De tuinplannen

Drie-en-een-half keer. Toen ik het narekende werden mijn ogen groot. Ons huidige perceel is drie-en-een-half keer zo groot als ons vorige perceel. Wauw! Het huis ligt ongeveer midden op het kavel, wat ons een royale oprit geeft (stel dat we ze zouden hebben, dan zouden er met gemak 2 auto’s op gepast hebben, nu staat onze geitenwollensok-Prius verdwaasd in haar eentje de ruimte in te kijken), een flinke voortuin, en een ongeveer net zo flinke achtertuin. De tuinen waren keurig bijgehouden toen we erin trokken. Niet veel aan te doen dus. Bovendien zegt men altijd dat je na een verhuizing eigenlijk de tuin een jaar met rust moet laten, om vier seizoenen lang te kijken wat er eigenlijk al in de tuin staat, wat wanneer bloeit, wat waar opkomt, wat in de praktijk de beste zonplekjes in de zomer zijn, waar je uiteindelijk het meeste zit, enzovoorts.

Hier en daar een krokus

Ik ontdek nu bijvoorbeeld blij dat er krokussen in de grasmat (of eerder mosmat) van de achtertuin blijken te groeien, en dat langs de houtwal tussen ons en buren een boel sneeuwklokjes opkomen. Genieten! Zie je wel, er hoeft niet per se meteen wat te gebeuren. Ik probéér dan ook om niet te veel aan de indeling te doen. Maar ik rammel wel aan die begrenzingen. Zo heb ik al heel wat bollen ingegraven. Ik kon het niet laten. Dat levert nog aardige verrassingen op.

Heel wat uit het gras omhoog stekende sprieten verraden een rijke sneeuwklokbloei komende weken.

Op de plek waar ik nu ineens -later dan in de rest van het land- tot mijn vreugde een verrassende hoeveelheid sneeuwklokjes zie opkomen, heb ik bijvoorbeeld net twee weken eerder een heel stel wortelstokken van Lelietjes van Dalen ingegraven. Niet erg. Zit elkaar niet in de weg, bloeit na elkaar, stom toeval en geluk gehad dat ik de goede plek koos. En trouwens, die sneeuwklokjes: hun verspreidingsgebied in de voortuin houdt keurig nét op waar ik de spade in de grond stak om de kerstboom (hij heeft de reis vanuit Wijchen overleefd!) in te graven. Volgens mij heb ik geen enkele sneeuwklok vermoord. Ik denk dat de tuinvoorzienigheid met mij is.

Instant pré-Paas-gevoel

Natuurlijk blijven de keurig in vorm gesnoeide buxushagen, beukenhaag en taxusboompjes staan. De overkappingen, tuindeur, schuur, schuttingen, terrassen, tuinpaden: ik dénk er niet eens aan daaraan te komen. De grote lindeboom in de voortuin (een heel klein stukje van de kroon zie je in de header van dit blog): ze mogen daarvan geen twijgje schaden, ik ben er straalverliefd op. De pruimenboom en perenboom in de achtertuin: idem. Waag het niet die uit de tuin te willen halen. Ook diverse andere uit de kluiten gewassen struiken en boompjes, die in onze oude tuin in hun eentje al een complete border gevuld had, mogen hier blijven staan: een manshoge hortensia, een meer dan manshoge rododendron, een mooie wilg (nu nog uitvinden hoe ik die moet snoeien). Nee, de tuinplannen worden er omheen gevouwen.

De échte winter-is-voorbij-bode

Natuurlijk zijn die plannen er wel. Ondanks het voornemen zo veel mogelijk het eerste jaar af te wachten, zijn er nu eenmaal dingen die wel moeten gebeuren, en dan ook maar meteen. Het kippenhok kon niet wachten. Het eerste stukje border werd weggesnoept en de kippenvolière verrees. Als daar op dat borderplekje ooit nog iets had zullen moeten opkomen: kansloos. Kippen zijn slopers. Ik heb dus geen idee welk moois ik aan onze neus voorbij heb laten gaan, maar wat niet weet, wat niet deert. Bij de aanleg van de nieuwe caviaren pakte ik dat anders aan. Voor mijn caviaopvang gaat een flink stuk van ongeveer 9 vierkante meter tuin ingeruimd worden. Omdat dat een stuk rustiger aan kan, heb ik daar de tijd genomen alle struiken, pollen, heesters en planten die ik kon vinden uit te graven en in een andere border weer te poten. Fingers crossed dat ze het overleven. Komende weken zullen het leren, en als jullie nou allemaal even hard meeduimen komt het vast wel goed 🙂

Om de nieuwe ren superveilig te maken, en te voorkomen dat roofdieren zich er onder het hek door in weten te graven, ga ik een deel bestraten met tegels, maar een ander deel komt op de grasmat. Lijkt me toch heerlijk voor de beestjes, in het gras lopen en tussendoor de sprieten opsnoepen. Enige optie om dat gras te behouden betekent een klus: grasmat afsteken in plaggen, stevig gaas neerleggen, grasmat er weer overheen leggen. Na daar enige weken tegenaan gehikt te hebben (met de smoes dat het weer er nog niet goed genoeg voor was) werd een zonnig maartweekeinde gebruikt om mezelf een schop onder de kont te geven. De klus is geklaard en ik kreeg hulp!

Pico helpt met het uitgraven van de grasmat voor het onderleggen van het gaas.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pico en Bink die samen de wacht houden. Er zou toch eens een roofdier langskomen als je even niet oplet. Kan vrouwtje zich intussen in het zweet spitten.
De tokkies bieden graag hun diensten aan bij het loswoelen van de aarde.

 

 

 

 

 

 

Eigenlijk moet ik nu weer moed verzamelen voor de volgende schop onder mijn kont. Nog meer vierkante meters staren jaloers naar de overkant van de tuin waar de schop er al onder en in ging. (Als je deze zin 2x moet lezen voor hij doordringt: niet erg, ik moest er ook 2x over nadenken.) De andere kant wil er óók een schop in. Het is echt de hoogste tijd om te spitten en de moestuin te starten. Dat ik een kersenboompje een plek in het gazon heb gegeven en een compostvat gestart ben naast de beoogde moesplek wil nog niet zeggen dat ik ‘nu toch echt begonnen ben’.  Nou, komend weekeinde dan maar. Dan krijg ik na een poosje buitenwerk vast ook genoeg voorjaar in de bol om de nieuwe droogmolen te gaan uitzoeken voor het buiten drogen, en er een in de tuin in te graven grondanker bij te zoeken. Weer een klein stukje tuin waar ik toch niet een heel jaar vanaf blijf….. Tuinplannen, hardnekkige oorwurmen.

Cairn-energie

In ons gezin lopen vele viervoeters rond, maar slechts twee ervan lopen los in huis: onze honden Pico en Bink. Pico heet ook echt Pico, Bink heet officieel iets tongbrekends wat je echt niet over straat wil roepen. “Keep Talking Joy of the Moor, kom hier!” Voor je het laatste woord je mond uit hebt is hij al twee straten verder. Bink, dus. Niet dat hij daar wél naar luistert als hij van zins is om twee straten verder de boel te gaan verkennen, maar goed, het bekt wel lekkerder.

Pico kwam als eerste bij ons, al weer bijna 12 jaar geleden. Wij gingen kijken bij de plaatselijke manege waar hij als laatst overgeblevene en kleinste van zijn nest tussen een ander nest met bizar drukke beaglepups gezet was. Als enige pluizebol viel zijn aanwezigheid daartussen behoorlijk op, en onze oudste, toen nét vijf geworden, smolt ter plekke voor dat zwarte neusje in een wit melkmuiltje op een verder zo donker vachtje. Middelste, toen twee-en-een-half, hing kraaiend van plezier uit de buggy en moest tegengehouden worden, aangezien ze op dat moment een gebroken been in het gips had zitten. Anders had ze zich zó met gipsgewicht en al tussen de pupjes geworpen, wat haar tweelingzus dus wel al gedaan had. Ter compensatie kreeg zij de kleine beduusde pluizenpup nog even helemaal voor haar zelf op schoot. Zijn moeder was een Cairnterrier, die op ons verzoek nog even vriendelijk kwispelend mocht komen begroeten, alhoewel ze wel al van de pups gehaald was om wat bij te komen. Vader zou een West Highland White zijn, zo een “Cesar-reclame-hondje”. Die mededeling hebben we toen voor zoete koek geslikt, maar later nog vele malen betwijfeld. De aanbetaling werd gedaan en met moeite wachtten we tot de laatste enting gedaan was en we hem mochten halen. Een enorm sociaal pupje -mede dankzij de vele aanloop bij de manege, denken we- slokte een week later snel de volle aandacht ons gezin op.

Een hond alleen is maar alleen, dus toen anderhalf jaar later aan de horizon verscheen dat de kinderen alle drie overdag naar school zouden gaan en ik weer meer zou gaan werken, moest er maar een tweede bij komen als gezelschap. We lazen ons uitentreuren in, waren nieuwsgierig naar een ‘zuivere’ Cairnterrier, hadden er bewust wat tijd tussen gelaten zodat Pico zijn voor cairns kenmerkende lange pubertijd voorbij zou zijn, en met Pico als castraat leek een teefje erbij de beste kans op een geslaagde koppeling. Ik reed vanuit Wijchen he-le-maal naar Friesland voor de enige Cairnterrier teef pup die op dat moment in bemiddeling was, en viel ter plaatse als een blok voor een reutje. Heb ik weer. Hallo Bink. Volgende maand wordt hij 10, zijn lijf tenminste. Zijn geest is nooit voorbij die puppentijd gekomen, vermoeden wij. Aan Bink hadden wij de handen voller dan we aan vijf Pico’s gehad zouden hebben, maar we hebben ook enorm met en om hem gelachen. Een volkomen ongecompliceerde hond die alles en iedereen in principe leuk vindt. Ook die hele buitenwereld. Die hij nog steeds bij elke gelegenheid door elk klein gaatje wringend zal proberen te gaan begroeten.

Onze honden eten al jaren vers vlees. Al voor het hip werd. Ik heb enkele jaren barf aan ze gegeven. Niet letterlijk vertalen alsjeblieft… barf staat voor ‘bones and raw food’ of ‘biologically appropriate raw food’. Na lang inlezen verving ik de KVV (Kompleet Vers Voer, gemalen vleesvoer) en brokken door barf en stelde zelf hun maaltijden samen volgens verhoudingen die vooraf ingewikkeld lijken maar best meevallen als je ermee begonnen bent. De kleine stuiterballen hier (5,5 en 9,5 kilo) deden het er uitstekend op. Maar het was wel gedoe om aan alle onderdelen te komen, als je zelf iets samenstelt uit botten-met-aanhangend-vlees, spiervlees, organen, groenten, kruiden en eieren, en je wil daarbij genoeg afwisselen…. Drie vriezers. Dat was het resultaat. Twee voor de honden, één voor ons.

De makelaar kwam en zag dat het huis te vol stond om goed te verkopen. Er moest plek gemaakt worden. We lieten de honden de grootste vriezer leeg eten. Reeënribben, koeienharten, kangoeroespiervlees (ja echt, het wordt verkocht), eendagskuikens, lamsnieren, kipkarkassen, hazenkoppen, eendennekken, zalmlijven enzovoorts: het werd allemaal vlotjes weggeknaagd. Ze moesten maar even terug naar het makkelijk verkrijgbare KVV, de rollen met gemalen vlees liggen tegenwoordig in bijna elke dierenwinkel en zijn veel makkelijker in kleinere hoeveelheden bij de dagelijkse boodschappen mee te nemen. Toch handig dat het hip is.

Het huis werd verkocht, nieuw huis werd aangekocht, en de woefies gingen mee. Bink paste zich acuut aan. Totaal niet van slag, ongecompliceerd en alles-is-leuk-typje als hij is vond hij het kennelijk totaal niet raar dat we ineens ergens anders wonen. Pico daarentegen is nu, twee maanden later, nog altijd zijn houvast een beetje kwijt. De arme ziel plakt aan iedereen die hij ziet vast met onzichtbaar plakband (we zijn allemaal al meerdere keren over hem gestruikeld) en wil niet meer alleen zijn. Samen met Bink zijn ziet hij overigens alsnog als alleen zijn: voor hem had dat tweede-hond-idee achteraf gezien niet gehoeven. Jammer voor hem, nu ik ook weer aan het werk ben zal hij toch weer overdag op de bank mogen slapen, zoals hij ook al bij voorkeur doet als ik wél thuis ben.

Intussen heb ik pogingen ondernomen om van KVV weer terug naar échte barf te gaan. Bink vindt alles prima, zoals des Binks is, Pico speelt ineens de oude heer en gaat zitten jammeren als het stuk dat hem voorgeschoteld wordt hem te hard of groot is. Let wel: deze behandeling van zijn vlees valt alleen de minder in de gratie zijnde stukken ten deel. Geef hem een reeënpoot en hij knaagt in no time de complete hoef op. Geef hem een veel kleiner en zachter eendagskuiken en hij gaat er eerst mee zitten mieren voor hij het opeet. Terwijl die in het vorige huis in twee keer knagen op waren. Ik besloot dat het tijd werd om een hele goede kwaliteit barf te zoeken, zodat hij niet te veel bezwaar zou hebben. Zo kwam ik o.a. bij wild uit. Goed leven gehad, geen van antibiotica doordrongen vlees, en ze vonden het altijd al lekker. Ik deed een oproep op Facebook waar hier in Grunn aan wild te komen is, legde uit dat het afval mocht zijn wat men anders weg zou gooien omdat het voor de honden was (een rare oproep ja, van een vegetariër, dat moest ik wel een paar keer uitleggen) en legde dankzij deze oproep vlotjes contact met een wildslager in Groningen. Ik ben inmiddels meerdere keren voorzien van slachtafval wat nog prima bruikbaar is voor de honden. Een groot deel dehydreerde ik waarna ik een tasje vol ervan terugbracht naar de wildslager, voor diens Jack Russel Terriër. Hij ook weer blij.

De oproep zakte op Facebook naar de vergetelheid. Dacht ik.
Twee weken terug belde er een aardige Aduardse mevrouw aan. Of ik diegene was die die oproep had gedaan voor jachtafval. Mijn adres had er niet bij gestaan, maar een dorp is een dorp en natuurlijk wist iedereen in het dorp tóch waar ik woonde, dus ja, ze had het goede huis in één keer te pakken. Wel, als ik nog wilde: haar man had die morgen 10 brandganzen geschoten en als ik wilde mocht ik het afval komen ophalen. Het enige dat ze er zelf af hadden gehaald waren de borstfilets en de dijbeenfilets dus er was heel wat over. Kijk, dát is nou noaberschap (notitie aan mezelf: de Groningse vertaling van deze Achterhoekse term opzoeken).
Een dag later haalde iemand met een puberende Ridgeback teef bij mij de tien karkassen weer op, behalve de magen, levers, harten, looppootjes en nekken, want die zaten bij mij in de voedseldehydrator al luxe hondensnacks te worden, en de koppen, die als maaltijd in de vriezer lagen. Terwijl ik een dag later foto’s ontving van een zielsgelukkige Ridgeback, bracht ik de lege bak waarin de ganzen gezeten hadden terug naar de jager, rol koekjes erin als bedankje (“Maar we willen er niets voor hebben!”) en met een onbetaalbaar gevoel van dankbaarheid.
Maar de grootste dankbaarheid komt van de honden: hoewel Pico nog steeds liever voorgemalen KVV eet, vinden zowel Pico als Bink de snacks van gedehydreerd Gronings wild zo’n beetje het lekkerste dat ze in tijden gegeten hebben. Eat local: ook voor de honden dus 🙂

Carnavalblues

Wat een verademing! Hier in Grunn kan je dus he-le-maal-niets-nul-noppes-nada van carnaval hoeven merken, als je niet wil! Er schijnen in enkele verdwaalde dorpjes wat optochten te zijn (die ze hier, voor zover ik heb meegekregen, niet ‘reut’ noemen zoals ik uit het zuiden gewend ben) maar verder: rust. Gewoon weekeinde. Misschien moeten carnavalsvierders deze post maar even overslaan. Ik vind carnaval namelijk niet leuk en ga dat nu openlijk ventileren.

Ik heb alles mee waarom ik carnaval eigenlijk leuk had moeten vinden. Jeugd in Zuid Limburg. Altijd met veel plezier in de verkleedkist gedoken. Dol op acteren. Creatief. Muzikant. Vanaf 8 jaar oud altijd lid geweest van een harmonie of fanfare. Toch is er weinig dat zo’n weerstand bij me oproept als carnaval. Of het moeten ongefundeerde haatzaaiende opruiende kreten tegen bijvoorbeeld vluchtelingen, LGBT’s, moslims, kunstenaars, GroenLinks-stemmers enzovoorts zijn, maar dat is weer een heel ander punt voor een hele andere post. Dus, terug naar carnaval.

Toen ik voelde hoe groot de opluchting was, vroeg ik me tegelijk af waarom mijn weerstand zo groot is. Jeugd in Zuid Limburg: volgens mij werkte dat eerder tegen dan mee. In mijn basisschooltijd had ik de enorme pech om in de derde klas (wat nu groep 5 is) midden in het schooljaar naar een klein dorp onder de rook van het Maastrichtste vliegveld te verhuizen. Als je geen ‘zachte chéé’ hebt, in eerste instantie nog geen dialect verstaat, als enige in de klas geen katholiek bent, midden in een al jaren gevormde klas komt, en het dan ook nog eens waagt om boven het maaiveld uit te steken qua schoolresultaten, wordt het verrekte moeilijk om nog een plekje te veroveren tussen de Ulestroatese jeugd. Wat een verschil met het gemak waarmee onze meiden nu op hun Groningse scholen geaccepteerd worden! Daar kunnen ze in ruraal Zuid Limburg nog wat van leren. Tot mijn geweldige middelbare schooltijd -waar ik in één klap wél erbij hoorde en met plezier naar school ging- heb ik drie jaar lang op de basisschool in constante angst geleefd voor pesterijen en aanvallen, mentaal en fysiek. Vooral niet opvallen was het devies. Carnaval was vreselijk: hoe ik me ook verkleedde of schminkte of niet verkleedde of niet schminkte, het was altijd fout. Ik begreep de ongeschreven regels niet van de aldaar geborenen over ‘hoe je je precies genoeg uitdost voor carnaval’. Aan de kant staan en proberen muurbloempje te zijn vonden de leraren zielig, dus werd ik goedbedoelend hossend de kinderpolonaise in geduwd waar ik met een beetje pech net tussen fanatieke pesters in kwam en tijdens het hossen werd pootje gehaakt of, meer onopvallend voor de leraren, keihard in de schouders geknepen tot ik ’s avonds de blauwe plekken in nek en schouders zag staan. Nee, carnaval op de basisschool was geen pretje.

Maar muziek, dat zou toch moeten helpen? Dan moet ik even toegeven dat ik een nerd ben qua muziekkeuze. Klassieke muziek, vooral de periode Romantiek. Symfonische blaasmuziek. Arvo Pärt. Philip Glass. A Capella, Close Harmony. En okay, ook wel: Alan Parsons Project, John Williams’ filmmuziek, en zelfs Queen en Adèle. Daar loop ik warm voor. Muziek waar zorg aan is besteed, over nagedacht is, met goede teksten indien er gezongen wordt en variatie in bv. tempo, modulaties, maatsoorten, toonsoorten en thema’s, met mooie overgangen daartussen.
Maar ik loop totaal niet warm voor ‘het levenslied’, smartlappen, marsen, egeländer, de gemiddelde top-40-eendagsvlieg, alles met een veel te harde minutenlang repeterende ‘beat’, en muziek die naar mijn idee binnen 10 minuutjes met een slappe betekenisloze tekst op een eindeloos herhalende even slappe melodie kan zijn geplakt. En dat laatste vind ik vaak van carnavalsmuziek. Hersenloos. Dat kan dan wel de bedoeling zijn van de carnavalskraker, juist even hersenloos bezig zijn, maar ik vind het niets. En een paar jaar meelopen in de Reut, waarbij je urenlang het spelen van “Anton Aus Tirol” en “De Houthakkersmars” en “Under The Double Eagle” afwisselt terwijl je een mexicaanse poncho aan moet…. Nachtmerrie!

In mijn jeugd kreeg ik van carnaval een beeld voorgeschoteld van volwassenen die vooral veel alcohol dronken met carnaval, leuk wilden doen maar daarin te ver doorschoten, handtastelijk probeerden te worden, ook met diegenen met wie geen relatie bestond, en kennelijk het hele feest als één groot excuus zagen om niet alleen de klemmende banden van het dagelijks bestaan, maar ook de niet klemmende banden van het normaal fatsoen af te gooien. Dat beeld werd na mijn jeugd helaas vaker bevestigd. Ik denk nog met verbazing terug aan de jaarvergaderingen op de basisschool van onze kinderen, waar jaar na jaar dappere ouders inbrachten of er alsjeblieft geen alcohol meer geschonken kon worden op het carnavalsfeest op school, waarna er altijd een boel meer boze ouders inbrachten dat het onzin was om alcohol te verbieden want ‘dat hóórt bij carnaval en thuis zien ze je toch ook een pilsje pakken’. Zien ze je thuis ook dronken, zoals aan het eind van de carnavalsavond in de gymzaal op school? Sinds wanneer kan je geen carnaval vieren zonder alcohol?

Ik probeerde het serieus. Ik hou immers van acteren en kostuums, dus kom op Jiska. Probeerde de kinderen de leuke kanten van carnaval te laten zien: elk jaar ergens een mooie reut opzoeken, snoepjes laten rapen die uit de praalwagens gestrooid werden, wijzen op mooi gemaakte kostuums en wagens. Met enige verbittering zag ik dan ook al om bv. 11 uur ’s morgens de in aluminiumfolie halfslachtig verstopte blikjes bier op de wagens staan, waar ondanks een zogenaamd alcoholverbod in de reut nooit wat aan gedaan werd, maar ik probeerde serieus om de kinderen niet tegen te houden. Hoe groot was mijn opluchting toen ook de kinderen het maar niets bleken te vinden na hun basisschooltijd.

Ik vond Limburg mooier qua landschap. Dat dan weer wel. Maar in vrijwel alle andere aspecten: doe mij maar Grunn.

De moderne tijd bijbenen

Over het algemeen beschouw ik mezelf bepaald niet als een digibeet. Mijn MacBook kent weinig geheimen voor me, denk ik. Als er thuis iets geïnstalleerd moet worden qua apparatuur, ben ik de uitverkorene om met de kabels en knoppen te hobbyen. Ik ben administrator van een forum en dat loopt toch al een paar jaar niet vast. In mijn vorige baan was ik degene die als ‘superuser’ de ins and outs van het (galgje-woord-alert!) patiëntenregistratiesysteem Epic diende te kennen en over te dragen aan collega’s. Leuk werk.

Het zal menigeen dan ook verbazen dat ik pas sinds net een jaar een smartphone heb. Heel lang deed ik het met een oerdegelijke Nokia die je bij wijze van spreken nog van 11 hoog van het balkon kon laten vallen waarna hij na 1x stuiteren met een barstje in het venstertje een opgeheven wil-je-dat-alsjeblieft-nooit-meer-doen-vingertje insinueerde maar intussen wel gewoon doorwerkte. Batterij opladen deed ik 1x per week, of nou ja, aan het eind van zijn leven twéé keer per week. Als ik bereikbare dienst had moest ik er verrekte goed aan denken het ding überhaupt bij me te pakken want meestal zat hij ergens in een tas in de gang.

Eind 2015, het was rustig op de afdeling (eindejaar: de budgetten in de zorg zijn op), er was geen patiënt meer, alle verslagen die nog naar huisartsen moesten waren al door het faxapparaat gegaan, een oud protocol was weer bijgewerkt, de afwas gedaan en de bureaus opgeruimd. Eens even over het intranet van het ziekenhuis surfen of er nog nieuws was. En toen viel mijn oog op een mededeling: “Vanaf nu kan je ook je Persoonlijk Budget inzetten voor de aanschaf van MacBooks, iPads en iPhones!”
Mijn vorig ziekenhuis zette elke maand een klein percentage van je dan verdiende loon, dat zij als werkgever bovenop je normale verdiensten uitkeerden zonder dat meteen aan je salaris toe te voegen, voor je opzij. Dat Persoonlijk Budget kon je altijd al gebruiken voor de in mijn ogen saaiere dingen. Lidmaatschap van je vakbond. Abonnement op je vakblad. Korting op de sportschool. Cursusje, congresje. Ooit had ik het gebruikt om een jaar de rekening van mijn Muziektheater-lessen te laten betalen, in het kader van ‘persoonlijke ontwikkeling’ werd dat zowaar gepikt. Daarna was ik heel dat Persoonlijk Budget min of meer vergeten.

Toch eens even kijken. MacBook was nog niet aan vervanging toe (die dingen gaan jaaaaaren mee), iPads slingeren er al drie van in huis (eega gebruikt er een intensief, die van de kinderen en die van mij worden beiden door, tja, alleen de kinderen gebruikt, ik vind typen op een iPad vreselijk) maar een iPhone….. Lekker compatible met mijn Macje. Tot mijn verrassing was mijn Persoonlijk Budget in de afgelopen werkjaren vergeten in zijn eigen hoekje zó ver opgelopen dat ik er daadwerkelijk een iPhone 6S van kon kopen. Nou ja, bijna dan. Ik betaalde zeven tientjes van mijn januari-2016-loon bij en de iPhone werd naar ons huis opgestuurd. Kinderen stikjaloers, eega stomverbaasd (ik had altijd geroepen dat dat voor mij niet zo hoefde, zo’n smartphone) en ieder ander enthousiast. In no time werd ik toegevoegd in vele WhatsApp groepen en al snel ontdekte ik hoe heerlijk het was om onderweg online te kunnen, de kaartenfunctie te gebruiken, te kunnen chatten via App of Messenger, hoe veel makkelijker foto’s met mobieltje gaan dan via de SD-kaart van de digitale camera, je saldo bekijken via mobiel bankieren, onderweg Siri vragen waar de dichtstbijzijnde parkeergarage te vinden is, makkelijker contact met de kinderen: ik was helemaal om.

Hoe fijn ik mijn iPhone ook vond: in het begin werd ik wel even gek van alle bliepjes en piepjes. Via de instellingen vond ik al snel hoe ik de berichtgeving kon aanpassen. Ah, die geluiden kunnen uit! Oh, wat handig: er zit een “Niet Storen”-functie op die je telefoon helemaal stil maakt voor alles behalve oproepen, hoef je niet alle apps apart aan te passen! Jippie, dan kan ik de Niet-Storen-Functie even uitzetten als ik juist wél een appje van de kinderen verwacht! Oh, wat dubbelhandig: er zit een “Vliegtuigstand” op, die hem niet alleen stil maakt, maar ook dataverkeer plat legt, ook geen dwingende rode bolletjes op je apps die aangeven hoeveel updates je nog moet bekijken! Kan allemaal wachten tot IK weer wil! Fijn voor de nacht, dan kan ik hem als wekker gebruiken nu de oude klokradio de laatste adem uit blies! JUBEL!!!

En zo, na een korte wenperiode, leerde ik ook mijn iPhone door en door kennen en kon ermee lezen en schrijven.

Afgelopen week zat ik met oudste dochter in de auto. Hoe we erop kwamen om over onze mobieltjes te praten: geen idee. Volgens mij was haar batterij bijna op of zo, en zei ik dat je hem ook in vliegtuigstand kon zetten om de accu te sparen. Maar dat vond ze niet handig, want dan kon je niet gebeld worden. Huh? Hoezo? Vliegtuigstand zet toch alleen dataverkeer, 3G, Bluetooth en Wifi uit? Dan kunnen ze je toch wel gewoon bellen meid, hoeft niet altijd via een WhatsApp-gesprek of Messenger-gesprek, er zit ook nog -je zou het bijna vergeten- een gewone belfunctie op.
Blik van oudste mijn kant op toonde een generatiekloof om U tegen te zeggen. Hóófdletter U ja. Neeeeeee mam…. in vliegtuigstand zet hij álle frequenties uit. Ik kreeg in ongeveer anderhalve minuut van dochterlief (zestien jaar, 4 VWO) een diepgaande natuurkundige uitleg over golflengtes en frequenties die in mijn lessen echografie op HBO+ niveau niet misstaan zou hebben en die ik uiteraard kende, maar NOOIT in verband had gebracht met de vliegtuigstand van mijn iPhone.

Biecht: ik heb een jaar lang elke week een nacht bereikbare dienst gedraaid met een iPhone op vliegtuigstand op het nachtkastje.

Geruststelling: ik heb dat hele jaar ook de huistelefoon ernaast gehad.

Belofte: vanaf nu nooit meer vliegtuigstand als ik bereikbaar moet zijn.

Wat voel ik me oud ineens…..

 

Het voorjaar-keerpunt

Ik ben een enorm herfst/wintermens. Waar veel mensen beginnen te zuchten zodra de zon minder intens wordt en hardop klagen over het extréém slechte weer zodra de temperatuur onder de 15 graden komt (zoals eega) heb ik precies het omgekeerde: zodra de zon te fel schijnt ontvlucht ik de ploert, en zodra de temperatuur boven de 22 à 23 graden komt begin ik juist te zuchten (terwijl eega dan juist energiek ‘tig ballen tegelijk in de lucht houdt). Geef me de geur van vochtig mos en herfstige bosgrond en ik veer op, geef me een sneeuwbui en ik ben intens gelukkig. Die herfstliefde is wel te verklaren: als je graag moestuiniert en deels zelfvoorzienend wil zijn, is herfst hét jaargetijde om de vruchten van de arbeid te oogsten, tuin- dan wel wildplukkend, en niets geeft zo’n voldoening als je oogsten en vondsten winterklaar te hebben. Herfst is een druk jaargetijde, maar erg rewarding. (Sorry, net weer te veel Engels gesproken, deze post bevat daar een oprisping van.)
Die winterliefde, dacht ik, zou vast wel samenhangen met mijn bizarre fangirl-gedrag betreffende alles rondom Kerst. Toen ik echter een aantal jaar geleden midden in de zomer (!) het Kerstforum ontdekte, die het jaar rond actief is, leerde ik daar medefans kennen die wél ‘gewoon’ van zomer hielden. Dus dat was het kennelijk ook niet helemaal. Hoe dan ook: winter, mijn seizoen, ik lééf.

Eerste voorjaarsteken: naast de lantaarn die nog elke avond het vroegdonkere tijdperk trotseert bloeien de voorjaarsbolletjes als voorbode van de lente.

En toch… altijd, ergens in de eerste maanden van het jaar, bereik ik een voorjaar-keerpunt. Tot mijn eigen verbazing ben ik dan eventjes klaar met de winter, en begin uit te kijken naar autorijden met het raam open, stukjes grond omspitten en zaden planten, de kipjes af en toe los laten lopen en erbij gaan zitten (zonder toezicht kan je namelijk je complete tuin wel gedag zeggen met loslopende kippen), vogels horen en blad zien uitlopen. Zodra dit gevoel diep van binnen begint op te borrelen, zit ik vaak eerst nog even kort in complete denial, om het dan toch maar -onomkeerbaar als de cyclus van Moeder Natuur nu eenmaal is- als onontkoombaar te omarmen en vervolgens verwelkomen. Eenmaal voorbij deze mindswitch begint het: ik kan ook van dit seizoen genieten. Ik verheug me op het tuinieren. Ik snuif de lucht diep op als ik buiten ben. Waar ik twee weken geleden nog mijn bevroren handen tintelend voelde ontdooien na het planten van bloembollen in de tuin, stap ik nu met de jas open over de drempel.

Het voorjaar-keerpunt en de mindswitch zijn vandaag bereikt. Het diepe opborrelen begon gisteren. Ik reed door het Groningse platteland terug naar huis na een arbeidsvoorwaardengesprek en verdere kennismaking bij mijn nieuwe werkgever.
Zijpaadje: toen ik hierheen verhuisde met een spaarpotje om een paar maanden niet te hoeven werken, had ik de mengeling van carpe diem, arrogantie en naïviteit te denken dat ik wel weer aan het werk zou komen voor het spaarpotje op zou zijn. Wat voor werk dan ook en hoeveel uur dan ook. Maar dat ik zo snel al weer volledig binnen mijn eigen vakgebied, mijn eigen specialisatie binnen mijn vakgebied, en ook nog eens bij twee ziekenhuizen tegelijk aan het werk zou kunnen -die beiden niet eens een officiële vacature hadden- overviel me toch wel. Komt vast omdat mijn vorige baas zo’n ontzettend lieve, mooie aanbeveling had geschreven. Ik koos voor ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten: het Groentje uit Grunn gaat warempel werken in Fryslân.
Zijpaadje sluit weer aan op de hoofdroute, ik voeg weer in. Ik reed dus terug naar huis na nogmaals een warm verwelkomend gevoel in Drachten te hebben opgedaan. Een kwartiertje Friese en Groningse snelweg, een kwartiertje binnendoorweggetjes, dan ben ik thuis. Deze keer niet. Ik maakte een om-binnendoor-weggetje. Deed het raam open, reed langzamer dan toegestaan, keek om me heen, liet af en toe een glimlach toe, telde kieviten, verwonderde me over het prachtige blauw van de lucht, en de rust en weidsheid van het Groningse landschap waar je ook gewoon langzamer binnendoor kán rijden zonder een rijdende disco met een hoge dosis jong testosteron achter het stuur als bumperklever.

Blik uit het keukenraam, met als je héél goed kijkt een roodborstje tussen de voederhuisjes. Gewoonlijk zit dit vol vogels, tot je je camera pakt, uiteraard.

Bij thuiskomst had ik zin de natuur te blijven lokken, dus ik strooide extra veel buitenvogelvoer voor woonkamer- en keukenraam. Daar staan dicht opeen verstrengelde struiken naast het klinkerpad naar voordeur en achterom, waar heel wat vogeltjes zitten. Ik zette het keuken-bovenraampje open en ging aan de kook, onderwijl regelmatige tevreden blikken werpend op het piepende spul bij het keukenraam. Ik deed niet eens de shutters dicht toen de zon intenser werd. Vanbinnen voelde ik het voorjaar-keerpunt wakker worden. Ik maakte een koude knapperige salade in plaats van een winterse stamppot, maar roosterde nog wel pompoen erbij. Ik kruidde de gebakken aardappels stevig met sjalot en aardse, winterse kruiden, maar gooide er op het laatst toch wat frisse peterselie en daslook door. Mijn koken, altijd best-wel-nogal-seizoensgericht, begon zelfs al aan een voorjaarsfusion.

Wat ruist er door het struikgewas?

 

Vanmorgen bij het wakker worden ontdekte ik dat de kolonie lieveheersbeestjes, die ik al twee weken terug ontdekte in onze slaapkamer, ook begon te ontwaken. Ze heersbeesten steeds liever door de hele vensterpartij. En ja hoor. Daar voelde ik het. Ik begon breeduit te lachen, maakte een foto, plaatste die een uurtje later zelfs nog op Facebook omdat ik bleef lachen en het wilde delen. En daar was het dan: het gevoel dat de voorjaarszon door de kieren van mijn wezen mocht dringen en mijn lentelust weer wakker schudden. En ik omarm het.

Grunneger lekkernij

Begin december had ik me eraan gewaagd een Groninger lekkernij te willen maken: de Poffert. Niet te verwarren met poffertjes. No people, poffert – period. Niks verkleinwoordje. Nothing tiny, it’s great. Thé greatest. It’s huge. You’ll love it. Het recept leek verrassend veel op Broeder en Jan in de Zak, zo veel dat ik vermoed dat het van origine gewoon dezelfde koek maar dan elk in een andere naam gehuld en geëmigreerd is. Zo iets dus als Jahweh, God en Allah. Eens zien hoeveel wenkbrauwen ik met die opmerking de lucht in krijg.

Poffertbeslag en poffertvorm

De winter was dus begonnen met poffert. Een stevig winterse maaltijd. Nu de rest van het land sneeuw had en ik als enorme sneeuwliefhebber stikjaloers en smachtend vanuit een totaal onbesneeuwd Groningen naar de foto’s keek die vanuit de rest van het land op de tijdslijn van mijn SmoelBoek voorbij komen, wilde ik ook weer een wintergevoel. Chocomel, snert en stamppotten waren de revue al gepasseerd, tijd voor grote stappen: de volgende poffert moest gemaakt worden. En wel op maandag-de-dertiende, want dat is precies 50 dagen na Kerstmis (het is ongelooflijk hoe veel ik aan Kerstmis kan relateren), en die dag kwamen schone zus Iris en nichtje Zoë op bezoek. Zoë maak je altijd blij met eten, en dit is ook nog eens lekker eten, en Iris kon vanwege een griep best wat comfort food gebruiken. Overigens, dat ik hun namen gewoon noem, terwijl ik die van eega noch dochters hier in het blog gebruik, heeft ermee te maken dat hun namen al open en bloot op mijn broer zijn blog en in zijn boek staan, dus geen geheimhouding nodig.

De avond vooraf stond er al een royale hoeveelheid rozijnen, krenten, stukjes abrikoos en pruim te wellen en weken in een goede kruidige winterthee. Dat zijn zo van die details waar ik dol op ben. Ik stel me dan voor dat dat nog te proeven is na het bakken…. en weiger het tegendeel te geloven.

Op de dag zelf vroeg Zoë wat we zouden eten. Dat was natuurlijk lastig uitleggen. “Geen pofferTJES maar pofFERT” heeft zo’n meisje van 2 1/2 jaar weinig aan. Ik probeerde het nog een beetje uit te leggen maar een poffert moet je vooral proeven en niet proberen te vatten. Gelukkig liet ze zich goed afleiden met een boekje voorlezen.

De poffert met alle parafernalia er omheen.

De poffert, die het vuur op ging tijdens haar middagslaapje, rees al snel de pan uit. Letterlijk. Gelukkig minimaal, en twee en een half uur later zouden we merken dat het ook niets aan de smaak afgedaan had.
Intussen maakte ik ook de stroopsaus, zette een pak vanillevla erbij die nodig op moest, twee smaken karamelsaus en een bak vol zelfgemaakte appelmoes. Het feest kon beginnen. Zoë keek haar ogen uit en verklaarde giechelend dat we hier taart als avondeten namen. De poffert verdween rap en de laatste minimale beetjes moesten nog beschermd worden tegen nachtsnackaanvallen zodat elke dochter de volgende morgen nog een klein half plakje in de broodtrommel kon stoppen.

Ik zeg: de basale, gemiddelde poffert heb ik onder de knie. Tijd om variaties te gaan uitproberen. Door de volgende doe ik gebakken ui en kaas of zo. Zou Zoë dan nog vinden dat we taart als avondeten nemen?

Stevig gevulde plakken poffert

Creatief met keuken

In onze vorige woning hadden we een vierpits gaskookplaat. Heel normaal. En er was nog een kleine inbouwoven. Toen we ons huidige droomhuis voor het eerst bekeken, zat er een driepits gaskookplaat in. Daar ging ik als kookfreak natuurlijk niet mee akkoord, ondanks de grotere oven. Ik speurde toen al Marktplaats af, vond een zespits binnen redelijke rijafstand, veegde het kwijl van mijn toetsenbord en deed een bod dat geaccepteerd werd.

Het inbouwen van de zespitsplaat gebeurde in de megakrappe tijd tussen overdracht en verhuizing (vanwege Kerstmis die zich daar tussen wrong hadden we welgeteld 2 dagen voor alle klussen) en het stof van het uitslijpen van het natuurstenen aanrecht om de grotere plaat passend te krijgen vinden we nu nog af en toe terug in diverse kieren en hoeken van de keuken. En daarbuiten. Ik had serieus niet in de gaten dat het aanrecht geen hout of kunststof was, tot die zespits kookplaat erin moest. Misschien maar goed ook, want anders had ik het wellicht niet eens aangedurfd die te kopen.

Goed, groter fornuis: check. Grotere oven: check. Magnetron? Ah. Die hadden we ineens niet meer, want die moest achterblijven in het oude huis. Ik duikelde voor een habbekratsje een magnetron op in de buurt. Daar had ik niet veel voor over, omdat we die zelden gebruiken, maar nou ook weer niet zo zelden dat we zonder willen. Bij ophalen bleek tot mijn verbazing dat de habbekrats-magnetron een complete combimagnetron was, met oven en grill ingebouwd. En zo hadden we dus zes pitten, een grote oven, en een kleinere combi-oven. Puur keukengenot. Mijn slowcookers heb ik dan nog niet eens meegerekend.

Ik ben natuurlijk vlotjes aan de slag gegaan met uitvinden hoe dat nou kookt en bakt. Inmiddels heb ik door dat de grote oven een hogere temperatuurinstelling nodig heeft dan de kleine oven, dat een sudderplaatje op een sudderpitje overkill is (ja lach maar, ik had nog nooit een sudderpit) en dat AEG kennelijk een afwijkende ovenvorm heeft waardoor het knap lastig is een specifiek passend extra bakplaat te vinden.  De Action biedt weliswaar een prachtige oplossing met z’n zeer betaalbare uitschuifbare bakplaat, maar zoals elke andere blonde huisvrouw trap ook ik in dé Action-val en kom met zo veel meer naar buiten dan de bedoeling was dat je net zo goed meteen een dure bakplaat had kunnen halen. Hoewel, dan had je die rol met rollen plakband niet gehad. En dat meetlint waarvan je niet wist dat je die miste tot je hem zag. En die servetten met voorjaarsprint, omdat die winterprint die nu in de servettenhouder thuis zit al bijna niet meer kán, die is zóóó januari.

Nu de keuken en ik tot een verstandhouding zijn gekomen, en ik diens eigenaardigheden heb leren kennen, kan ik weer als vanouds bakken en koken. Een hele krat appels wordt verwerkt tot appelmoes (hé, dat gaat lekker op de wokbrander!) en verdwijnt de koele kelder in, er wordt weer jam gemaakt, en een enorme lading voor de cavia’s gedoneerde citroenen (cavia’s eten geen citroenen….) wordt lemon curd, terwijl de overgebleven eiwitten heerlijke merengues worden. We eten weer zelfgebakken brood en koekjes en de ovenschotels komen weer geregeld op tafel.

Nou nog even proberen of ik mijn net aangeschafte tweede slowcooker (kennelijk werkte eentje al verslavend) kan synchroniseren met de eerste, zodat het avondeten tegelijk uit twee sloompies op tafel kan. Moet niet moeilijk zijn.

Ja, hier kan ik wel aan wennen…..

 

 

Merengues in de oven
En…. gelukt.
Een hele krat citroenen. De hele wijde omtrek genoot mee en haalde na een oproep op Facebook bakjes vol bij me op.
Variatiebak.
Ja, ik had al eerder Appelmoes Kruidig gemaakt, vandaar.
De appelmoes maken lukte opvallend goed op de wokbrander. De cavia’s en kippen waren me later bijzonder dankbaar voor de appelschillen.
Geslaagde koekjes!
Eigenlijk veel te weinig gemaakt, zulke lekkere koekjes….
Blik van bovenaf naar beneden, een klein stukje kelder is zichtbaar. De rekken die je hier tegen de wand ziet, beslaan maar liefst 3 van de 4 wanden.

 

Werkeloos, hoewel niet werkloos.

Sinds 1 januari ben ik officieel werkeloos. Mijn laatste werkdag was 20 december, dus ik ben nu al ruim 6 weken niet meer in m’n witte jas gehuld geweest. Ook niet in m’n blauwe jas, want de OK heeft een ander kleurtje. Uiteraard waren die zes weken goed gevuld, en na de drukke tijd waarin we keihard werkten om zo snel mogelijk de verhuizing achter de rug te hebben, volgde een verplichte rusttijd omdat ik tuinhekje-koppen als sport uitprobeerde (en afkeurde). Nu ik weer hechtingvrij rondloop en mijn schedel alleen nog maar pijn doet bij directe aanraking precies op de plek waar het hekje stuiterde, merk ik dat de grijze massa ónder dat schedeldak steeds harder roept om een beetje uitdaging. Want voor je het weet betrap je jezelf op dingen als een avond lang TapeFace kijken…..

Vooraf leek het me heerlijk: door een paar maanden voor ontslag een extra werkdag erbij te nemen en de verdiensten daarvan opzij te zetten had ik genoeg gespaard om tot ongeveer half maart niet te hoeven werken, wat een luxe! Beschikbaar zijn voor het gezin, Groningen leren kennen (en vooruit dan, ook een beetje Drenthe en Friesland), het huis snel eigen maken.
Eerlijk is eerlijk: dat is ook allemaal leuk. Maar ik merk dat het nu al begint te kriebelen. Alleen maar thuis zijn is ook niets voor mij. Been there, done that. Het tienermeisje dat haar emancipatie-minded vader een enorme lachbui bezorgde met de uitspraak: “Waarom moet ik nou zo nodig een studie en een vak kiezen, wat nou als ik gewoon thuis wil blijven en voor mijn gezin zorgen later?” is uitgegroeid tot een vrouw die gewoon thuis blijven en voor het gezin zorgen als enige taak niet bevredigend vindt.
Half januari betrapte ik mezelf er al op dat ik onrustig begon te kijken naar vacatures, terwijl ik me vooraf zo voorgenomen had om januari écht vrij te houden, te genieten van mijn welverdiende vrije tijd, en niet eerder dan februari te gaan rondkijken voor een baan. Derde week januari heb ik mijn eerste open sollicitaties verzonden naar een aantal ziekenhuizen en het bevolkingsonderzoek (mammografiebus, oftewel de ‘tietenpletter’), en afgelopen week heb ik nog twee gerichte sollicitaties op vacatures binnen mijn vakgebied de virtuele deur van de mailbox uit gedaan. Alleen is de ene perfect op mijn profiel geschreven, maar 70 km verderop, en de andere in een ziekenhuis van mijn voorkeur maar eigenlijk niet 100% passend op mijn profiel. Het hoofd echografie van dat laatste ziekenhuis geeft me nog wel een tip waar ik mogelijk wat mee kan en introduceert me bij weer een ander ziekenhuis, dat ik opbel, waarna ik gevraagd word om ook daarheen een open sollicitatie te versturen.

Tja. Denk. Er zijn wel wat hengeltjes in het water, maar dé match is er nog niet. Toch maar iets achter de hand gaan hebben, er is nog zo veel meer leuk werk (of minder leuk werk) te vinden wat de tijd kan doden en de portemonnee vullen tot ik eindelijk binnen mijn vakgebied weer mijn aantal gewenste uurtjes te pakken heb. Twee keer word ik ergens aangenomen en zeg zelf af. De personal assistent voor een gehandicapte man bleek een schoonmaakster voor een zwaar vervuilde man te zijn. Nope. De salesfunctie waarvoor ik in training mag geeft in het sollicitatiegesprek aan dat ik de eerste week niet uitbetaald krijg omdat ze dan “in mijn opleiding investeren” en dat laat zo’n nare bijsmaak in mijn mond achter dat ik na even twijfelen (want de baan is wel erg leuk) alsnog afbel. Last van principes. Een ontzettend leuke bijbaan als actrice voor kinderfeestjes die Disneyprinsessen moet spelen lijkt me geweldig, maar gaat aan mijn neus voorbij omdat ik niet zonder bril op mijn snufferd kan en Elsa of Belle op haar snufferd omdat ze niets ziet is ook niet de bedoeling.
Een advertentie van een gastouderbureau trekt mijn aandacht. Dat heb ik vroeger toen onze kinderen nog erg jong waren ook gedaan en zou ik wel heel aantrekkelijk vinden. En zeker als ik geen hele dagopvang doe, maar pas vanaf 4 jaar buitenschoolse opvang, goed te doen hier. Ik ga in gesprek, het klikt enorm, en ik word aangenomen, ondanks mijn eerlijkheid dat werk binnen mijn vakgebied voorrang zal krijgen en ik dus niet kan zeggen hoe lang ik het zou kunnen doen.

Welgeteld één dag later kan ik ze terugbellen dat ik mijn aanvraag voor VOG (‘bewijs van goed gedrag’) en kinder-EHBO-lessen die ik moest doen toch nog even on hold zet. Ik krijg namelijk een uitnodiging van het Wilhelmina Ziekenhuis Assen, niet de minste, om volgende week een dag te komen meelopen, wederzijds kennis te maken en een gesprek aan te gaan. Blij schreeuw ik het uit op Smoelboek, dat ik op sollicitatie mag komen, en verzamel in no time vele ‘likes’. Daarna realiseer ik me pas hoe gênant het zal zijn als ik niet aangenomen word nu ik dit al zo openlijk deelde, maar goed, voor nu overheerst de blijdschap.

En ineens ben ik weer terug in de mindset van een werkende vrouw: nu ik me realiseer dat deze zee van vrije tijd linksom of rechtsom eindig is schieten me natuurlijk prompt ‘tig dingen te binnen die ik nog snel wil doen nu ik nog vrij heb. Waarom schoten al die dingen me niet te binnen toen ik me een week geleden zo langzamerhand van werkeloosheid te pletter begon te vervelen?

En zo zit ik dan een uur later al in het Groninger Museum, de Rodin-tentoonstelling bekijken. Nu het nog kan.

 

Een compost-post!

Ik woon in een milieu-minded gemeente nu. Rondom de verhuizing werd me duidelijk dat we wat extra afvalbakjes nodig zouden gaan hebben, omdat er zo veel apart ingezameld wordt. Gelukkig hebben we hier meer ruimte in huis! In Wijchen hadden we in de keuken bakken voor bio-afval, restafval, glas (twee vakken: met en zonder statiegeld), papier, en plastic-plus-drankkartons-plus-blikjes. Toch al vijf dus. Waarvan het glas dan wel zelf weggebracht moest worden, de rest werd aan huis ingezameld.
Hier in Aduard, gemeente Zuidhorn, hebben we dat ook, maar gaan blikjes en metaal ook nog apart (dat is zes, hoewel piepschuim hier juist weer wél bij het plastic mag), gaan schillen van groente en fruit apart van de rest van het bio-afval (dat is zeven, de bak nostalgie, want hoewel het per vrachtwagen gaat zie ik in gedachten toch plaatjes voor ogen van de schillenboer met paard en wagen), wordt ook textiel apart ingezameld en aan huis opgehaald (dat is acht) en kleine elektrische apparatuur eveneens (dat is negen). Ook hoeven we klein chemisch afval hier niet naar de gemeente te brengen, maar wordt dat óók aan huis opgehaald (dat is tien).
En, oh luxe, in plaats van 1x per maand papier en 1x per twee weken plastic-plus, kan dat hier elke week aan de weg gezet worden. Hoewel, luxe, gezien de hoeveelheid apart ingezamelde items is het eigenlijk wel heel erg fijn dat we dat niet tot grote hoeveelheden hoeven laten op te lopen. Eén doos papier per week vullen en aan de weg zetten is goed te doen, vergeleken met vier à vijf dozen opstapelen in een steeds krapper kontkeerbare keuken, zoals in Wijchen.

De milieubewustheid is ook zichtbaar in het compostbeleid. Iedere inwoner van de gemeente mag met een mooie korting via de website van de gemeente een regenton en een compostvat bestellen. Enthousiast bestel ik met mijn DigiD een compostvat, dat ik enige tijd later met een printje van de bevestigingsmail kan ophalen. Dat printen is minder papierbewust, maar goed, ze recyclen dat printje bij het oud papier, dat dan weer wel. En terwijl ik dit opschrijf hoor ik Hans Teeuwen “Dat dan weer wel” zingen, met dank aan broer Garmt die dit liedje in zijn laatste blogpost verwerkte waarna het al dagen in mijn hoofd is blijven hangen. Bloggen zit kennelijk in de familie. Hoewel ik erg achterloop op hem, hij blogt al ruim drie jaar en het eerste deel van zijn blog is ook al omgewerkt tot boek. Klikken en kopen mensen, de opbrengst is voor zijn dochtertje, mijn lieve nichtje Zoë voor wie ik geen zwak plekje maar een compleet zwak hart heb. Tot zover dit kleine maar belangrijke zijstraatje.

Het compostvat op zijn dit-zou-een-handige-plek-moeten-zijn-plek.

Goed, compostvat gehaald (verrassend groot), onderdelen in de tuin gelegd en regenbui binnen afgewacht. Vanmorgen was het droog en had ik tijd dus besloot ik me eens te gaan inlezen. Ik heb al wel eerder een composthoop gehad, maar dat was in een moestuin en een hoop werkt wat anders dan een vat. Ik heb ook al eerder een compostvat gehad, maar daar zat al compost in toen ik hem overnam en die balans was dus gewoon al goed. Ik heb nog nooit een compostvat zelf opgestart. Ik open de eerste website, lees hem, ga het compostvat buiten in elkaar zetten, en kom weer terug binnen als het begint te druppen. Verder lezen. Verdorie, de tweede website zegt nét wat anders. Ik ga terug naar buiten (het drupt niet meer), haal het vat weer uit elkaar, haal de houten balkjes die ik eronder gelegd had voor de ontluchting weer weg, pak stenen en zet het vat opnieuw op elkaar met stenen onder de rand. Mooi. Verder inlezen. Terug naar buiten. Bodem vullen tot 10 cm. Het drupt weer. Terug naar binnen, verder inlezen. Terug naar buiten, bodem verder vullen want een ander zegt dat het beslist meer moet zijn. Terug naar binnen. Verder lezen.

Ik kom tot een conclusie: aan dat inlezen heb je niet zo veel. Toegegeven, over een aantal dingen zijn ze het best eens:
1. Kies met zorg een handige plek want eenmaal in gebruik verplaats je hem niet meer
2. Zorg voor een plek met onverharde grond
3. Egaliseer de grond en zet het geheel op een verhoging
4. Zorg voor een goede start, de bodem vul je anders dan de rest van het vat
5. Vul op de onderste laag aan met composteerbare spullen

Maar waarover ze het niet eens zijn…. is over zo’n beetje elk onderdeel. Bijvoorbeeld:
1. Die handige plek moet volgens de een beslist wel maar alleen ochtendzon vangen, volgens de ander juist de hele dag, volgens nummer drie moet het zo’n beetje naast je keukendeur zodat je er wel makkelijk even spul op gooit, ook bij slecht weer, en nummer vier zegt dat je het vooral niet naast je keukendeur moet doen omdat je dan de geur ook in je keuken hebt.
2. Hoewel ik die onverharde grond overal zie staan, zie ik een boel foto’s van compostvaten die op een klinkerpaadje of terras gezet zijn. Hm.
3. Tegenspraak: de een zegt dat een pallet ideaal is, de volgende zegt beslist tegels. Weer een ander vindt dat tegels onvoldoende luchten en zweert bij een rand klinkers. Ook zijn er tegenstrijdige berichten of je het midden juist moet stutten of juist vrij moet laten luchten. Het duizelt mij nu.
4. Takjes op de bodem, zorgt dat er lucht bij kan. Nee, beslist geen takjes. Dat verteert niet goed. (Waarom een compleet pallet eronder dan ook niet mag omdat dat wel verteert is mij een raadsel.) Afgevallen blad onderop houdt het luchtig en composteert snel. Goede keuze om royaal bij de start te gebruiken. Afgevallen blad moet je niet te veel gebruiken! Gebruik bij de bodem vooral schóón stro. Gebruik bij de bodem liever gebruikt en met wat plantenetersmest voorzien stro dan schoon stro. Composthulp en compoststarter is weggegooid geld, dat doet niets. Oh by the way, doe er wel een goede compoststarter in. Ik kijk nu vertwijfeld naar de zak van goede micro-organismen voorziene compost die ik van de gemeente kreeg als starter en strooi hem er toch maar bij. Doe er wormen bij. Wormen doe je in een wormenbak, niet in een compostvat. (Volgt u het nog?)
5. Vul pas aan met composteerbaar afval als de bodem begonnen is met ‘werken’! Nee, vul meteen aan tot zeker een kwart vol, anders werkt het niet. Zorg dat de bodemlaag 5 centimeter is voor je verder aanvult. Zorg dat de bodemlaag 10 centimeter is voor je verder aanvult. Doe er geen citrusvruchten bij, citrusschil kan trouwens best. Dierlijk materiaal kan niet hoor, gekookte etensresten ook niet. Een beetje afval van het avondeten kan heus wel. (Gelukkig geen discussie hier: de kippen zouden het me niet vergeven als ik die lekkere etensresten voortaan op de compost zou gooien in plaats van hen te geven.) Mest van kippen en planteneters is prima voor het compostvat. Gooi het maar erin. Mest van kippen en planteneters kan niet zomaar in het compostvat, dat moet eerst voorverteren.  As is trouwens erg goed voor het compostvat. Maar doe er geen as op.

Weet je wat: ik ga gewoon ermee aan de slag. Trial and error. Zo bizar onervaren met composteren ben ik nou ook weer niet, en als al die tegenspraak me één ding leert is het wel dat er kennelijk heel wat wegen naar Rome leiden. Deze zomer heb ik mijn eigen ‘zwarte goud’, let maar op!

De grond van dit stuk tuin wordt moestuin, en ligt al grotendeels schoon te wachten. Het compostvat aan de rand, met daarnaast een stammetje waar ik hoop mycelium van oesterzwam of shii-take of een andere paddenstoel in te kunnen enten.

Met een beessie in de buurt….

…. voel je je beter. Wie herkent de song nog? Uit mijn jeugd, toen we elk jaar met het hele gezin Kinderen voor Kinderen op TV keken en het cassettebandje kregen. En toen ik nog niet in elkaar kromp als ik hoorde hoe een cavia een ‘marmot’ genoemd werd. Hoe dan ook: het klopt wél. Huisdieren maken een huis nog meer thuis. Ik vertelde al over onze cavia’s, onze kippen, heb tussen neus en lippen onze twee honden al eens vermeld, en ik weet eigenlijk niet eens zeker of ik de luipaardgekko’s al voorbij liet komen. Zelfs dit soort koudbloedjes kunnen je hart warmen.

Het werkt nu ook andersom hoor. Onze oudste hond (11 1/2 jaar oud) voelt zich ook beduidend beter met een menssie in de buurt. Hij was altijd al aanhankelijk, maar wil ons nu amper nog uit zicht laten. Op diverse plekken in huis zijn strategisch dekentjes, mandjes, kleedjes en kussens gelegd, zodat ik nu tenminste gewoon kan was ophangen, stofzuigen, koken en boodschappen opruimen zonder om de paar meter over onze kleine Pico (5 1/2 kilo Cairnterrierkruising) te struikelen.
Onze jongste van bijna 10 jaar, Bink, (9 kilo zuivere Cairn-energie) komt al veel makkelijker tot rust. Hij heeft hier (vrijstaand en wat verder van de weg) ook veel minder stress van het waken, want in ons vorige huis (rijtje en pal aan de weg) had hij heel wat vaker blafwerk. Alles wat langs kwam moest hij even aan ons kenbaar maken. Hier in Aduard hoeft hij ons alleen maar te waarschuwen zodra iemand ook daadwerkelijk de oprit op komt en langs het huis naar de voordeur loopt. Nu hij een stuk ontspannener is, is hij ook nog eens liever en aanhankelijker. Win-win-situatie, voor hem én ons dus.

Middelste wilde al jaaaaren ratjes, en nu we een groter huis hebben en zij een grotere slaapkamer mocht het, zoals ik ook al eerder meldde. Middelste is inmiddels volledig gesmolten voor haar Ariana en Tatiana, loopt rond met haar ratjes in haar nek, houdt zelf minutieus het hok goed schoon en is dolblij met ze. Bovendien blijken ze een uitstekende gespreksstof op te leveren als ze met vriendinnen chat of op haar kamer rondhangt.

Jongste bleek meer verdriet te hebben van de verhuizing dan ze liet zien, en na een verlossende huilbui bleek ook zij behoefte te hebben aan een altijd beschikbaar diertje op haar kamer om lief en leed mee te delen. Ze heeft een cavia in de woonkamer, maar ik kan me goed voorstellen dat je in een verdrietige bui niet zomaar de woonkamer in stapt om je cavia met rode oogjes op te halen, en hij kan niet zomaar op haar slaapkamer. Ik wil de groep in de woonkamer niet uit elkaar halen en een caviahok dat wij groot genoeg vinden is ook echt heel groot. (Ter vergelijk: voor 2 ratjes hebben we een complete kamervolière aangeschaft, en mijn cavia’s liepen op het vorige adres op 3.30 meter bij 1.65 meter en gaan nu ‘lekker wat ruimers’ krijgen zodra ik weer een ren kan gaan bouwen.)
De oplossing: een oud terrarium inrichten, een syrische hamster gaan halen bij een fokker in Friesland drie kwartier verderop, bij nader inzien het terrarium voor Sirius (ja, ze is Harry Potter-fan) nóg te klein vinden en een traliekooi van hetzelfde formaat erbij halen, bovenop het terrarium zetten, wat plankjes en hangmatten aan de tralies bevestigen en zo nog wat verdiepingen toevoegen. Sirius is nu in rap tempo bezig met zijn opleiding tot dochtertrooster.

Oudste werd er een beetje jaloers van. Zij had altijd dwerghamsters maar haar vorige slaapkamer was vijf-en-een-halve vierkante meter en zelfs een klein dwerghamstertje nam al veel plek in, waardoor ze er op een gegeven moment vanaf zag toen de laatste opvanghamster dood ging. Nu heeft ze een zolderverdieping, weliswaar vol schuin dak, maar toch bijna 3 meter breed en ruim 7 meter lang. Over upgrade gesproken. Ze heeft een bak met water gevuld en eitjes van de triops erin gemikt, en na daaaaagen wachten… kwam er één eitje uit. Haar huisdierenhart was hierdoor niet echt bevredigd.

Dus, vandaar een kort blogje vandaag. Oudste en ik zijn nu eventjes naar Wittewierum, een hamster voor haar uitzoeken in Knaagdierenopvang Snuitje.