verdwaalde dorpjes wat optochten te zijn (die ze hier, voor zover ik heb meegekregen, niet ‘reut’ noemen zoals ik uit het zuiden gewend ben) maar verder: rust. Gewoon weekeinde. Misschien moeten carnavalsvierders deze post maar even overslaan. Ik vind carnaval namelijk niet leuk en ga dat nu openlijk ventileren.

Ik heb alles mee waarom ik carnaval eigenlijk leuk had moeten vinden. Jeugd in Zuid Limburg. Altijd met veel plezier in de verkleedkist gedoken. Dol op acteren. Creatief. Muzikant. Vanaf 8 jaar oud altijd lid geweest van een harmonie of fanfare. Toch is er weinig dat zo’n weerstand bij me oproept als carnaval. Of het moeten ongefundeerde haatzaaiende opruiende kreten tegen bijvoorbeeld vluchtelingen, LGBT’s, moslims, kunstenaars, GroenLinks-stemmers enzovoorts zijn, maar dat is weer een heel ander punt voor een hele andere post. Dus, terug naar carnaval.

Toen ik voelde hoe groot de opluchting was, vroeg ik me tegelijk af waarom mijn weerstand zo groot is. Jeugd in Zuid Limburg: volgens mij werkte dat eerder tegen dan mee. In mijn basisschooltijd had ik de enorme pech om in de derde klas (wat nu groep 5 is) midden in het schooljaar naar een klein dorp onder de rook van het Maastrichtste vliegveld te verhuizen. Als je geen ‘zachte chéé’ hebt, in eerste instantie nog geen dialect verstaat, als enige in de klas geen katholiek bent, midden in een al jaren gevormde klas komt, en het dan ook nog eens waagt om boven het maaiveld uit te steken qua schoolresultaten, wordt het verrekte moeilijk om nog een plekje te veroveren tussen de Ulestroatese jeugd. Wat een verschil met het gemak waarmee onze meiden nu op hun Groningse scholen geaccepteerd worden! Daar kunnen ze in ruraal Zuid Limburg nog wat van leren. Tot mijn geweldige middelbare schooltijd -waar ik in één klap wél erbij hoorde en met plezier naar school ging- heb ik drie jaar lang op de basisschool in constante angst geleefd voor pesterijen en aanvallen, mentaal en fysiek. Vooral niet opvallen was het devies. Carnaval was vreselijk: hoe ik me ook verkleedde of schminkte of niet verkleedde of niet schminkte, het was altijd fout. Ik begreep de ongeschreven regels niet van de aldaar geborenen over ‘hoe je je precies genoeg uitdost voor carnaval’. Aan de kant staan en proberen muurbloempje te zijn vonden de leraren zielig, dus werd ik goedbedoelend hossend de kinderpolonaise in geduwd waar ik met een beetje pech net tussen fanatieke pesters in kwam en tijdens het hossen werd pootje gehaakt of, meer onopvallend voor de leraren, keihard in de schouders geknepen tot ik ’s avonds de blauwe plekken in nek en schouders zag staan. Nee, carnaval op de basisschool was geen pretje.

Maar muziek, dat zou toch moeten helpen? Dan moet ik even toegeven dat ik een nerd ben qua muziekkeuze. Klassieke muziek, vooral de periode Romantiek. Symfonische blaasmuziek. Arvo Pärt. Philip Glass. A Capella, Close Harmony. En okay, ook wel: Alan Parsons Project, John Williams’ filmmuziek, en zelfs Queen en Adèle. Daar loop ik warm voor. Muziek waar zorg aan is besteed, over nagedacht is, met goede teksten indien er gezongen wordt en variatie in bv. tempo, modulaties, maatsoorten, toonsoorten en thema’s, met mooie overgangen daartussen.
Maar ik loop totaal niet warm voor ‘het levenslied’, smartlappen, marsen, egeländer, de gemiddelde top-40-eendagsvlieg, alles met een veel te harde minutenlang repeterende ‘beat’, en muziek die naar mijn idee binnen 10 minuutjes met een slappe betekenisloze tekst op een eindeloos herhalende even slappe melodie kan zijn geplakt. En dat laatste vind ik vaak van carnavalsmuziek. Hersenloos. Dat kan dan wel de bedoeling zijn van de carnavalskraker, juist even hersenloos bezig zijn, maar ik vind het niets. En een paar jaar meelopen in de Reut, waarbij je urenlang het spelen van “Anton Aus Tirol” en “De Houthakkersmars” en “Under The Double Eagle” afwisselt terwijl je een mexicaanse poncho aan moet…. Nachtmerrie!

In mijn jeugd kreeg ik van carnaval een beeld voorgeschoteld van volwassenen die vooral veel alcohol dronken met carnaval, leuk wilden doen maar daarin te ver doorschoten, handtastelijk probeerden te worden, ook met diegenen met wie geen relatie bestond, en kennelijk het hele feest als één groot excuus zagen om niet alleen de klemmende banden van het dagelijks bestaan, maar ook de niet klemmende banden van het normaal fatsoen af te gooien. Dat beeld werd na mijn jeugd helaas vaker bevestigd. Ik denk nog met verbazing terug aan de jaarvergaderingen op de basisschool van onze kinderen, waar jaar na jaar dappere ouders inbrachten of er alsjeblieft geen alcohol meer geschonken kon worden op het carnavalsfeest op school, waarna er altijd een boel meer boze ouders inbrachten dat het onzin was om alcohol te verbieden want ‘dat hóórt bij carnaval en thuis zien ze je toch ook een pilsje pakken’. Zien ze je thuis ook dronken, zoals aan het eind van de carnavalsavond in de gymzaal op school? Sinds wanneer kan je geen carnaval vieren zonder alcohol?

Ik probeerde het serieus. Ik hou immers van acteren en kostuums, dus kom op Jiska. Probeerde de kinderen de leuke kanten van carnaval te laten zien: elk jaar ergens een mooie reut opzoeken, snoepjes laten rapen die uit de praalwagens gestrooid werden, wijzen op mooi gemaakte kostuums en wagens. Met enige verbittering zag ik dan ook al om bv. 11 uur ’s morgens de in aluminiumfolie halfslachtig verstopte blikjes bier op de wagens staan, waar ondanks een zogenaamd alcoholverbod in de reut nooit wat aan gedaan werd, maar ik probeerde serieus om de kinderen niet tegen te houden. Hoe groot was mijn opluchting toen ook de kinderen het maar niets bleken te vinden na hun basisschooltijd.

Ik vond Limburg mooier qua landschap. Dat dan weer wel. Maar in vrijwel alle andere aspecten: doe mij maar Grunn.

De moderne tijd bijbenen

Over het algemeen beschouw ik mezelf bepaald niet als een digibeet. Mijn MacBook kent weinig geheimen voor me, denk ik. Als er thuis iets geïnstalleerd moet worden qua apparatuur, ben ik de uitverkorene om met de kabels en knoppen te hobbyen. Ik ben administrator van een forum en dat loopt toch al een paar jaar niet vast. In mijn vorige baan was ik degene die als ‘superuser’ de ins and outs van het (galgje-woord-alert!) patiëntenregistratiesysteem Epic diende te kennen en over te dragen aan collega’s. Leuk werk.

Het zal menigeen dan ook verbazen dat ik pas sinds net een jaar een smartphone heb. Heel lang deed ik het met een oerdegelijke Nokia die je bij wijze van spreken nog van 11 hoog van het balkon kon laten vallen waarna hij na 1x stuiteren met een barstje in het venstertje een opgeheven wil-je-dat-alsjeblieft-nooit-meer-doen-vingertje insinueerde maar intussen wel gewoon doorwerkte. Batterij opladen deed ik 1x per week, of nou ja, aan het eind van zijn leven twéé keer per week. Als ik bereikbare dienst had moest ik er verrekte goed aan denken het ding überhaupt bij me te pakken want meestal zat hij ergens in een tas in de gang.

Eind 2015, het was rustig op de afdeling (eindejaar: de budgetten in de zorg zijn op), er was geen patiënt meer, alle verslagen die nog naar huisartsen moesten waren al door het faxapparaat gegaan, een oud protocol was weer bijgewerkt, de afwas gedaan en de bureaus opgeruimd. Eens even over het intranet van het ziekenhuis surfen of er nog nieuws was. En toen viel mijn oog op een mededeling: “Vanaf nu kan je ook je Persoonlijk Budget inzetten voor de aanschaf van MacBooks, iPads en iPhones!”
Mijn vorig ziekenhuis zette elke maand een klein percentage van je dan verdiende loon, dat zij als werkgever bovenop je normale verdiensten uitkeerden zonder dat meteen aan je salaris toe te voegen, voor je opzij. Dat Persoonlijk Budget kon je altijd al gebruiken voor de in mijn ogen saaiere dingen. Lidmaatschap van je vakbond. Abonnement op je vakblad. Korting op de sportschool. Cursusje, congresje. Ooit had ik het gebruikt om een jaar de rekening van mijn Muziektheater-lessen te laten betalen, in het kader van ‘persoonlijke ontwikkeling’ werd dat zowaar gepikt. Daarna was ik heel dat Persoonlijk Budget min of meer vergeten.

Toch eens even kijken. MacBook was nog niet aan vervanging toe (die dingen gaan jaaaaaren mee), iPads slingeren er al drie van in huis (eega gebruikt er een intensief, die van de kinderen en die van mij worden beiden door, tja, alleen de kinderen gebruikt, ik vind typen op een iPad vreselijk) maar een iPhone….. Lekker compatible met mijn Macje. Tot mijn verrassing was mijn Persoonlijk Budget in de afgelopen werkjaren vergeten in zijn eigen hoekje zó ver opgelopen dat ik er daadwerkelijk een iPhone 6S van kon kopen. Nou ja, bijna dan. Ik betaalde zeven tientjes van mijn januari-2016-loon bij en de iPhone werd naar ons huis opgestuurd. Kinderen stikjaloers, eega stomverbaasd (ik had altijd geroepen dat dat voor mij niet zo hoefde, zo’n smartphone) en ieder ander enthousiast. In no time werd ik toegevoegd in vele WhatsApp groepen en al snel ontdekte ik hoe heerlijk het was om onderweg online te kunnen, de kaartenfunctie te gebruiken, te kunnen chatten via App of Messenger, hoe veel makkelijker foto’s met mobieltje gaan dan via de SD-kaart van de digitale camera, je saldo bekijken via mobiel bankieren, onderweg Siri vragen waar de dichtstbijzijnde parkeergarage te vinden is, makkelijker contact met de kinderen: ik was helemaal om.

Hoe fijn ik mijn iPhone ook vond: in het begin werd ik wel even gek van alle bliepjes en piepjes. Via de instellingen vond ik al snel hoe ik de berichtgeving kon aanpassen. Ah, die geluiden kunnen uit! Oh, wat handig: er zit een “Niet Storen”-functie op die je telefoon helemaal stil maakt voor alles behalve oproepen, hoef je niet alle apps apart aan te passen! Jippie, dan kan ik de Niet-Storen-Functie even uitzetten als ik juist wél een appje van de kinderen verwacht! Oh, wat dubbelhandig: er zit een “Vliegtuigstand” op, die hem niet alleen stil maakt, maar ook dataverkeer plat legt, ook geen dwingende rode bolletjes op je apps die aangeven hoeveel updates je nog moet bekijken! Kan allemaal wachten tot IK weer wil! Fijn voor de nacht, dan kan ik hem als wekker gebruiken nu de oude klokradio de laatste adem uit blies! JUBEL!!!

En zo, na een korte wenperiode, leerde ik ook mijn iPhone door en door kennen en kon ermee lezen en schrijven.

Afgelopen week zat ik met oudste dochter in de auto. Hoe we erop kwamen om over onze mobieltjes te praten: geen idee. Volgens mij was haar batterij bijna op of zo, en zei ik dat je hem ook in vliegtuigstand kon zetten om de accu te sparen. Maar dat vond ze niet handig, want dan kon je niet gebeld worden. Huh? Hoezo? Vliegtuigstand zet toch alleen dataverkeer, 3G, Bluetooth en Wifi uit? Dan kunnen ze je toch wel gewoon bellen meid, hoeft niet altijd via een WhatsApp-gesprek of Messenger-gesprek, er zit ook nog -je zou het bijna vergeten- een gewone belfunctie op.
Blik van oudste mijn kant op toonde een generatiekloof om U tegen te zeggen. Hóófdletter U ja. Neeeeeee mam…. in vliegtuigstand zet hij álle frequenties uit. Ik kreeg in ongeveer anderhalve minuut van dochterlief (zestien jaar, 4 VWO) een diepgaande natuurkundige uitleg over golflengtes en frequenties die in mijn lessen echografie op HBO+ niveau niet misstaan zou hebben en die ik uiteraard kende, maar NOOIT in verband had gebracht met de vliegtuigstand van mijn iPhone.

Biecht: ik heb een jaar lang elke week een nacht bereikbare dienst gedraaid met een iPhone op vliegtuigstand op het nachtkastje.

Geruststelling: ik heb dat hele jaar ook de huistelefoon ernaast gehad.

Belofte: vanaf nu nooit meer vliegtuigstand als ik bereikbaar moet zijn.

Wat voel ik me oud ineens…..

 

Het voorjaar-keerpunt

Ik ben een enorm herfst/wintermens. Waar veel mensen beginnen te zuchten zodra de zon minder intens wordt en hardop klagen over het extréém slechte weer zodra de temperatuur onder de 15 graden komt (zoals eega) heb ik precies het omgekeerde: zodra de zon te fel schijnt ontvlucht ik de ploert, en zodra de temperatuur boven de 22 à 23 graden komt begin ik juist te zuchten (terwijl eega dan juist energiek ‘tig ballen tegelijk in de lucht houdt). Geef me de geur van vochtig mos en herfstige bosgrond en ik veer op, geef me een sneeuwbui en ik ben intens gelukkig. Die herfstliefde is wel te verklaren: als je graag moestuiniert en deels zelfvoorzienend wil zijn, is herfst hét jaargetijde om de vruchten van de arbeid te oogsten, tuin- dan wel wildplukkend, en niets geeft zo’n voldoening als je oogsten en vondsten winterklaar te hebben. Herfst is een druk jaargetijde, maar erg rewarding. (Sorry, net weer te veel Engels gesproken, deze post bevat daar een oprisping van.)
Die winterliefde, dacht ik, zou vast wel samenhangen met mijn bizarre fangirl-gedrag betreffende alles rondom Kerst. Toen ik echter een aantal jaar geleden midden in de zomer (!) het Kerstforum ontdekte, die het jaar rond actief is, leerde ik daar medefans kennen die wél ‘gewoon’ van zomer hielden. Dus dat was het kennelijk ook niet helemaal. Hoe dan ook: winter, mijn seizoen, ik lééf.

Eerste voorjaarsteken: naast de lantaarn die nog elke avond het vroegdonkere tijdperk trotseert bloeien de voorjaarsbolletjes als voorbode van de lente.

En toch… altijd, ergens in de eerste maanden van het jaar, bereik ik een voorjaar-keerpunt. Tot mijn eigen verbazing ben ik dan eventjes klaar met de winter, en begin uit te kijken naar autorijden met het raam open, stukjes grond omspitten en zaden planten, de kipjes af en toe los laten lopen en erbij gaan zitten (zonder toezicht kan je namelijk je complete tuin wel gedag zeggen met loslopende kippen), vogels horen en blad zien uitlopen. Zodra dit gevoel diep van binnen begint op te borrelen, zit ik vaak eerst nog even kort in complete denial, om het dan toch maar -onomkeerbaar als de cyclus van Moeder Natuur nu eenmaal is- als onontkoombaar te omarmen en vervolgens verwelkomen. Eenmaal voorbij deze mindswitch begint het: ik kan ook van dit seizoen genieten. Ik verheug me op het tuinieren. Ik snuif de lucht diep op als ik buiten ben. Waar ik twee weken geleden nog mijn bevroren handen tintelend voelde ontdooien na het planten van bloembollen in de tuin, stap ik nu met de jas open over de drempel.

Het voorjaar-keerpunt en de mindswitch zijn vandaag bereikt. Het diepe opborrelen begon gisteren. Ik reed door het Groningse platteland terug naar huis na een arbeidsvoorwaardengesprek en verdere kennismaking bij mijn nieuwe werkgever.
Zijpaadje: toen ik hierheen verhuisde met een spaarpotje om een paar maanden niet te hoeven werken, had ik de mengeling van carpe diem, arrogantie en naïviteit te denken dat ik wel weer aan het werk zou komen voor het spaarpotje op zou zijn. Wat voor werk dan ook en hoeveel uur dan ook. Maar dat ik zo snel al weer volledig binnen mijn eigen vakgebied, mijn eigen specialisatie binnen mijn vakgebied, en ook nog eens bij twee ziekenhuizen tegelijk aan het werk zou kunnen -die beiden niet eens een officiële vacature hadden- overviel me toch wel. Komt vast omdat mijn vorige baas zo’n ontzettend lieve, mooie aanbeveling had geschreven. Ik koos voor ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten: het Groentje uit Grunn gaat warempel werken in Fryslân.
Zijpaadje sluit weer aan op de hoofdroute, ik voeg weer in. Ik reed dus terug naar huis na nogmaals een warm verwelkomend gevoel in Drachten te hebben opgedaan. Een kwartiertje Friese en Groningse snelweg, een kwartiertje binnendoorweggetjes, dan ben ik thuis. Deze keer niet. Ik maakte een om-binnendoor-weggetje. Deed het raam open, reed langzamer dan toegestaan, keek om me heen, liet af en toe een glimlach toe, telde kieviten, verwonderde me over het prachtige blauw van de lucht, en de rust en weidsheid van het Groningse landschap waar je ook gewoon langzamer binnendoor kán rijden zonder een rijdende disco met een hoge dosis jong testosteron achter het stuur als bumperklever.

Blik uit het keukenraam, met als je héél goed kijkt een roodborstje tussen de voederhuisjes. Gewoonlijk zit dit vol vogels, tot je je camera pakt, uiteraard.

Bij thuiskomst had ik zin de natuur te blijven lokken, dus ik strooide extra veel buitenvogelvoer voor woonkamer- en keukenraam. Daar staan dicht opeen verstrengelde struiken naast het klinkerpad naar voordeur en achterom, waar heel wat vogeltjes zitten. Ik zette het keuken-bovenraampje open en ging aan de kook, onderwijl regelmatige tevreden blikken werpend op het piepende spul bij het keukenraam. Ik deed niet eens de shutters dicht toen de zon intenser werd. Vanbinnen voelde ik het voorjaar-keerpunt wakker worden. Ik maakte een koude knapperige salade in plaats van een winterse stamppot, maar roosterde nog wel pompoen erbij. Ik kruidde de gebakken aardappels stevig met sjalot en aardse, winterse kruiden, maar gooide er op het laatst toch wat frisse peterselie en daslook door. Mijn koken, altijd best-wel-nogal-seizoensgericht, begon zelfs al aan een voorjaarsfusion.

Wat ruist er door het struikgewas?

 

Vanmorgen bij het wakker worden ontdekte ik dat de kolonie lieveheersbeestjes, die ik al twee weken terug ontdekte in onze slaapkamer, ook begon te ontwaken. Ze heersbeesten steeds liever door de hele vensterpartij. En ja hoor. Daar voelde ik het. Ik begon breeduit te lachen, maakte een foto, plaatste die een uurtje later zelfs nog op Facebook omdat ik bleef lachen en het wilde delen. En daar was het dan: het gevoel dat de voorjaarszon door de kieren van mijn wezen mocht dringen en mijn lentelust weer wakker schudden. En ik omarm het.

Grunneger lekkernij

Begin december had ik me eraan gewaagd een Groninger lekkernij te willen maken: de Poffert. Niet te verwarren met poffertjes. No people, poffert – period. Niks verkleinwoordje. Nothing tiny, it’s great. Thé greatest. It’s huge. You’ll love it. Het recept leek verrassend veel op Broeder en Jan in de Zak, zo veel dat ik vermoed dat het van origine gewoon dezelfde koek maar dan elk in een andere naam gehuld en geëmigreerd is. Zo iets dus als Jahweh, God en Allah. Eens zien hoeveel wenkbrauwen ik met die opmerking de lucht in krijg.

Poffertbeslag en poffertvorm

De winter was dus begonnen met poffert. Een stevig winterse maaltijd. Nu de rest van het land sneeuw had en ik als enorme sneeuwliefhebber stikjaloers en smachtend vanuit een totaal onbesneeuwd Groningen naar de foto’s keek die vanuit de rest van het land op de tijdslijn van mijn SmoelBoek voorbij komen, wilde ik ook weer een wintergevoel. Chocomel, snert en stamppotten waren de revue al gepasseerd, tijd voor grote stappen: de volgende poffert moest gemaakt worden. En wel op maandag-de-dertiende, want dat is precies 50 dagen na Kerstmis (het is ongelooflijk hoe veel ik aan Kerstmis kan relateren), en die dag kwamen schone zus Iris en nichtje Zoë op bezoek. Zoë maak je altijd blij met eten, en dit is ook nog eens lekker eten, en Iris kon vanwege een griep best wat comfort food gebruiken. Overigens, dat ik hun namen gewoon noem, terwijl ik die van eega noch dochters hier in het blog gebruik, heeft ermee te maken dat hun namen al open en bloot op mijn broer zijn blog en in zijn boek staan, dus geen geheimhouding nodig.

De avond vooraf stond er al een royale hoeveelheid rozijnen, krenten, stukjes abrikoos en pruim te wellen en weken in een goede kruidige winterthee. Dat zijn zo van die details waar ik dol op ben. Ik stel me dan voor dat dat nog te proeven is na het bakken…. en weiger het tegendeel te geloven.

Op de dag zelf vroeg Zoë wat we zouden eten. Dat was natuurlijk lastig uitleggen. “Geen pofferTJES maar pofFERT” heeft zo’n meisje van 2 1/2 jaar weinig aan. Ik probeerde het nog een beetje uit te leggen maar een poffert moet je vooral proeven en niet proberen te vatten. Gelukkig liet ze zich goed afleiden met een boekje voorlezen.

De poffert met alle parafernalia er omheen.

De poffert, die het vuur op ging tijdens haar middagslaapje, rees al snel de pan uit. Letterlijk. Gelukkig minimaal, en twee en een half uur later zouden we merken dat het ook niets aan de smaak afgedaan had.
Intussen maakte ik ook de stroopsaus, zette een pak vanillevla erbij die nodig op moest, twee smaken karamelsaus en een bak vol zelfgemaakte appelmoes. Het feest kon beginnen. Zoë keek haar ogen uit en verklaarde giechelend dat we hier taart als avondeten namen. De poffert verdween rap en de laatste minimale beetjes moesten nog beschermd worden tegen nachtsnackaanvallen zodat elke dochter de volgende morgen nog een klein half plakje in de broodtrommel kon stoppen.

Ik zeg: de basale, gemiddelde poffert heb ik onder de knie. Tijd om variaties te gaan uitproberen. Door de volgende doe ik gebakken ui en kaas of zo. Zou Zoë dan nog vinden dat we taart als avondeten nemen?

Stevig gevulde plakken poffert

Creatief met keuken

In onze vorige woning hadden we een vierpits gaskookplaat. Heel normaal. En er was nog een kleine inbouwoven. Toen we ons huidige droomhuis voor het eerst bekeken, zat er een driepits gaskookplaat in. Daar ging ik als kookfreak natuurlijk niet mee akkoord, ondanks de grotere oven. Ik speurde toen al Marktplaats af, vond een zespits binnen redelijke rijafstand, veegde het kwijl van mijn toetsenbord en deed een bod dat geaccepteerd werd.

Het inbouwen van de zespitsplaat gebeurde in de megakrappe tijd tussen overdracht en verhuizing (vanwege Kerstmis die zich daar tussen wrong hadden we welgeteld 2 dagen voor alle klussen) en het stof van het uitslijpen van het natuurstenen aanrecht om de grotere plaat passend te krijgen vinden we nu nog af en toe terug in diverse kieren en hoeken van de keuken. En daarbuiten. Ik had serieus niet in de gaten dat het aanrecht geen hout of kunststof was, tot die zespits kookplaat erin moest. Misschien maar goed ook, want anders had ik het wellicht niet eens aangedurfd die te kopen.

Goed, groter fornuis: check. Grotere oven: check. Magnetron? Ah. Die hadden we ineens niet meer, want die moest achterblijven in het oude huis. Ik duikelde voor een habbekratsje een magnetron op in de buurt. Daar had ik niet veel voor over, omdat we die zelden gebruiken, maar nou ook weer niet zo zelden dat we zonder willen. Bij ophalen bleek tot mijn verbazing dat de habbekrats-magnetron een complete combimagnetron was, met oven en grill ingebouwd. En zo hadden we dus zes pitten, een grote oven, en een kleinere combi-oven. Puur keukengenot. Mijn slowcookers heb ik dan nog niet eens meegerekend.

Ik ben natuurlijk vlotjes aan de slag gegaan met uitvinden hoe dat nou kookt en bakt. Inmiddels heb ik door dat de grote oven een hogere temperatuurinstelling nodig heeft dan de kleine oven, dat een sudderplaatje op een sudderpitje overkill is (ja lach maar, ik had nog nooit een sudderpit) en dat AEG kennelijk een afwijkende ovenvorm heeft waardoor het knap lastig is een specifiek passend extra bakplaat te vinden.  De Action biedt weliswaar een prachtige oplossing met z’n zeer betaalbare uitschuifbare bakplaat, maar zoals elke andere blonde huisvrouw trap ook ik in dé Action-val en kom met zo veel meer naar buiten dan de bedoeling was dat je net zo goed meteen een dure bakplaat had kunnen halen. Hoewel, dan had je die rol met rollen plakband niet gehad. En dat meetlint waarvan je niet wist dat je die miste tot je hem zag. En die servetten met voorjaarsprint, omdat die winterprint die nu in de servettenhouder thuis zit al bijna niet meer kán, die is zóóó januari.

Nu de keuken en ik tot een verstandhouding zijn gekomen, en ik diens eigenaardigheden heb leren kennen, kan ik weer als vanouds bakken en koken. Een hele krat appels wordt verwerkt tot appelmoes (hé, dat gaat lekker op de wokbrander!) en verdwijnt de koele kelder in, er wordt weer jam gemaakt, en een enorme lading voor de cavia’s gedoneerde citroenen (cavia’s eten geen citroenen….) wordt lemon curd, terwijl de overgebleven eiwitten heerlijke merengues worden. We eten weer zelfgebakken brood en koekjes en de ovenschotels komen weer geregeld op tafel.

Nou nog even proberen of ik mijn net aangeschafte tweede slowcooker (kennelijk werkte eentje al verslavend) kan synchroniseren met de eerste, zodat het avondeten tegelijk uit twee sloompies op tafel kan. Moet niet moeilijk zijn.

Ja, hier kan ik wel aan wennen…..

 

 

Merengues in de oven
En…. gelukt.
Een hele krat citroenen. De hele wijde omtrek genoot mee en haalde na een oproep op Facebook bakjes vol bij me op.
Variatiebak.
Ja, ik had al eerder Appelmoes Kruidig gemaakt, vandaar.
De appelmoes maken lukte opvallend goed op de wokbrander. De cavia’s en kippen waren me later bijzonder dankbaar voor de appelschillen.
Geslaagde koekjes!
Eigenlijk veel te weinig gemaakt, zulke lekkere koekjes….
Blik van bovenaf naar beneden, een klein stukje kelder is zichtbaar. De rekken die je hier tegen de wand ziet, beslaan maar liefst 3 van de 4 wanden.

 

Werkeloos, hoewel niet werkloos.

Sinds 1 januari ben ik officieel werkeloos. Mijn laatste werkdag was 20 december, dus ik ben nu al ruim 6 weken niet meer in m’n witte jas gehuld geweest. Ook niet in m’n blauwe jas, want de OK heeft een ander kleurtje. Uiteraard waren die zes weken goed gevuld, en na de drukke tijd waarin we keihard werkten om zo snel mogelijk de verhuizing achter de rug te hebben, volgde een verplichte rusttijd omdat ik tuinhekje-koppen als sport uitprobeerde (en afkeurde). Nu ik weer hechtingvrij rondloop en mijn schedel alleen nog maar pijn doet bij directe aanraking precies op de plek waar het hekje stuiterde, merk ik dat de grijze massa ónder dat schedeldak steeds harder roept om een beetje uitdaging. Want voor je het weet betrap je jezelf op dingen als een avond lang TapeFace kijken…..

Vooraf leek het me heerlijk: door een paar maanden voor ontslag een extra werkdag erbij te nemen en de verdiensten daarvan opzij te zetten had ik genoeg gespaard om tot ongeveer half maart niet te hoeven werken, wat een luxe! Beschikbaar zijn voor het gezin, Groningen leren kennen (en vooruit dan, ook een beetje Drenthe en Friesland), het huis snel eigen maken.
Eerlijk is eerlijk: dat is ook allemaal leuk. Maar ik merk dat het nu al begint te kriebelen. Alleen maar thuis zijn is ook niets voor mij. Been there, done that. Het tienermeisje dat haar emancipatie-minded vader een enorme lachbui bezorgde met de uitspraak: “Waarom moet ik nou zo nodig een studie en een vak kiezen, wat nou als ik gewoon thuis wil blijven en voor mijn gezin zorgen later?” is uitgegroeid tot een vrouw die gewoon thuis blijven en voor het gezin zorgen als enige taak niet bevredigend vindt.
Half januari betrapte ik mezelf er al op dat ik onrustig begon te kijken naar vacatures, terwijl ik me vooraf zo voorgenomen had om januari écht vrij te houden, te genieten van mijn welverdiende vrije tijd, en niet eerder dan februari te gaan rondkijken voor een baan. Derde week januari heb ik mijn eerste open sollicitaties verzonden naar een aantal ziekenhuizen en het bevolkingsonderzoek (mammografiebus, oftewel de ‘tietenpletter’), en afgelopen week heb ik nog twee gerichte sollicitaties op vacatures binnen mijn vakgebied de virtuele deur van de mailbox uit gedaan. Alleen is de ene perfect op mijn profiel geschreven, maar 70 km verderop, en de andere in een ziekenhuis van mijn voorkeur maar eigenlijk niet 100% passend op mijn profiel. Het hoofd echografie van dat laatste ziekenhuis geeft me nog wel een tip waar ik mogelijk wat mee kan en introduceert me bij weer een ander ziekenhuis, dat ik opbel, waarna ik gevraagd word om ook daarheen een open sollicitatie te versturen.

Tja. Denk. Er zijn wel wat hengeltjes in het water, maar dé match is er nog niet. Toch maar iets achter de hand gaan hebben, er is nog zo veel meer leuk werk (of minder leuk werk) te vinden wat de tijd kan doden en de portemonnee vullen tot ik eindelijk binnen mijn vakgebied weer mijn aantal gewenste uurtjes te pakken heb. Twee keer word ik ergens aangenomen en zeg zelf af. De personal assistent voor een gehandicapte man bleek een schoonmaakster voor een zwaar vervuilde man te zijn. Nope. De salesfunctie waarvoor ik in training mag geeft in het sollicitatiegesprek aan dat ik de eerste week niet uitbetaald krijg omdat ze dan “in mijn opleiding investeren” en dat laat zo’n nare bijsmaak in mijn mond achter dat ik na even twijfelen (want de baan is wel erg leuk) alsnog afbel. Last van principes. Een ontzettend leuke bijbaan als actrice voor kinderfeestjes die Disneyprinsessen moet spelen lijkt me geweldig, maar gaat aan mijn neus voorbij omdat ik niet zonder bril op mijn snufferd kan en Elsa of Belle op haar snufferd omdat ze niets ziet is ook niet de bedoeling.
Een advertentie van een gastouderbureau trekt mijn aandacht. Dat heb ik vroeger toen onze kinderen nog erg jong waren ook gedaan en zou ik wel heel aantrekkelijk vinden. En zeker als ik geen hele dagopvang doe, maar pas vanaf 4 jaar buitenschoolse opvang, goed te doen hier. Ik ga in gesprek, het klikt enorm, en ik word aangenomen, ondanks mijn eerlijkheid dat werk binnen mijn vakgebied voorrang zal krijgen en ik dus niet kan zeggen hoe lang ik het zou kunnen doen.

Welgeteld één dag later kan ik ze terugbellen dat ik mijn aanvraag voor VOG (‘bewijs van goed gedrag’) en kinder-EHBO-lessen die ik moest doen toch nog even on hold zet. Ik krijg namelijk een uitnodiging van het Wilhelmina Ziekenhuis Assen, niet de minste, om volgende week een dag te komen meelopen, wederzijds kennis te maken en een gesprek aan te gaan. Blij schreeuw ik het uit op Smoelboek, dat ik op sollicitatie mag komen, en verzamel in no time vele ‘likes’. Daarna realiseer ik me pas hoe gênant het zal zijn als ik niet aangenomen word nu ik dit al zo openlijk deelde, maar goed, voor nu overheerst de blijdschap.

En ineens ben ik weer terug in de mindset van een werkende vrouw: nu ik me realiseer dat deze zee van vrije tijd linksom of rechtsom eindig is schieten me natuurlijk prompt ‘tig dingen te binnen die ik nog snel wil doen nu ik nog vrij heb. Waarom schoten al die dingen me niet te binnen toen ik me een week geleden zo langzamerhand van werkeloosheid te pletter begon te vervelen?

En zo zit ik dan een uur later al in het Groninger Museum, de Rodin-tentoonstelling bekijken. Nu het nog kan.