Nestelen

Ik ben, achteraf gezien, het tuinhekje dat op mijn hoofd tikte toch wel dankbaar, op een bepaalde manier. Zolang er nog een hechtdraad door mijn haren hing moest ik ineens verplicht rust nemen. En hoewel ik nou de verleden tijd gebruik (sinds 3 dagen hechting-vrij), moet ik volgens diverse mensen in mijn omgeving eigenlijk nog steeds het rempedaal een beetje ingedrukt houden, want na een maandenlange verkoop-slash-verhuisdrukte en vooral verkoop-slash-verhuisspanning daalt er nu een beetje moeite tot concentratie en moeheid over me neer die “LOW BATTERY” schreeuwt. Wat nou nog aan de hersenschudding ligt en wat er aan de opgebouwde druk van afgelopen maanden ligt is nu lastig te onderscheiden. Beetje van jezelf en een beetje van Maggi. Maar dat ik ernaar moet luisteren is me duidelijk.

Dus, ik doe momenteel een maximum aantal klussen per dag en gebruik nu ook tijd om te ‘nestelen’. Ik maak van huis een thuis. Richt de keuken net wat anders in, omdat na net iets meer dan twee weken gebruik al duidelijk wordt wat in de praktijk makkelijker werkt. Koop kamerplantjes van bonnen die ik bij mijn afscheid van werk kreeg en maak het huiselijk. Zoek sierobjecten met veel aanhangende herinneringen uit, die vanwege de verkoop verbannen waren naar doos of la, en bekijk welke weer in beeld mogen. Ons droomhuis, dat toch al van zichzelf een welkome sfeer had, vult zich met eigenheid en voelt steeds comfortabeler aan. Ik popel om in de tuin te beginnen, maar met de huidige sneeuw heb ik een uitstekende reden om dat nog maar een poos onder ‘woorden zonder daden’ te categoriseren. Al 2x stond ik met de doos met groente- en kruidenzaden in mijn handen met het idee ze vast te sorteren maar ik heb ze weer weggezet: niet te ongeduldig.

Mijn voornemen de auto minder en fiets vaker te gebruiken is goed vol te houden. Ik fiets door Aduard, Zuidhorn en Groningen (Stad) en leer de omgeving een beetje kennen. Maak me routes eigen, stap winkels binnen om te leren wat waar verkocht wordt, maak praatjes met locals en verken zo de boel goed. Mits niet uitgevoerd in een enorme storm met rukwinden is buiten fietsen iets dat eerder energie geeft dan vraagt, dus ik reken dat gewoon onder rustig aan doen. Die rukwinden komen hier dan helaas wel weer geregeld voor. Het doet me een beetje denken aan de paar jaar van mijn tienerjeugd die ik doorbracht in het platte en altijd van stevige woei doortrokken Zeeuwsch-Vlaanderen. Regel één van fietsen met wind: als je met wind mee rijdt heb je weliswaar geluk, maar dan heb je hem op de terugweg tegen, als je echter met wind tegen rijdt heb je pech, want dan draait hij geheid 180 graden vóór je de terugweg aanvaardt, zodat je hem wéér tegen hebt. Murphy lacht in zijn vuistje.

De kinderen zijn hun nieuwe leven ook al goed aan het aftasten.
Oudste stelt innig tevreden vast dat de nieuwe school van haar en middelste een maximum van 3 proefwerken per week afneemt, waar hun oude school een maximum van 2 per dág had ingesteld en een enorme dwang voelde om alles wat aan leerstof was aangeboden ook bijna 1 op 1 te toetsen. Wij merken meteen dat het idee dat kinderen zélf (mede)verantwoordelijk zijn of ze leren op school (en dat dat dus niet afgedwongen kan worden met enkel maar toetsen) in het geval van onze kinderen gelukkig goed werkt. Met beduidend minder huiswerkdruk is de weerzin voor datzelfde huiswerk ineens een stuk minder. Zowel voor haar als voor middelste.
Middelste kreeg voor pakjesavond (bij ons oudejaarsavond) tot haar enorme verrassing twee ratjes. Een al jarenlang gekoesterde droom, die vanwege de krappere ruimte in vorig huis niet leefbaar was, maar dankzij de verhuizing uit mocht komen. Het maakte bizar veel goed aan deze verhuizing 😉
Haar ik-vind-de-route-naar-school-nooit-paniek op de laatste vakantiedag werd ondervangen door vriendelijke Groningers die ervoor zorgden dat de dochters geen van drie alleen naar school fietsten, en de ik-ga-hier-nooit-vriendinnen-vinden-paniek zijn we alláng weer vergeten. Morgen komen er wat vriendinnen van school haar ratjes bekijken, pannenkoeken eten en films kijken.
Jongste, die naar een andere school gaat dan oudste en middelste, ontdekt tot haar opluchting dat ze op één vak na (wat op haar nieuwe school al in jaar 1 begint en zij op oude school pas vanaf jaar 2 gehad had, ze zit in de derde) verder redelijk tot goed bij is of zelfs voor loopt. Er zit nog wel enige spanning bij haar omdat zij twéé overstappen moet doen. School en conservatorium. School is gelukt, conservatorium loopt nog. Ze moet komende week voorspelen en dat is best zenuwslopend als je net 14 geworden bent, en zeker als je een meisje van 14 bent dat eigenlijk heel graag professioneel muziek wil gaan maken later.

Ik ga me eens even houden aan mijn eigen opgelegde regime. Het is theetijd, tijd om even op de bank tevreden rond te kijken, met een kopje thee van het voorheen zo verre en nu zo bereikbare winkeltje van theemuseum en -schenkerij De Theefabriek, en omdat het weekeinde is mag ik er een chocolaatje bij. Neemt u er ook maar een. Op mijn en uw gezondheid.

Kop d’r veur

De eerste keer dat ik de uitdrukking ‘Kop d’r veur’ hoorde, was niet uit Groningse mond. J, een toenmalig bevriend caviafokker uit Kollum (Friesland dus) maakte mij hier het eerst bekend mee. Ik dacht toen nog dat J alleen maar ‘doorgaan’ bedoelde, maar langzaam maar zeker kreeg ik door dat deze Noord Nederlandse uitdrukking nog wel wat nuances meer heeft. Volhouden. Moed houden. Standvastig blijven. Veel sterkte. Geef nooit op.
Mooi hè, hoe je precies snapt wat er bedoeld wordt, en toch net niet een 100% dekkende ABN-vertaling kan vinden. Ik vind het een krachtige uitdrukking en nadat ik hem van J geleerd had, gebruikte ik hem af en toe. Waarna ik hem meestal moest uitleggen.

Those days are over! In Groningen snapt iedereen wat kop d’r veur betekent, en is de kans eerder aanwezig dat juist ikzelf nog niet alle nuances ervan snap, in plaats van de toehoorder.

Ter demonstratie. De verhuizing loopt op zijn einde, nog maar enkele dozen te gaan, nog maar één verlengsnoer te leggen en enkele lampen en plankjes op te hangen. We gaan lekker. Ik ben zélfs al een dag bezig geweest met het werken in de tuin aan een nieuwe caviaren: planten uitgraven, elders opnieuw ingraven, grond egaliseren, eerste verblijf plaatsen, planten met hekwerk omgeven tegen caviaknaaggraag. Hét excuus om dit in het voorjaar geplande werkje vooruit te halen is de grotere kans op adaptatie van nieuwe grond rond de worteltjes door in de winter herplaatste planten en heesters. Juist in het voorjaar, als de sappen als plantenbloed door de wortels stromen, raken plantjes danig in de war van een plotseling en bruut ontwortelen. Nu kon ik het als het ware in hun winterslaapje doen, in de hoop dat ze bij het wakker worden amper doorhebben dat de buren links en rechts er toch volslagen anders uit zien.
Waarom ik daar niet stopte maar doorging met egaliseren, verblijf plaatsen en hekwerk aanleggen? Dat is iets waar ik erfelijk last van heb. Mijn vader heeft het ook. Eenmaal bezig met een klus, MOET het af. Onrust giert door de aderen, ook al omdat er deep down de angst achter zit ‘maar als ik nu stop, zal ik dan wel weer beginnen en het helemaal afmaken, of ga ik er dan teveel tegenop zien?’ waardoor het koppig doordenderen om de hoek loert. Kop d’r veur, doorgaan.

Een ander tuinklusje dat ik met betere redenen niet te lang wil laten wachten is het ingraven van de fietsenklemmen. Drie loodzware betonblokken met een fietsenstandaard erin gegoten zijn meegekomen vanuit het Wijchense. Om te voorkomen dat de fietsen door de hele tuin neergezet worden, en om te voorkomen dat ze bij een Gronings briesje door de hele tuin rondgeblazen worden, wil ik die klemmen zo snel mogelijk ingraven zodat ze bruikbaar worden. Om allerlei logistieke redenen die op het moment dat ik ze bedacht ongelooflijk logisch waren, gaan die klemmen ingegraven worden onder een afdakje aan de rand van de tuin.
Vol goede moed pak ik de spade, steek hem in de grond en haal ongeveer 1 eierdopje grond los. Oei. Die grond zit hier goed hard aangestampt. Ik zet de spade nog even weg en ga een tuinschepje en krabbertje halen. Even de grond loswoelen. Dat gaat met wisselend succes. Hele stukken grond zijn los te krabben. Als ik ongeveer 15 cm diep kom, stuit ik wel op keiharde stenen en bouwpuin, maar het is los te krijgen. Ik stuit echter ook op boomwortels. Koppiger dan bouwpuin. Maar koppig kan ik ook zijn, dus ga ik die wortels gewoon te lijf. Rondom los werken, met zaag en hamer en afsteekmes en spade tekeer gaan. De dunne trek ik makkelijk los, de dikkere worden gezaagd. Ik wou dat ik een beitel of bijl had, maar ik wil NU dit klusje afmaken dus ik ga nu niet stoppen om er een te gaan kopen of lenen. Er hoeft maar een gat van 30 bij 30 voor een betonblok en die hoeft maar 20 diep. Moet kunnen toch? Ik ben intussen wel zo murw geslagen door de tegenvallende hoeveelheid boomwortels dat ik al zo ver ben dat ik blij met één bruikbare fietsenklem zal zijn, die andere twee moet ik dan nog maar eens over nadenken.

De dikste boomwortel ligt nu bijna helemaal vrij gemaakt in beeld, diagonaal door het gat waarin de fietsenklem moet gaan komen. Het begint donker te worden (ben ik al zo lang bezig?) en één kant is al doorgezaagd. De andere kant is nog een wirwar van door elkaar kronkelende vertakkingen en vraagt nog wat werk. Ik zaag één vertakking door en wrik. Er zit duidelijk meer beweging in. Ik zaag nog een vertakking door en wrik. Is dat nou nog meer beweging of verbeeld ik me dat? Ik raak helemaal in standje verbeten. Los zal hij komen. Kop d’r veur. Ik buig me diep over de stronk en wrik nog eens terwijl ik in het halfdonker de stronk inspecteer op de mate van speling.

KLONK.

Heel even sta ik stomverbaasd stil. Wat was dat? Er ligt ineens iets op me. Ik pak het metalen tuinhek op dat zojuist bovenop me is gevallen, strek mijn pijnlijke rug om het hek te bekijken en te bedenken hoe ik in godsnaam heb kunnen missen dat dat hek los stond en niet vast aan de muur. Nou ja, ergens ook wel logisch dat je er niet van uit gaat dat een hek los staat, maar het hele bestaan van dit hekje was nog maar net via de uiterste vage grenzen van mijn ooghoek tot de randen van mijn bewustzijn doorgedrongen. Dit is wel een héle plotselinge bewustwording.

Corpus Delictum

Terwijl ik zo verbaasd sta te zijn, voel ik voorzichtig met mijn hand op mijn hoofd waar het hekje terecht is gekomen. Verdorie, bloed. Dat dacht ik al. Een hoofdwond bloedt al snel dus het verbaast me niet. Ik zet het hekje weg en bedenk me of ik in de buurt iets heb om er tegenaan te duwen, want met modder op mijn handen moet ik dat vooral niet met de blote hand doen. Het straaltje bloed dat ik intussen uit mijn haar via mijn oren naar mijn wang voel lopen geeft aan dat het enige haast heeft. Ik zit nog te miepen ook dat ik geen bloed op het nieuwe kleed in de bijkeuken wil, dus terwijl ik met mijn mouw de straaltjes van mijn wang veeg grijp ik zo snel mogelijk een handdoek uit de bijkeuken en druk het nog behoorlijk nieuwe stuk textiel stevig tegen de wond, terwijl ik met de andere hand met een loshangend stuk handdoek mijn wang en oor weer schoon poets. Om en om, één voor één, krijg ik ook mijn handen gewassen en zelfs de jas uit.

Ja hoor, zal je net zien: het is 5 voor 5 en om precies 5 sluit de huisarts. Snel zoek ik het nummer op van de nieuwe huisarts (note aan mezelf: nieuwe huisarts programmeren op de plek waar de huisarts uit Wijchen nog in de telefoon staat) en bel de praktijk. Antwoordapparaat. Met vakantie deze week. Of ik even de vervanger in Niekerk wil bellen, 2 dorpen verder. Om 1 over 5 heb ik na 2x antwoordapparaat bellen het nummer genoteerd en bel snel de huisarts in Niekerk. Ze nemen nog op! Zowel huisartsassistente als ik twijfelen. Meteen ingrijpen of afwachten? Is het nodig of niet? Omdat ik zelf in de zorg werk begrijp ik prima wat ze doormaken: het plichtsbesef roept ‘blijven en patiënt zien’ en ze proberen me ook écht niet af te houden, maar dan zit er ergens een gezin te wachten op mama of een partner te wachten op echtgenote en het eten wordt koud. Ik geef aan dat ik een uurtje ga wachten of het vanzelf stopt met bloeden en dat ze maar lekker naar huis moeten gaan.

De telefoon is nog niet opgehangen of ik word ineens heel duizelig en misselijk. Niet goed. Eega is heel zorgzaam en neemt het koken over en de kinderen komen af en toe om de hoek kijken als ik op de bank lig met een handdoek tegen mijn hoofd aan. Eega probeert me nog naar de dokter te praten, maar nee, eerst even rusten en eten en kijken of het erger of minder wordt. Ik val zelfs even in slaap. Bij het wakker worden (met een bord eten voor mijn neus!) ben ik niet meer misselijk en minder duizelig, maar de wond bloedt nog steeds, 2 uur na mijn poging tuinhek-koppen tot sport te verheffen. Toch maar even de huisartsenpost bellen. Ik mag meteen komen. Bij vertrek maak ik nog op een bizarre manier kennis met een buurmeisje, die een hier geleverd pakketje komt ophalen en mij met een bebloede handdoek tegen het hoofd ziet staan.

De zorg gaat voorspoedig. Ik hoef amper te wachten, krijg een hechting en een tetanusprik, een waarschuwing om het rustig aan te doen tot over een weekje de hechting eruit mag, een tweede waarschuwing dat ik aan de bel moet trekken als ik weer misselijk of duizelig word, en een laatste waarschuwing dat de hoofdpijn vermoedelijk de dag erna nog wel wat erger zal zijn en dat dat erbij hoort. Ik haal daarom op de terugweg alvast met tempo slak-met-reuma de boodschappen nu ik me nog enigszins redelijk voel, zodat ik voorlopig niet de deur uit hoef. (Wat een ontdekking! In Zuidhorn, 1 dorp verder, is de AH elke dag tot 22u open!)

Drie dagen later: dezelfde redder die het kippenhok voor elkaar kreeg, ergo mijn vader, staat op de stoep met werkbroek, superscherpe spade, pikhouweel en bijl. Hij doorstaat dezelfde fases als ik: eraan beginnen, twijfel (is dit wel een handige plek?), besluiten toch door te gaan, en zodanig verbeten raken dat het MOET slagen. Twee uur later zit er niet eens één fietsenklem in, maar zelfs twéé. Hij had goed de kop d’r veur zeg. Hij snapt dat. Ik moet daarentegen nog even leren dat “kop d’r veur” nooit, maar dan ook helemaal nooit, letterlijk genomen dient te worden als het metalen tuinhekjes betreft.

Tokkies Deel Twee

Op 1 januari publiceerde ik een blog over De Tokkies, onze kippenfamilie. Ik stelde Nikki, Polle en Aithusa aan jullie voor. Voor ons doen is 3 kipjes hebben niet zo heel veel, ook al omdat we probéren zelfvoorzienend te zijn qua eieren, maar omdat we al in april zeker wisten dat we zouden gaan verhuizen hebben we de twee lege plekken -veroorzaakt door twee kippensterfgevallen van dit jaar- leeg gelaten tot na verhuizing.

Nu was het dan zo ver, en had het nog meteen haast ook. Zodra kippen zich een verblijf een béétje eigen maken, komt er namelijk meteen territoriumdrift aan te pas en wordt het introduceren van een nieuw Tokkie een stukje lastiger. Trouwens, onze Nikki vindt een verblijf al eigen genoeg voor territoriumdrift na gemiddeld 3,7 seconden, dus we wilden de fase van uiterst extreme territoriumdrift (bij Nikki na gemiddeld 3,7 dagen, waren we bang voor) maar voor zijn. Bovendien, de volgende kip moet binnen zijn vóór een mogelijk vervoersverbod.

In mijn vorig blog had ik beschreven hoe ik het schuilhok gemaakt had, erin gekeken had toen het nog leeg was, en geschat had dat er vier kippen in konden. Vijf leek me nog gaan maar krap. In gedachten zag ik twee, maximaal drie kippen per stok zitten, klem van wand tot wand, keer twee stokken. Ik ben een slechte schatter. Ik zal even een foto uit het vorige blog herhalen, ter illustratie:

Dus. Herschatting: drie kippen per stok kan makkelijk en is zelfs ruim, keer twee stokken. Dat is mooi nieuws. Het is namelijk altijd prettiger voor eventuele nieuwkomers om samen met een bekend maatje erbij te komen, voor zowel de morele steun als het verkleinen van het fysieke overwicht van de oude garde. Met het nieuwe jaar amper een halve dag oud nestelde ik mij op de bank, trok de klapdoos op schoot, opende hem op Marktplaats, zette een zoekstraal van 15 kilometer op en klikte achtereenvolgens ‘Dieren en toebehoren, Vee, Pluimvee’ aan. Naast enkele pauwen en ganzen en HEEL veel hanen werden er toch ook enkele hennen aangeboden. Na het wegvinken van voornoemde hanen, kleine krielkipjes, zijdevederige rassen (zien er eerder behaard dan beveerd uit en blijven veel te lang nat na een bui) en vechtrassen (dat leek me nou écht niet handig met onze Nikki) bleef er niet veel over. En dan wilde ik er nog liefst twee tegelijk halen ook.

Misschien had ik ook niet veel advertenties nodig. Eén advertentie had meteen mijn aandacht. De advertentie het dichtst bij huis, slechts 2 1/2 km verderop in Den Horn. Een hennetje werd aangeboden mét haar toompje kuikens van 3 weken oud. Kuikens? Nu?? In de winter????
Op basis van de foto’s kon ik niet opmaken hoe groot dit Tokkie was, dus even contact gelegd. Al snel had ik door dat de eigenaar geen idee had. “Ik denk geen kriel, ik schat een kilo of vijf.” Beste man, vijf kilo, dat is eerder het gewicht van een kalkoen, nog in kerstsferen? Ik vroeg dus of ik even langs mocht komen om te kijken, en als ze groot genoeg zou zijn kon ze meteen mee. We spraken af dat ik meteen al eind van de middag kon komen, als het al donker werd, want Tokkies accepteren nieuwe Tokkies ook weer beter als ze al op stok zitten te doezelen en geen veer voor ogen zien. Meneer vindt het niet erg dat het 1 januari, een feestdag, is? Meneer vindt het niet erg. En oh ja, er wordt verbouwd aan de brug, dus vóór de brug al afslaan, dan kan ik de tijdelijke weg nemen, hij woont aan de Aduarder Diep waarover de brug gaat.

Zo dicht bij huis: tijd om mijn goede voornemen af te stoffen. Eenmaal wonende in Aduard zou je de auto zo weinig mogelijk gebruiken, en zo veel mogelijk lopend en fietsend doen, weet je nog wel? Terwijl ik mezelf zo streng toespreek en de jas aantrek, kijkt jongste me in de hal aan of ze water ziet branden: “Fietsen??? Maar dat is toch zielig voor die kip!” Welnee, kan best achterop. Kippeneindje, hahaha. Jongste besluit zich er verder niet meer mee te bemoeien en laat me gaan. In de bijkeuken, waar ik via de achterdeur naar de fiets wil, loop ik tegen eega aan die stomverbaasd vraagt waarom ik ga fietsen, en of dat niet zielig is voor de kip. Nee-hee. Dit kán wel. Lamenoumaar.

Pas als ik de achterdeur uitstap heb ik door dat het niet droog is. Niet dat het regent hoor. Nee. Het sneeuwt. Irritante priksneeuw die als naaldjes in je gezicht stuift. Maar goede voornemens zijn goede voornemens en die ga ik niet op 1 januari al loslaten. Ik heb heldere instructies gekregen over de route en het is vlakbij.

Al na een paar honderd meter zie ik niet zo veel meer. De bril is ondergesneeuwd en moet om de haverklap afgeveegd worden, waardoor mijn handschoenen al snel doorweekt zijn. Is niet erg, ik ben zo bij de brug. En over de brug. Oh, dat was niet de bedoeling. Omdraaien. Heb ik een afrit gemist? Even kijken, voor zover mogelijk in deze duistere sneeuwbui. Daar staat een bord ‘verboden in te rijden’. Daar staat een bord ‘fietsers omleiding’. Daar staat een bord ‘bouwverkeer’. Uhm…. hij had het over een tijdelijke weg, daar aan de andere kant van de weg zie ik wel iets tijdelijks aangelegd. Oversteken maar. Nee, dit loopt dood. Dat dan? Oh, daar zijn slagbomen, dat mag vast ook niet. Route drie? Nou, het lijkt me niet de bedoeling dat ik via een grasberm met de fiets onder de brug door kruip. Dit kan niet kloppen. Terug omhoog, brug op, nog eens kijken. ‘Verboden in te rijden’ en ‘Fietsers omleiding’. Ik ga voor ‘Fietsers omleiding’. Ik word volledig terug naar Aduard gestuurd, en verder. Ik stop nog even bij een bushalte om de verkoper bericht te sturen dat ik onderweg ben. Via een enorme omweg kom ik uiteindelijk weer in de buurt van het Aduarder Diep, waaraan het huis moest liggen. Op de display van mijn fiets zie ik dat ik inmiddels 9 kilometer heb afgelegd in plaats van 2 1/2. Ik zie veel woonboten, allemaal met huisnummers die niet eens in de buurt komen van waar ik moet zijn, en begin me af te vragen of ik goed zit. Dan zie ik ineens in de verte een boerderij waar iemand op de oprit met een licht zwaait. Zou het….? En ja, het zal. Een beetje ongeduldig, want hij moet gaan melken, en ik ben toch een stuk later dan afgesproken, maar: hij heeft op me gewacht. Lost meteen even het probleem van de omweg voor me op: “Niet gevonden? Hoe dan? Oh, jaaaa, maar daar staat wel ‘verboden in te rijden’ maar voor ons moet je daar toch gewoon in hoor.”

Even later zijn Jannes en ik met mijn kippenvervoerskist droog in de stal. “Ah,” wijst Jannes, “Daar zit ze al.” Los in de stal met jongvee. Gealarmeerd dreigend naar ons en klokkend naar haar grut loopt ze er vandoor. Ik maak een superblonde opmerking: “Oh, dus we moeten haar nog vangen?” Ja, ik had immers niet gezegd dat ik haar al wilde, ik moest eerst even kijken. Eigen schuld. Kwartier, twintig minuten kost de vangpartij. De kalveren kijken ons aan alsof we volslagen kierewiet geworden zijn. Ik heb nog een blond moment, want zodra ik een klepje open van mijn vervoerskist om kuiken drie erin te zetten, schiet kuiken een of twee er weer net zo hard uit. Zo komen we nooit aan 1 kip + 4 kuikens tegelijk in de mand. Moederkloek biedt het langste weerstand en is dan ook het lastigste in de kist te krijgen. Vier kuikens die net begonnen zijn met fladderen binnen houden als je een klep groot genoeg voor moedertokkie moet openen is best even een klusje voor pak ‘m beet 12 paar handen. Wonder boven wonder lukt het ons. Intussen is een andere boer al aan Jannes komen vragen om hulp, dus zodra de kip met kroost in de kist zit trekt Jannes een sprintje op klompen en laat mij zelf de kist achterop hijsen. Via de weg ‘verboden in te rijden’ ben ik in no time thuis. Kippeneindje.

 

 

 

 

 

 

We zijn nu bijna een week verder. Mama kip is Janne gedoopt (dank aan Jannes) en heeft het zwaar met haar kroost. Aithusa en Polle doen niet lastig, maar Nikki doet toch wat we van haar verwacht hadden. Arme Janne. Het wordt elke dag een klein beetje beter en we houden stug vol. Eega heeft besloten dat de kuikens die hen worden maar gewoon lekker blijven. Hij verraadt nogmaals zijn zwak voor de kippen als ik op 7 januari zijn voetstappen ’s morgens vroeg in de verse sneeuw zie staan en merk dat hij dus óók elke morgen de kipjes controleert om te kijken of alles goed gaat. Goed, nee, dat nog niet helemáál. Maar wel elke dag een beetje beter. Daar hebben we wel vertrouwen in. We gaan Nikki nog wel wat gastvrijheid aanleren!

 

De Tokkies

Met argusogen houden we de ontwikkelingen rondom de vogelgriep in de gaten. Mogen de kippen mee naar Aduard of komt er een vervoersverbod? Het leed voor met name jongste is niet te overzien als de kipjes niet mee mogen, maar ja, tegelijk is het leed van geruimde kipjes of zieke kipjes ook groot. De grenzen van de besmette gebieden trekken langzaam op en volgens de planning van nu halen we onze kipjes op over ruim 2 weken, als we ons huis in Wijchen definitief met een handtekening overdragen op de kopers.

~Interim~
Huh? Over 2 weken? Ja. Deze blogpost stond al even achter de schermen, want stel je voor dat ik de kipjes tegen alle regels in stiekem vervoerd zou hebben tegen een vervoersverbod in, weggesneakt in de kofferbak en in het donker de tuin in gesmokkeld in Aduard, dan had ik deze hele blogpost moeten weggooien in de doofpot. Gelukkig kon het -met omweg- legaal dus kan ik dit rustig publiceren nu.
~Einde interim~

Afgelopen jaren hebben we steeds wel 2 of meer tokkies in de tuin gehad. Meestal 4 of 5, maximaal 7 gehad, maar dat was toch wat veel. Als u, beste lezer, nu een idyllisch beeld voor ogen hebt van gemütlich binnensmonds kakelende scharrelkipjes die op een kluitje lief de gestrooide broodkruimels oppikken: ja, dat klopt. En weet u wat ook klopt? Opgegeten moestuinoogst. Geruïneerde borders. Bij thuiskomst een chagrijnige kip vinden, klem hangend in het net dat je over je geruïneerde borders hebt gespannen om de rest van je siergroen en nutgroen te redden. Tweemaal daags kippenpoep opvegen om nog in je tuin te kunnen lopen. Kippen die broeds worden en daar niet vanaf te krijgen zijn en ‘iets’ moeten uitbroeden, omdat ze zich letterlijk dood kunnen broeden, dus daar schuif je dan tóch maar weer die bevruchte eieren of kuikens onder. De wet van Murphy bepaalt dan dat van die kuikens in ons geval minimaal 80% haan blijkt te zijn, ik zweer het, Murphy heeft een hekel aan kippen. Af en toe kan je zo’n haan op een prima scharrelplek kwijt, maar mijn ouders hebben het restant ook al in hun vriezer gehad. Zij eten namelijk nog wel vlees.
Een van de beste beslissingen in onze tijd als kippeneigenaars was dan ook een beetje geld te steken in een goede volière en het kippengebroed voortaan niet meer de vrije poot te geven in onze tuin. Een deel van de bestrating werd gelicht, Wijchense klei uitgegraven en zakken vol zand gestort, de volière werd tegen de schuurmuur gezet waarin ik vakkundig een flink gat mepte, de binnenkant werd met volièrepanelen afgezet tot schuilhok, en we hadden tevreden kipjes en tevreden eigenaars.

Van deze verzameling plankjes en een zakje schroeven…..

De volière gaat mee, de schuur uiteraard niet. Eega, die de kipjes ook heel gezellig vind, kocht opgetogen een nieuw schuilhok voor de nacht dat ik zowaar binnen het uur in elkaar gezet kreeg. Een blik op het binnenwerk (mét zitstokken!) leerde mij dat hier met gemak 4 kippen in kunnen. Grote kippen. Misschien wel vijf, maar vier is mooi zat. De kleine kippen hebben we afgezworen. Hoe gezellig ook, het kleine grut zou bij ons doodgaan van de honger. Wij hebben namelijk een speciale anti-muizen-voersilo. Een silo met een plankje ervoor dat als een rode loper ligt te lonken.

… naar dit mooie hok binnen een uur!

Als een kippendame op het plankje stapt, opent er een klepje van de silo en kan mevrouw rustig alle graantjes en legkorrels oppikken die ze blieft. Of eigenlijk alleen legkorrels, want toen we er granen door mengden (vinden ze lekkerder) gooiden ze alle legkorrels naar buiten om de lekkere graantjes als krenten uit de pap te pikken. Zodra het tokkie er weer af stapt, sluit de klep zich hermetisch anti-muis en anti-mus. Clou van dit verhaal is dat het klepje naar het voer zich alleen opent bij genoeg gewicht op de trede en dat is de reden dat we alleen nog grotere kippen hebben. De aanschaf van deze silo heeft zich in rap tempo terug verdiend, want je wil niet weten hoeveel voer we ineens besparen nu we niet langer de plaatselijke voedselbank voor alle muizenfamilies in de wijde omtrek blijken te zijn. Hoewel, enige vorm van recycling kwam daar ook wel bij, eerlijk is eerlijk. Onze kippen openden namelijk geregeld de jacht op voorbij komende muizen en er zijn er toch wel een aantal in de kippenmagen beland.

Tegenwoordig staan hun legkorrels dus in de silo, en krijgen ze een los handje gemengd graan in de ochtend in hun volière om het buitenscharrelen in te luiden. Terwijl de tokkies naar buiten lopen om hun graantjes op te eisen, kan ik de eieren rapen. Kneuterigheid tot en met, natuurlijk, om met je eigen soms nog warme eitjes naar binnen te lopen, maar het geluksgevoel is groot. Ik probeer om door het jaar heen geen eieren meer te kopen, maar in de winter leggen ze beduidend minder dus dan lukt het niet altijd.

Okay, dit blog is in delen geschreven, zoals gezegd. Sprongetje. Over anderhalve week moeten de kippen vervoerd worden en Friesland en Overijssel hebben nu ook vogelgriep, vooralsnog op veilige afstand van Aduard maar wel al dichterbij kruipend. De kippen logeren momenteel bij vriendin C in Wijchen, zodat ik de verblijven vast kan afbreken en de tuin een soort-van-fatsoenlijk kan achterlaten voor de nieuwe bewoners. Stel je voor dat de kippen bij C niet weg mogen…

Vervoersverbod voor kippen nu vlakbij Wijchen

En weer een sprongetje. Het is Eerste Kerstdag als ik dit schrijf. Jolly merry blissful enzovoorts! De vogelgriep breidt zich uit en zit nu ook in Boven-Leeuwen. Daarmee is er een vervoersverbod-straal ingesteld die deels over Wijchens gebied gaat. Fingers crossed. Zoals het er nu uit ziet, mogen onze drie kippen over 5 dagen wel uit Wijchen vertrekken, zolang we niet over de A50 vertrekken maar via de A73 wegrijden. De details waarmee je rekening moet houden wanneer je een beetje net braaf volgzaam burger wil zijn…. (By the way, ik ben eigenlijk helemaal geen net braaf volgzaam typetje, maar als de kipjes risico lopen ben ik ineens opvallend dociel.)

Volgens C hebben wij geen drie kippen, maar twee kippen en een adelaar. Nikki, de Nera Brown Leghybride, bleek de boel namelijk nogal te terroriseren, meteen nadat ze daar na haar eerste nacht haar oogjes opende, kopje uit de veren trok en van de zitstok sprong. Nikki voldoet nu dus aan een extreme ophokplicht, en wisselde bij C van plek met een konijn. Polle, onze dubbelgezoomde Barnevelder oma-kip begon op haar oude dag zowaar mee te doen met Nikki -very much unlike her- en moest ook op haar plek gezet worden. Dan hebben we ook nog Aithusa, de Bielefelder (zo genaamd door onze Fantasy-minnende dochters die de serie Merlin gekeken hadden, klik maar eens). Aithusa, vernoemd naar een draak, was juist als enige de schattigheid zelve en maakte geen enkel probleem bij het socializen met de kipjes van C. Binnenkort gaan we dit sociaal experiment herhalen. Er komt namelijk een vierde kip bij in Huize Sanders. Expres uitgesteld tot ná de verhuizing. We hopen dat het vervoersverbod de Noordshow niet in de weg zit: een enorme tentoonstelling vol kippen, watervogels, kwartels, konijnen en cavia’s. Met een beetje geluk gaat dat ook voor alle vogels door en kunnen we aan het eind van de kerstvakantie al een kip gaan uitzoeken daar. De keuze is reuze. Of heeft er iemand in de buurt van Aduard toevallig nog een kip over?

Ah neeeeeeee!!!!! Midden in de drukte (we schrijven 28 december) ontdekken we dat de verhuizers, een uurtje nadat we getekend hebben voor akkoord en vertrokken zijn, vergeten zijn de volière van de kippen opnieuw op te zetten. De panelen staan los in de tuin. Mijn ouders zijn er net om de kinderen en honden te komen brengen. Mijn humeur is al niet al te best, want we zijn al een andere crisis aan het bezweren (we hebben eindeloos geschoven met bedden, bedbodems en matrassen afgelopen weken, en komen er dus serieus om half 5 ’s avonds achter dat dat fout gegaan is en dat oudste een nieuw bed en bedbodem maar geen matras heeft). Ik stap met mijn vader en oudste in de auto en ventileer eens flink hoe ik baal. Mijn vader laat me even uitrazen, reageert niet, en zegt als ik stil val alleen maar: “Ik ben morgenochtend ook nog beschikbaar.” Mijn redder!

Op 29 december besteden we een volle halve dag aan het in elkaar zetten van de volière. Hij staat nu heel mooi, maar ik bespaar jullie de bouwomschrijving. Laten we het erop houden dat het met keurig schroeven en waterpas zetten begon, en na een aantal uur eindigde met tie-wraps, wat overigens nog beter werkt dan schroeven. Dat hadden we meteen moeten doen.

Het is 30 december. Met een fikse pennenstreek van eega en mijzelf zijn we niet langer bezitters van 2 huizen tegelijk. De buitencavia’s en kippen worden opgehaald bij C en ondergaan de route gelaten. Het is gelukkig mogelijk om, met een beetje omrijden, de vervoersverbodgebieden te vermijden, dus de Tokkies mogen thuis komen! Na een paar uur komen ze volslagen gedesoriënteerd aan in Aduard, waar hun nieuwe volière en nachthok klaar staat. In het donker hijs ik ze uit hun vervoersdoos en zet ze op stok in hun splinternieuwe schuilhok, die inmiddels vakkundig verbonden is met de volière. In het donker hebben kippen geen enkele neiging tot bewegen dus Aithusa en Polle kruipen netjes op stok. Nikki, onze alpha-dame, pikt acuut het lekkere nestvak van het schuilhok in.

             

Benieuwd hoe ze morgen zullen opstaan. Dat zal wel even wennen zijn.

31 december: feest. Zo veel te ontdekken. Zo veel grond om om te krabben op zoek naar insecten en wormen. Zo veel anders dan de gewoontediertjes kennen: het is een dagtaak.

  

 

 

 

 

Kwart voor 2017 kijk ik nog even onder de klep om te ontdekken dat de dames gezusterlijk tegen elkaar aan gekropen zijn in het legnest en zich afvragen waar ik me druk om maak, aangezien zij zich nergens druk om maken. Een béétje Tokkie kan wel tegen wat vuurwerk.

1 januari: “Hé lekker, resterende oliebol!”

Last Christmas

Niet mijn favoriete kerstlied. Wel van de Crummelburgband. Wereldberoemd in heel… Wijchen en omstreken.
Potverdorie, dit gaat de verkeerde kant op. Ik wilde een blog schrijven over onze laatste kerstmis in Wijchen, maar het intikken van de titel bracht herinneringen boven en die duikelen nu in mijn hoofd, schreeuwend om zwart-op-wit-zetten. Ik voel het blog over Kerstmis wegglippen uit mijn hersenen alsof Bernlef er zelf de hand in heeft. Nou goed dan.

Toen onze kinderen nog op de basisschool zaten, vond men daar (Jenaplanschool de Buizerd, behoorlijk cultuurminnend) dat muziek belangrijk was voor kinderen. Dit soort scholen is een uitstervend soort, en inmiddels is de Crummelburgband ook ter ziele, maar wij maakten de goede tijd nog mee: een orkestje van enkel Buizerd-kinderen. Repeterend op de Buizerd, sommigen zelfs les krijgend op de Buizerd (die lesruimte bood aan de muziekschool, die op hun eigen locatie al voor hun faillissement zo ver moest inkrimpen dat ze lokalen tekort kwamen) en zelfs in pauzes en heel soms onder lestijd kwamen de minimuzikantjes samen. Geheel volgens het Jenaplan-principe werden de kinderen ook aangemoedigd om aan en van ekaar te leren, en als ik dan als begeleidend en toezichthoudend ouder rondliep door de school klonk dan bijvoorbeeld uit het ene lokaal elke keer dezelfde foute trompetnoot, elke keer weer gevolgd door een geduldig voorspelen van de oudste trompettist uit groep 8 om ze te laten horen hoe het wél moest. Uit een docentenkamer kwamen vioolklanken waarbij de meest ervaren violiste uit groep 7 om de drie noten moest stoppen om bij de jonge violistjes uit groep 3 hun vingers recht te zetten op de snaren. De blokfluitistjes kwamen soms maar een paar maten ver omdat ze overal op riepen ‘ik snap het niet’, tot wanhoop van de bijzittende hoboïste die hen begeleidde. De slagwerkers maakten vooral héél véél lawaai en leerden van de ouderejaars hoe je het meeste geluid uit elk stukje vel, stok en bel kon halen. De saxofoons gebruikten de oefentijd meer om te keten dan om de Jena-gedachte in stand te houden. Uit de aula waar de klarinetten oefenden kwam vooral gegiechel, wat dan weer een schril contrast was met de extreem serieuze dwarsfluitisten die elkaar tot evenzo serieuze prestaties dreven. Toch kwam er echt nog wel muziek uit. KLIK op eigen risico, want enthousiasme en samenspel werd vele malen belangrijker gevonden dan stemming 😉

Nadat een leraar zonder enige dirigeerervaring (te zien in bovenkliks linkje) de fantastische klus had geklaard zo’n 20 jaar lang dit orkestje gaande te houden, ondanks het jaarlijkse verlies van de meest ervaren muzikanten door vertrek naar middelbare school, en de vermoeiende klus elk jaar nieuwe kinderen te interesseren voor muziek, was zijn grootste angst dat het orkest zou stoppen na zijn pensioen. Eega en ik sprongen in. Met 1 dochter al in de Crummelburgband en nog 2 dochters in de startblokken namen we de klus op ons de muziek te blijven verspreiden onder de Buizerdkinderen. Waar eega verrassend makkelijk het zooitje ongeregeld ‘aan de stok’ kreeg, bleef ik het dirigeren altijd lastig vinden. Ik ben niet snel zenuwachtig ergens voor, maar dirigeren heb ik altijd erg spannend gevonden. Net als Charlotte, trouwens. PS: verrassende link hè?

Crummelburgband Wijchen bij optreden in de Efteling, 2012

Nee, dirigeren, ik deed het wel, maar stop mij als ik de keuze heb maar lekker een hoorn in handen in plaats van een baton (dirigeerstok). Eega en ik arrangeerden, kopieerden muziek, regelden optredens, maakten muziekmappen, probeerden jaarlijks nieuwe muzikanten te interesseren met allerlei wervende acties, gingen om het jaar met de hele club naar de Efteling (3x optreden, rest van de dag vrij door het park, de kinderen vonden het een mega-deal), stonden jaarlijks te blauwbekken bij de Reut in de hoop dat de instrumenten niet bevroren (voor noorderlingen: de Reut is de Carnavalsoptocht) en waren minimaal 2x per week op school om te begeleiden en dirigeren.

Een deel van de Crummelburgband treedt op terwijl de Reut voorbij trekt. Band en carnavalswagens streden om het hardste geluid, veelal tegelijk tegen elkaar in.

We probeerden onze dochters intussen in de band te houden, want naarmate de muzikanten verder kwamen -en dus harder nodig waren om het orkest een beetje goed te laten klinken en de beginners te begeleiden- werd het ook steeds minder interessant voor ze. Wij snapten dat goed, als je jarenlang dezelfde liedjes speelt en elke keer weer aan het begin van het schooljaar met een lager niveau begint en opbouwt en na de zomervakantie weer duikelt enzovoorts, dan is dat ook niet heel motiverend. Bij deze bied ik onze dochters onze welgemeende excuses aan dat we hen gezegd hebben dat zij vanwege voorbeeldfunctie écht tot groep 8 moesten blijven meespelen.

Lang niet alle kinderen zijn instrumenten blijven bespelen. Velen stopten er als de middelbare school in zicht kwam, preventief, want ‘ze zouden het vast wel druk krijgen’. Toch hebben we goede hoop dat er dankzij de Crummelburgband méér Wijchense kinderen met muziek in aanraking zijn gekomen én deels gebleven, dan gemiddeld in de regio. Een mooie gedachte, dus als je twijfels hebt: sssst, wij willen het niet horen.

Elk jaar speelde de Crummelburgband een kerstrepertoire bij het Kerstgala. Zoals bij vast wel elke basisschool had ook de Buizerd de week voor de kerstvakantie zo zijn tradities. En gelukkig hoorde daar ook muziek bij. In de eerste jaren werd er alleen muziek gemaakt vlak voor het kerstdiner terwijl iedereen bij kaarslicht binnen kwam, waarna de minimuzikanten naar hun klassen konden om aan te schuiven zodra iedereen binnen was. Een experiment om ze ook te laten spelen als de ouders later bij vuurkorflicht en glühweingloed binnen kwamen om de kinderen weer op te halen werd snel beëindigd, want het werkte de motivatie niet in de hand om de kinderen uit hun klassen te halen voor het einde omdat er al ouders over het plein aankwamen.
In plaats daarvan werd er een ander moment verzonnen voor een tweede optreden: in de middag, een echte ‘kerstmatinée’, voor bejaarden, hulpbehoevenden en cliënten van de zorgboerderij. Zelden heb je een enthousiaster publiek dan wanneer er mensen met een verstandelijke beperking bij zitten. De muzikantjes vonden dat tegelijk leuk en een beetje eng. Applaus is geweldig, maar applaus van iemand die opstaat uit het publiek en naast je gaat staan meewiegen en meezingen en heel hard in je gezicht juicht bij het applaus is toch wat confronterend. Eega en ik moesten elk jaar voor de zekerheid toch weer uitleggen dat ze niets kwaads in de zin hebben, dat het hun manier van enthousiasme uiten is, en dat het dus eigenlijk vooral een enorm compliment is. Het enige moment waarop ze van ons mochten tegenwerken: als er geprobeerd werd aan de instrumenten te zitten. Ook dat werd trouwens een jaar na het instrumentincident opgelost door bij het publiek gewoon zo veel mogelijk triangels, belletjes, claves, maracas enzovoorts uit te delen. Dát was iets wat de Crummelburgband begreep: muziek met véél geluid is leuk. Dat begrip kwam van nature, het begrip dat muziek ook mooi kan zijn als je ingetogen en gevoelig speelt probeerden we ze rond kerst bij te brengen. De opluchting waarmee de meesten na de jaarwisseling overstapten op het carnavalsrepertoire sprak boekdelen. En ik denk dat daarom Last Christmas hun lievelingsnummer was: daar mocht wel op sommige stukken lekker hard gespeeld worden.

Lieve ex-Crummelburgbanders, ik hoop dat jullie ondanks ons toch altijd plezier in de muziek gehad hebben en blijven houden.

En nou moet ik maar eens snel de scones voor bij de middagthee gaan opwarmen. Het is tenslotte kerstmis en ik begon dit blog eigenlijk om over onze laatste kerst in Wijchen te praten. Gemiste kans!

Working life

Afgelopen dinsdag was het toch echt zo ver. Mijn allerlaatste werkdag op UCCZ Dekkerswald. Slechts 3 weken na mijn 12,5-jarig jubileum blies ik de aftocht. Ik ga het missen. Mijn werk, mijn collega’s, het hele ‘wereldje’ daar. Na zo veel jaar als radiologisch laborante en echografiste aldaar voelde ik me er als een vis in het water en kon blindelings mijn weg vinden. Ik wist van de hoed en de rand en zat comfortabel in mijn witte jas. Crisissituaties, zo die er al waren, waren ook reden voor glimmende oogjes op een bepaalde manier. Niet voor niets vond ik mijn toegevoegde functie als BHV’er serieus leuk. Gooi d’r nog maar een ontruimingsoefening tegenaan en een fikkie om te blussen! Op z’n Brabants gezegd: ze maakten mij de pis niet lauw. Ik sta en stond stevig in mijn schoenen en vond het heerlijk om vooruit en mee te denken bij ingrepen en dergelijke en vragen voor te zijn. Op Dekkerswald voelde ik me goed en op mijn plek en kreeg ik de ruimte en vrijheid om mijn werk op een goede manier in te vullen en dat is een serieuze win-win-situatie. (Als tegengeluid: als ik die vrijheid en ruimte om mijn werk naar inzicht goed in te vullen niet krijg, ben ik ook niet de prettigste collega, ben ik bang. Dan word ik eigenwijs en tegendraads en ga op mijn strepen staan en wil gehoord worden. Ik kan ook best vervelend koppig zijn…) Waar ga ik zo iets weer vinden, zo’n plek waar je je collega’s blindelings vertrouwt en zij jou vertrouwen? Ooit hoop ik me weer ergens net zo in te kunnen nestelen.

De laatste weken waren de veranderingen al zichtbaar. De baas die me niet langer in de CC zet bij ‘regelmails’ maar een andere collega daarvoor uitkoos. Het op mijn handen gaan zitten bij een mail die ik voorheen, als arbo-contactpersoon van mijn afdeling, beslist niet zomaar voorbij had laten gaan maar actie op had ondernomen. Me niet meer druk maken om de aanstaande totale fusie per 1 januari met het grote Radboudumc, waarvoor nog schrikbarend veel hiaten ingevuld moeten worden en die nog behoorlijk wat onrust onder veel personeel geeft. Handjes schudden van sollicitanten op mijn baan en het inwerken van mogelijke opvolgers. Zaten trouwens best gezellige lui bij. Die afdeling blijkt toch wel zonder mij verder te kunnen 😉

Gecarameliseerde roodlof op paddestoelentapenade met in Wijchens Hittepitbier-beslag gefrituurde shii-take.

Voor mijn afscheid had ik gekozen voor een kookworkshop met mijn collega’s, en eega mocht ook mee. Bij mijn jubileum werd ik door de baas in zijn toespraak een ‘intrigerende geitenwollen sok’ genoemd. Dat klopt als een bus natuurlijk, en geheel in lijn der verwachtingen besloot ik bij mijn afscheid daarom dat de kookworkshop volledig vegetarisch diende te worden. Geen vlees, geen vis. Niet alleen voor mij, nee, voor álle collega’s. Ik zou mijn co-werkers wel eens laten zien hoe lekker je kan eten zonder de zware ecologische voetafdruk van het eten van dieren, en laten merken hoe je het vlees dan ook echt niet mist. Marcel Weber van KookCollege Wijchen had een paar mooie recepten klaar liggen en in perfecte harmonie werden de koppels gevormd en de vier gangen bereid.

Tartelettes met vers gemaakte viervruchtenjam, rood fruit en onder de brander gebruind eiwitschuim.

Prachtig opgemaakt kwamen de gangen één voor één op tafel. Tegen de tijd dat we de laatste tartelettes achter de kiezen hadden, bleken we al vijf uur aanwezig te zijn en verlieten we met een mengeling van moeheid, opgetogenheid en weemoed, en met behoorlijk volle buiken, de mooie kookeilanden. De meeste collega’s zal ik niet meer zien, maar de baas had nog een speciale smoes bedacht om het afscheid te rekken: hij was gewoon mijn afscheidscadeautje vergeten zodat hij nóg een keer gedag kan komen zeggen vlak voor ons definitieve vertrek naar Aduard. Heerlijk zijn kerstdagen besteden aan een extra ritje naar ons oude huis waar we onze laatste Wijchense kerst vieren. De collega’s stonden versteld over zoveel vernuft, hadden zij dat ook maar bedacht. Ter plekke ontstonden nog wilde plannen om gezamenlijk pakjes Wijchense roomboter naar Aduard te rijden, maar ja, wie doet dan de bereikbare dienst? Ik voorspel dat mijn collega’s hier niet uit gaan komen en dat er uiteindelijk niemand komt.

In onze nieuwe tuin staat een klein kersenboompje te wachten tot hij de grond in mag. Het is mijn zelf uitgezochte kerstcadeau 2016 van het Radboudumc-Dekkerswald. Als het boompje ooit vrucht gaat dragen zal ik bij elke terloops tussendoor gesnoepte kers terugdenken aan mijn jaren in dit ziekenhuis. Het worden vast zoete kersen.

 

Girlpower

Eega heeft het nogal druk de laatste weken met het afronden van werkzaamheden bij zijn huidige werkgever. Ik heb het ook druk, maar dan meer thuis dan op werk. Op werk is de gebruikelijke eindejaarsrust (lees: budgetten voor patiëntenzorg zijn op) over het algemeen gaande.

Als ik na een werkdag dus nog vol energie thuis kom, kan ik mij vermoeien met dozen vullen, kasten legen, spullen verzetten, mensen ontvangen die oud meubilair ophalen en hier en daar rondgaan om nieuw meubilair op te halen. Vooral voor oudste, die van een piepklein kamertje met ingebouwde bedstee naar een mega-zolder gaat, valt best wel wat op te halen. Voor haar is de zoektocht naar nieuw meubilair wel wat gecompliceerd door het feit dat haar nieuwe zolder volledig onder het puntdak ligt en ze dus amper muur heeft, vooral dak-dat-de-vloer-raakt, wat niet heel praktisch is als je bijvoorbeeld kledingkasten kwijt zou moeten.
Daarvoor hebben wij een oplossing in stijl gevonden: we gaan naar een oud huis, we pakken een oude oplossing, zijnde De Dekenkist. Ik vind, fanatiek marktplaatsend, voor oudste dochter een houten dekenkist in het dorp die niet alleen van boven maar ook van voren open kan. Hey, dáár kunnen we wat mee onder een schuin dak. Oudste en ik delen behoorlijk dezelfde smaak dus zodra ik haar de foto laat zien van de stevige en leuk bewerkte eikenhouten kist is ze meteen om. Niet voor dekens, maar voor kleding. In gedachten zien oudste en ik haar al onder haar schuine dakkie op de knietjes voor de kist zitten kleren uitzoeken. Eega is de hele week geen enkele avond thuis, dus gaan oudste en ik de kist even samen ophalen. Ik heb een polsblessure (gewoon over onze eigen zooi gestruikeld toen ik een verhuisdoos vulde, geen erg heroïsche reden dus) en heb haar hulp daarom wel nodig.

Aangekomen op het adres waar we de kist mogen ophalen gaat de voordeur op een miniem kiertje, waardoorheen ons wordt aangegeven dat we een momentje geduld moeten hebben omdat ze nog even moet schuiven voor de deur open kan. Ah. Dat belooft wat. En ja hoor, zodra de deur opent zien we daar een kist die ongeveer anderhalf keer groter is dan we op basis van de foto’s verwacht hadden. Maar ook in het ‘echie’ veel mooier. In mijn hoofd strijden een lichte paniek (oh jee, zo groot! Krijgen we dat vervoerd en getild?) en een lichte euforie (oh wauw, zo groot! Kan ze lekker veel kleren in kwijt!) om de eer het meest prominente gevoel te mogen zijn. Wie “Inside Out” heeft gezien, kan de zin hiervoor trouwens niet meer normaal lezen zonder allemaal gekleurde mini-Jiskaatjes te zien, maar dat terzijde. Oudste is vooral opgetogen en helpt de verkoopster, die zo aardig is om te helpen, met het tillen van de dekenkist in de auto. Hij schuift precies met een paar millimeter ruimte over onder het dak door.

Eenmaal thuis willen we die kist natuurlijk niet buiten in de koude auto laten. Slecht voor het hout. Bovendien wil oudste erg graag haar kleren erin gaan passen én is er toevallig net een plekje vrijgemaakt op zolder voor een kledingkast die daar zou komen, ware het niet dat de Marktplaatsverkoper last minute nergens meer op reageerde. Dat gebeurt vaker dan je denkt, by the way. Maar het positieve daaraan is dus nu dat er een plek pal tegenover haar eigen kamerdeur vrij is. Vol goede moed vatten we de koe meteen bij aankomst bij de hoorns. Ik ben de auto amper uit of ik til al met één hand en één onderarm-met-vrij-wapperende-ingepakte-pols het gevaarte samen met jongste, die de sterkste is van de drie dochters, de auto uit. Oudste, die het meer van brainpower dan musclepower moet hebben, doet een aarzelende poging te helpen maar dat lijkt meer een gevalletje wal-in-sloot te worden, dus jongste en ik tillen het ding met zijn tweetjes de trap op naar de middenverdieping. Het past maar nét door het trapgat en ik zweer je dat het ding met elke trede zwaarder wordt. Het ontlasten van mijn pols lukt allang niet meer en is naar plan B verschoven. Jongste staat nota bene onderaan alle gewicht te torsen terwijl ik bovenaan zwetend (had m’n jas ook moeten uitdoen) sta bij te sturen. En bij dat sturen gaat het mis. Op de allerbovenste tree krijg ik het voor elkaar om de kist zo te sturen dat het hele gewicht op de onderarm van jongste terecht komt. Een onderarm die al overbelast was, omdat jongste nogal fanatiek muziek beoefent en haar hobo wat te vaak en lang bespeeld had. De kreet die volgt doet mijn hart 3 slagen overslaan en daarna dubbel zo snel doorgaan, en het normale sinusritme komt pas terug als ik jongste haar vingers zie bewegen en hand zie ronddraaien en zie dat alles nog functioneert. Uiteraard stuur ik jongste meteen weg van de kist en sommeer oudste om het weer op te pakken.

Halverwege. We staan dus op de overloop op de middenverdieping, jongste heeft zich wringend langs de kist teruggetrokken, oudste doet vreselijk haar best om enige beweging in de kist te krijgen, ik heb me grootmoedig opgeworpen om nu onderaan te staan en het gewicht te dragen. Oudste krijgt de kist echter niet verder dan 2 tredes van de zoldertrap omhoog, ik kan er nog steeds niet goed onder om het gewicht te gaan tillen, en we moeten al een bocht gaan nemen. Zoals ik al vermeld had, stond oudste niet helemaal vooraan bij het uitdelen van spiermassa, dus ik zie in dat dit zinloos is. Ik roep middelste erbij. Met een ongelovige blik op de kist probeert ook zij te redden wat er te redden valt. Binnen no time zit er een vinger klem tussen kist en muur. En terwijl middelste en oudste samen de kist nog wat hoger hijsen kan ik er zowaar onder…. en val meteen met kist en al op mijn achterwerk. Niemand ziet het schaamrood op mijn kaken want ik heb het bloedheet (ik had m’n jas ook moeten uitdoen) en nog een treetje hoger kan ik wel zonder valgevaar onder de kist kruipen en de last gaan torsen. Halverwege de bocht zie ik het gevaar waarin we ons begeven. Middelste staat bovenaan, ik sta onderaan, en oudste staat… in de bocht. Waar de kist door moet. Dus tenzij ze nóg dunner wordt dan ze al is, zal ze klem komen te zitten tussen kist en muur als ze zich niet snel uit de voeten maakt. Oudste twijfelt enkele langdurige momenten of ze onder mij en kist door naar beneden duikt of langs zuslief en kist naar boven zal wringen, en kiest voor dat laatste omdat haar rug intussen pijnlijk stijf is, daarbij zus in een benauwde positie brengend. Oudste heeft nu een ware helicopterview en kan vanaf de bovenste tree monter aanwijzingen roepen hoe wij dit varkentje dienen te wassen, en pakt deze taak met verve op. We zitten dan ook nog maar een paar keer een béétje klem voor de kist met een grote bonk bovenaan de zoldertrap landt.

Ik heb inmiddels een prachtige kerstkleur gekregen, zijnde knalrood, en vraag om een momentje on-hold om mijn jas uit te doen. Terwijl mijn kleur normaliseert breng ik mijn adrenaline nog één keer in stelling voor de laatste meters, en een paar minuten later staat het ding op zijn plek. Slechts één pootje is zijn ondergeplakt anti-kras-stukje-vloerbedekking kwijt en de kist heeft geen schade, wat meer is dan we van onszelf kunnen zeggen.

Diezelfde avond schrijf ik deze ervaring van me af op mijn forum, met de zeer korte bewoording “het naar boven tillen was minder prettig, misschien had ik op eega moeten wachten”. Een toch behoorlijk geëmancipeerde vriendin reageert met “Jiska, daar zijn mannen toch ook voor.” In mijn gedachten schuift er een fantasiebeeld voor mijn ogen van mijn eega en de eega van voornoemde vriendin (zittend in rolstoel en dus nevernooitniet dekenkistentillend) die elkaar een grijnzende high five geven.

Mijn pols doet al minder pijn, dank u.

Het caviavrouwtje (spoiler: dat is dus niet Paulien Cornelissen)

Ik hou op Facebook mijn privé-tijdslijn zorgvuldig gescheiden van mijn cavia-groep. Bewust, maar daardoor kreeg ik wel wat vragende blikken én woorden wat ik nou toch precies ‘met cavia’s heb’, want een aantal van mijn lezers kreeg pas via dit blog in de gaten dat ik er kennelijk méér heb dan kooitje-koppeltje-knuffel-kaafs in de woonkamer. Goed, ik zal er dan toch wat over vertellen. Eén blog volledig over de cavia’s. En daarna gaan ze weer terug naar hun minder centrale positie in mijn blogs, maar nu krijgen ze even de hoofdrol.

Op dit moment heb ik er niet eens zo veel. Vind ik dan. Ik heb er nu 14. Vier daarvan als uiterst verwende huisdiertjes in de woonkamer en de rest zit buiten. De laatste weken heb ik via allerlei herplaatsingen het aantal teruggebracht tot een heel select mag-echt-niet-weg-groepje, dat eventjes zal moeten overwinteren in de schuur in Aduard tot de eventuele vorst ver genoeg uit de grond zal zijn om weer een ren te bouwen. Want zo heb ik de cavia’s tegenwoordig: in een grote vrije uitloopren in de tuin. Erg leuk om naar te kijken.

Als kind had ik al cavia’s. Eigenlijk moet ik daar enkelvoud gebruiken. Of enkelfout, want cavia’s mag je helemaal niet alleen houden, dat zijn groepsdieren. Ik wist niet beter en wij als kinderen hadden ouders die niet moeilijk deden over huisdieren, dus we hadden alle vier wel een kooitje op de slaapkamer staan, elk met een eenzaam huisdier. Er zijn er nogal wat gepasseerd in mijn kinderjaren, met vachten en veren, terwijl mijn ouders met liefde een even bonte verzameling vachten en veren rondom ons verzamelden. Het huis waarin mijn ouders en ‘brussen’ nog woonden toen ik als oudste pionier op kamers ging, was een grote oude boerderij met 3600 m2 grond, op de Zeeuwsch-Vlaamsche klei. De jaren dat ik daar woonde, zijn heel bepalend geweest voor het beeld dat ik nu heb van de mogelijkheden om dieren in de tuin houden. Ik was daar erg gelukkig: groente en fruit uit eigen tuin, pony’s en schapen in de voortuin (scheelt toch een boel grasmaaien), kippen, eenden en parelhoenders vrij door de tuin -en soms keuken en woonkamer- lopend (die sliepen ’s nachts trouwens 4 meter hoog in de bomen!). Uiteraard waren er ook muizen, mollen (de teckel van mijn moeder was er dol op die rechtstreeks uit hun molshopen te vangen), duiven, uilen, egels, konijnen, torenvalken (wist je overigens dat die gigantisch veel herrie maken als ze ’s morgens ijselijk vroeg voor je slaapkamerraam in een boom zitten te paren?), een flinke verzameling aan vochtminnende dieren vanwege de kreek die aan ons huis grensde, en in de winter kropen de vleermuizen de bijgebouwen in om daar in allerlei kiertjes en gaten te overwinteren.

Ik kan mij geen moment in mijn leven herinneren dat ik géén dieren had. Op een kleine studentenkamer had ik zelfs nog meerdere kooien met ratten, hamster, gerbils, en vogels. De cavia’s waren echter verdwenen na mijn kindertijd. Ik stortte mij vol hartstocht op het fokken en showen van diverse kleine knaagdieren, vooral tamme ratten, en ‘vergat’ de cavia’s jarenlang. De komst van Oudste deed mij stoppen met ratten fokken. De komst van Middelste en Jongste (die kwamen als twee-halen-één-betalen met slechts 25 minuten ertussen in ons leven) deed ook de laatste ratten uit ons leven verdwijnen. Voor mij met weemoed, eega daarentegen stak nog net niet de vlag uit. Ik denk dat hij daarom ook erg mild gestemd was toen ik aangaf, krap enkele jaren later, dat ik ‘voor de kinderen’ wel een kooi cavia’s in de woonkamer wilde. Ja ja… voor de kinderen… ik ben ze nog steeds dankbaar dat ik ze als excuus kon gebruiken.

Enfin, de kinderen vonden de cavia’s leuk, ik vond de cavia’s héél leuk, eega vond de cavia’s op zijn minst niet erg. Toen ik 1 huis later en enkele cavia’s later aangaf dat ik wel weer wilde gaan fokken en showen, stemde eega soepeltjes toe mits ik voorál niet meer terug naar de ratten zou gaan. En ik moet zeggen: daar had hij groot gelijk in. De hardcore rattenscene is niet altijd uit makkelijke mensen opgebouwd. De hardcore caviascene is, ondanks de gebruikelijke soapseries bij elke hobby waarbij bokalen en rozetten te winnen zijn, toch wat relaxter. Bovendien, detail, een rat krijgt makkelijk 12 jongen per nest en dat ook weer makkelijk 3 of 4 keer per jaar, wat betekent dat je in korte tijd voor heel veel jongen aanloop van kopers krijgt die allemaal banjerend door je huis bijna je katten of honden laten ontsnappen terwijl ze een bizar level van gastvrijheid en garanties van jou als fokker verwachten, terwijl een cavia met ongeveer 3 jongen gemiddeld en 1 à 2 nesten per jaar gemiddeld de aanloop toch een beetje beter te behappen houdt. Het fokken ging goed, de prijzenkast vulde zich, en het bracht me leuke contacten en zelfs innige vriendschappen. Mijn cavia’s zijn door heel Europa én daarbuiten verhuisd, ze zitten van Zuid-Spanje tot Rusland tot Schotland tot Tsjechië en zo’n beetje alles daartussen, en ja, dat was en is toch wel een beetje egostrelend, eerlijk is eerlijk.

Door de jaren heen veranderde er iets in mij. Het fokken bleef leuk, maar het showen ging me tegenstaan. Nadat ons privéleven wat op zijn kop kwam te staan nadat bijna drie en een half jaar geleden mijn broer een vreselijk doodvonnis te horen kreeg in de vorm van ALS ging ik, mede aangestuurd door de noodkreet van mijn broer (zijnde “Lééf, ***verdomme!”) heroverwegen wat ik nou écht belangrijk vond en waar ik nou écht nog energie in wilde steken. Ik maakte een grote ommezwaai. Ik wilde dat showen niet meer. Ik wilde niet meer de ene cavia boven de andere verheffen puur op uiterlijk. Ik deed ongeveer de helft van mijn cavia’s weg naar blije caviafokkers die ze graag ophaalden en meenamen naar o.a. Praag, St. Petersburg en Zürich, haalde de achterblijvers allemaal uit hun net-groot-genoeg-hokken die als ware caviaflats langs de wanden van onze schuur gebouwd waren, bouwde een ren in de tuin van 3.20 bij 1.65 meter en deze eyecatcher werd vrolijk ingericht met hutjes en huisjes en cavia’s. Ik besloot ook een plekje te creëeren voor 1 of 2 opvangcavia’s in nood. De lol kwam volop terug, de kinderen zaten in het begin zelfs tussen de cavia’s in huiswerk te maken, en nog steeds staan we graag een poosje stil te kijken bij het tevreden gescharrel van de caafjes. Inmiddels is al de helft van mijn cavia’s opvangcavia en heb ik plannen om straks in Aduard een nog grotere ren te bouwen (eega is akkoord, als de kippen ook maar mee mogen!!!) en vrijwel uitsluitend nog opvangcavia’s op te nemen.

Grappig feitje: zodra ik mij voorstelde op een Aduarder Facebookpagina als toekomstig medebewoner van dit mooie dorp, kreeg ik een privéberichtje van iemand die daar ook woont. Of ik haar nog kende, want ze had jarenlang met mij samen op een caviaforum gezeten en zelfs ooit cavia’s bij mij gehaald toen ze nog rond Amersfoort woonde. En of ik nog hulp nodig had bij het weg-leren-kennen in Aduard want dan hoefde ik het maar te vragen. Natuurlijk herkende ik haar nog. En natuurlijk wil ik straks met haar door Aduard lopend de weg leren kennen.
Ik zei het toch: leuke contacten, de cavia’s zorgen ervoor!

Genietmomentjes

Ik observeer bij mezelf een niet geheel verwachte reactie op de aanstaande verhuizing, namelijk een intensivering van mindfullnes-momenten.
Nou ben ik gewoonlijk niet zo van de hippe praat, en hoe ‘hot and happening’ mindfullnes ook mag zijn, het is iets dat ik al vanuit mijn kindertijd heb meegekregen en nooit zo genoemd heb. Iemand wees me erop dat ik vaak ‘mindfull’ bezig ben en zoals mij -licht wereldvreemd behalve in mijn eigen wereld- wel vaker gebeurt kijk ik een beetje wazig als iemand me een hedendaagse term naar het hoofd slingert, mompel eens wat vaags, zoek dat dan later op en denk: “Oh, is dat ‘een dingetje’ dan?” (Want dat is ook zo’n ding, alles is tegenwoordig een dingetje, dus het is zeg maar helemaal niet mijn ding om het dan ook dingetje te noemen maar we zijn nou toch hip bezig.)

Mindfullnes dus. Met de paplepel ingegoten door mijn moeder, waar ik nog steeds dankbaar voor ben. Mijn moeder kon mij, zus en broers als kinderen ineens in een wandeling stil laten staan om samen aan een bloemetje te ruiken. Of naar een grappig gevormd blaadje met galappeltje te kijken. Mijn moeder kon in een haastig verlopende maaltijd ineens roepen: “Hè, wat is dit sausje lekker bij die groente”, of zo iets. Bij het ontbijt staarde ze door het raam van de keukendeur en wees ons op de prachtige rode zonsopgang, of we die wel gezien hadden. Ze kon soms zelfs ook gewoon echt niets zitten doen, de kat op schoot aaiend, helemaal in het hier en nu en het moment, genietend van het hard ronkende gespin van de kat. Zo zen als zen maar zijn kan.

img_0115
Zonsondergang bij de Hatertse hei, Wijchen

Dit vond bij mij een vruchtbare voedingsbodem. Ook ik kon en kan mensen om me heen soms verbazen, verblijden of irriteren met een plotselinge traagheid of stilstand, letterlijk of figuurlijk, als ik ineens iets moois zie of meemaak of beleef.
Sta ik in de auto ineens stil langs een weiland terwijl ik een pasgeboren kalfje nog dampend van het vruchtwater bibberend zie opstaan, of op zijn minst pogingen daartoe ondernemen. Dat kan maar net tot de volgende auto op het smalle landweggetje aankomt, maar voor zolang het duurt zuig ik het beeld in me op. Nog steeds ga ik langzamer bij een roodkleurende hemel om het beeld tot me door te laten dringen. De eerste slok van vers gezette thee, met zorg en aandacht gezet, neem ik nog steeds regelmatig met ogen dicht en smaakpapillen open. Een goed stuk muziek kan ik zo intens beleven dat ik geen idee meer heb van de tijd. Overigens, daarop aanhakend, enkele maanden geleden gingen we met het hele gezin naar Het Gelders Orkest waar maestro Jules (van Hessen) uitleg gaf over Dvoráks 9e symfonie, waarna het na de pauze in zijn geheel uitgevoerd werd. Middelste had daar vooraf niet zo bijster veel zin in, want ‘klassiek is saai’ (niet voor niets ruilde zij haar klarinet na jarenlang les en orkestspel in voor een elektrische basgitaar), maar aan het eind van het concert keek ze stomverbaasd op dat het ‘al’ afgelopen was. Ik heb met haar op de computer opnames moeten terugzoeken voor ze wilde geloven dat die symfonie echt drie kwartier duurt. Ook zij had voor het eerst volledig die ervaring gehad verloren te raken in de tijd terwijl je een concert intens beleeft.

Bijzonder mooi gedraaide boomstam. Woezik, Wijchen.

Nu ik weet dat heel veel momenten die zo normaal waren ineens ‘voor het laatst’ voorbij komen, beleef ik ook die dus heel mindfull. Nog één keer dat mooie binnendoorweggetje rijden, van Duitsland naar Nederland, en rondkijken. Extra bewust zien. Nog één keer een najaarsoogst binnenhalen op Wijchense klei-en-zand, en de dankbaarheid voelen dat je zomaar in zo’n mooie tuin je groentes mag halen. Nog één keer die bizar gedraaide stam van die absurd mooie boom bekijken die dicht bij de pluktuin staat. img_1086Nog één keer zien hoe de wilgen langs de sloten hier geknot worden. Nog één keer de sierappeltjes aan ons boompje in de achtertuin zien verschijnen (en afvallen, jammer genoeg). Nog één keer op het werk niet meteen de auto in na werk maar even stilstaan op de parkeerplaats en het bos ruiken en de spechten horen roffelen. Nog één keer naar schoonouders rijden via de zuidelijke aanvliegroute, en intens genieten van de o zo bekende route in schitterende herfsttooi en witte rijp.
Op het werk, de laatste vergadering met die groep, de laatste keer dat ik collega M zie, toevallig op mijn 12,5-jarig jubileum wat ik nog net meepakte, de laatste keer assisteren bij een neuromodulatie (of zou ik nog net één keer aan de beurt komen?), de laatste keer apparatuur calibreren en voor collega’s in de agenda zetten wanneer zij dat voortaan moeten gaan doen… alles met een mengeling van weemoed en resolute afsluiting. Een toekomstig collega van eega en toekomstig Aduarder dorpsgenote die tot mijn verbazing mijn blogs nog leest ook (hallo M!) merkte enigszins verbaasd op tegen eega toen hij begin van deze week weer in Groningen was: “Het lijkt wel alsof Jiska er echt zin in heeft, die verhuizing!”
Nou, laat ik dat nuanceren: in de verhuizing an sich heb ik niet bizar veel zin, dat is namelijk best wel gedoe en een behoorlijke logistieke uitdaging (hip! Niet van ‘probleem’ maar van ‘uitdaging’ spreken!) maar ik heb enorm veel zin in het verhuisd-zíjn. Het herinrichten, het eigen maken, het aantrekken van het nieuwe huis in Aduard als een comfortabele voorgedragen oude jas. Dat een deel van de toekomst onzeker is omdat ik bijvoorbeeld nog niet weet wanneer ik weer kan gaan werken en voor hoeveel uur dan is vooralsnog niets aan te veranderen, dus dat zet ik voorlopig van me af. Ook zo’n lievelingsuitspraak van mijn moeder die bij mij is blijven hangen: “De mens lijdt het meest van het lijden dat hij vreest.”  Voor nu geniet ik van het idee dat ik vanwege opgebouwde reserves twee maanden nog niet hoef te werken en dus heerlijk de tijd heb om ons nieuwe huis, Aduard en Groningen te leren kennen. Wandelen met de hondjes, fietsen in de buurt, werken in de tuin, afwisselen met huis inrichten en dozen legen.

Er zijn ook al wat dingetjes mindfull mis gegaan. Sta ik verliefd te kijken naar een nieuw opgehaalde boekenkast en me mijmerend voor te stellen hoe die in de nieuwe woonkamer staat, realiseer ik me ineens dat ik al met koken begonnen had moeten zijn, wil de geplande maaltijd nog tot de mogelijkheden behoren zonder te hoeven teruggrijpen op een supersnelle pasta. Val ik helemaal stil als ik bij de caviaren geniet van de diertjes die tevreden murmelend een pluk vers ingeworpen hooi of groenvoer naar binnen werken, om 10 minuten later op te schrikken dat ik echt naar orkest moet vertrekken. Soms is mindfullnes namelijk ook gewoon luiheid, traagheid of dagdromen, in mijn beleving. Zolang ik geen spijt heb van mijn stilstandmomentjes die soms wat veel tijd kosten, ga ik me er lekker niet schuldig over voelen. Daar heb ik namelijk echt geen tijd voor!

img_8566

Voorpret en afscheid gaan hand in hand

Wat gaat het hard zo. Al bijna verhuistijd.
Achteraf zal ik er vast om lachen als ik dit terug lees, zoals ik ook altijd glimlach als mensen met kinderen beduidend jonger dan de onze zeggen: “Maar hij/zij (doorhalen wat niet van toepassing is) is ook AL (vul in) weken/maanden/jaren!” “Oh ja,” denk ik dan, “dat dacht ik ook altijd vroeger, toen ze nog MAAR zo klein waren.” Kwestie van perspectief. Want waar mijn perspectief bijvoorbeeld zegt dat onze kinderen van zestien en bijna veertien (die laatste hebben we 2x in de aanbieding) weliswaar al best wel een béétje groot en enigszins zelfstandig zijn, maar toch nog écht wel kinderen, zullen onze drie pubers hun perspectief vast beduidend anders formuleren als je ze ernaar zou vragen.

Maar ik dwaal af. Al bijna verhuistijd. Daar was ik gebleven.
Het grote afscheid nemen is gaande. Oudste heeft een surpriseparty gehad, waarbij al haar vriendinnen het huis kwamen versieren en lekkers en cadeautjes neerzetten, terwijl oudste enigszins tegensputterend door middelste (die betrokken was in het complot) was meegenomen om met de honden te gaan wandelen. Middelste heeft niet zo’n behoefte aan afscheid nemen, omdat ze vooral heel erg graag naar Grunn wil en meer vooruit kijkt. Jongste weet uiteraard best dat het er echt aan komt, maar zet diep vanbinnen mentaal de hakken in het zand en wil er eigenlijk nog niet over nadenken, dus negeert alle soorten van afscheid. Eega en ik hebben vanavond afscheid genomen van ons orkest, wat hij net wat makkelijker vond dan ik. Het feit dat we afgelopen zaterdag, toen we onze laatste noten uitbliezen bij dit orkest, een fantastisch resultaat haalden bij het concours waaraan we deelnamen maakt het afscheid gelukkig wel bevredigender. img_5042
We werden ontzettend mooi en warm toegesproken door zowel dirigent als voorzitter, werden verrast door een erg leuk Toon Tellegen-boekje dat we van de voorzitter kregen, en overvallen door de fluitisten, hobo’s en hoorns die samen een afscheidscadeau voor ons gemaakt hadden: een prachtige lantaarn met kaars, kerstlichtjes en kerstballen, met op de kerstballen alle namen van ons beider sectiegenoten. Eega kreeg via een medemuzikant nog een goed flesje, rood, van een fluitiste die er door ziekte niet bij kon zijn. Het is best even kil om dit warme bad uit te stappen.

Voornoemd concours (kan u deze tak na vorige hak nog volgen?) was in Hoogeveen. “Echt wel een heel stuk naar het noorden,” aldus de orkestleden. Wij knikten maar eens braaf met ze mee, terwijl we net van een laatste bezichtiging van onze nieuwe woning af kwamen en dus zojuist drie kwartier in zúidelijke richting afgezakt waren om in Hoogeveen te geraken.
Weer even in Aduard zijn en het nieuwe huis (nou ja, volgende, want nieuw is het niet) te zien was heerlijk. De voorpret sidderde door ons heen. Oudste bijvoorbeeld klom haar toekomstige zolderkamer op, ging plat op haar rug op de grond liggen, armen en benen wijd, en bleef gelukzalig zuchtend haar nu nog kale nieuwe kamer rond kijken. Middelste en jongste kibbelden nog wat over de kamerverdeling en de kleuren die ze op hun muren wilden, maar waren in hun hoofd hun kamers al aan het inrichten. Gelukkig waren er een klusbedrijf en schilder bij om de werkzaamheden op te nemen, want naar de schilder luisterden de meiden vele malen beter dan naar ouders (ja dùh-uh) als er wat ehm… onconventionele c.q. gewaagde kleurkeuzes gemaakt werden. Eega en ik werden het onderling gelukkig veel makkelijker eens over de kleuren, nadat ik tenminste het veto van eega geaccepteerd had dat een bordeauxrode muur ook bordeauxrood zou blijven. Eega daarentegen deed in ruil totaal niet moeilijk over het inplannen van een grote caviaren en een kippenhok in de achtertuin.

Als je een huis koopt van een eeuw oud, koop je geschiedenis. Dat huis heeft de roaring twenties volledig meegemaakt, en werd gebouwd in een tijd dat de wooneisen niet konden voorzien hoe veel ze nog zouden moeten plooien naar de moderne tijd. Ons nieuwe huis barst uit zijn voegen van charme en ademt historie.

Een heel deel van de geschiedenis is ook nog zichtbaar. Plafonds van verschillende hoogtes. Grote steunbalken aan daken en muren en op onverwachte plekken. Schuine daken. Muren die in de loop van diverse decennia gebouwd, aangebouwd en herbouwd zijn en dus hier en daar onlogische verspringingen en indelingen geven. En sowieso een andere sfeer dan ons rijtjeshuis nu. Kortom, sommige meubels passen niet in het nieuwe huis. Letterlijk of omwille van esthetiek. Sinds die laatste bezichtiging heb ik dan ook nogal wat gedoe omhanden, want oude meubels worden te koop of te geef aangeboden, en nieuwe(re) worden via good old Marktplaats aangeschaft. Leuk, die voorpret bij het binnenhalen van nieuwe tweedehandsjes, maar ik hou geen vrij momentje meer over. Tja, dat krijg je ervan als je de enige met rijbewijs bent in het gezin.
Jongste nestelt zich prinsheerlijk in een laag spijlenbed in plaats van de vertrokken hoogslaper, middelste ontdekt juichend achter de computer dat haar bod is geaccepteerd op dat bureau dat ze zo graag wilde, oudste is enthousiast te krijgen met een stel oude veilingkisten, en eega stemt tevreden in dat de kast die we met vereende krachten in en uit de auto sjouwen inderdaad móói is. Het schort alleen nog een beetje aan de logistiek en planning hier en daar. Zo staat er nu al een week een compleet bed in losse planken tegen een raam, die daar nóg vier weken zal blijven staan ook, een losse kledingkast wordt zondag opgehaald maar de oude kan nog niet geadverteerd worden omdat daar nog 2x zo veel kleding in zit waarvoor nog een andere oplossing verzonnen moet worden, een bedbodem staat irritant in de weg in de keuken, een paar al gevulde verhuisdozen blokkeert vakkundig een volledige zwaai van de achterdeur naar de tuin, ik adverteer me suf met een gratis op te halen wasdroger die alleen nog maar halve wasjes droogt maar het ding staat nog steeds log sta-in-de-weg te wezen, en de inmiddels echt wel heel erg oude strijkplank (waar ik ’s nachts als ik in het stikdonker de slaapkamer op stommel nogal eens een bijna-dood-ervaring aan te danken heb) mag van eega al wel in woord maar nog niet in daad weg. Nee, naar de stort rij ik niet, hoe verleidelijk het ook is om de hele mikmak in één keer kwijt te zijn: spullen die nog bruikbaar zijn zullen en moeten een tweede (of derde, of vierde) leven tegemoet. Ook als onze levens zich scheiden. En het is voor mij niet meer dan logisch om ‘nieuwe’ spullen via Marktplaats te zoeken. Er is al zo veel overproductie in deze overgeïndustrialiseerde wereld, laten we alsjeblieft die overproductie niet onnodig stimuleren.

Ons interieur is als gevolg daarvan een vanaf de studententijd tot nu langzaam ontwikkelend geheel. Het begon als bont geheel van wat van huis uit meegegeven was of toevallig gratis voor handen was. De elektrische mixer die mijn moeder kocht toen ze op kamers ging, begaf het in mijn keuken pas toen de kinderen al tieners waren. Een knalgroene kast gebroederlijk naast een blauwe bureaustoel bij een oud koloniaal bureau en een afbladderende nepleren beige bank met roze kleedje en grijze kussens: het kon allemaal. Berucht en begniffeld bij familie was bijvoorbeeld mijn studentenbijzettafel: om de paar weken beplakte ik een kartonnen doos met de restanten van het behang van mijn studentenkamer, en als die doos na een paar weken ingezakt was werd de volgende gehaald en beplakt.
Inmiddels staat onze inrichting op het punt ‘wel heel veel oud en doorleefd en donker hout, dus er is een soort van samenhang, maar allemaal hetzelfde soort hout kunnen we gevoeglijk vergeten’. Links en rechts rondkijkend in de woonkamer tijdens het schrijven van dit blog heb ik uiteindelijk 3 kleine houten mandjes, 1 sta-lampje en 1 krukje kunnen ontdekken die we nieuw kochten, de rest van het meubilair is nog steeds tweedehands. Of zoals ze tegenwoordig zeggen: hipster, secondhand en vintage. Oh my. Zijn we toch nog modern.

 

img_1942